De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
1
Vrouwen over hulp
bij ziekte en problemen
Dit boek is gemaakt door:
Tineke van den Brink, Anneke van Baalen, Zwanie Budingh, Corrie van Dijk,
Hillie Eringa, Jook Elshout, Loes Emck, Marijke Ekelschot, Ingrid Foeke,
Marieke Griffijn, Carla van Gogh, Mieke Goudt, Mevr. A.v.d.Hoorn, Toos
v.d.Heyden, Winnifred Krekel, Marjolein Köneman, Ria Mentinck, Dini
Meijers, Hetty Meijer, Jetje Noteboom, Annet Planten, Marga van Rijen,
Mona Roozendaal, Jeanette Roes, Els Thissen, Vrouwen van: Vrouwen bellen
Vrouwen; Vrouwen Gezondheidscentrum; Blijf van m'n Lijf, Mieke
Verhoeven, Jenny Versteegen, Greet Vooren, Sibylla Westerweel, Gerda
Winter, Juliette Zipper. Een aantal artikelen bereikte ons anoniem.
© Feministiese uitgeverij De Bonte Was, Amsterdam 1978
Nota Bene: Dit boek is in 2005 een beetje ingekort. Ook is een aantal titels  veranderd en zijn er
wijzigingen in de oorspronkelijke volgorde aangebracht.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
2
Inhoud
   Drijfzand..... 3
Waarom vrouwen hulp vragen..... 10
Heksen en dokters in de Middeleeuwen... 13
Verzorging en genezing..... 17
'Vlug, vlug, de tang, anders komt het
vanzelf!'..... 20
Elisabeth Kenny..... 28
Dure mannen en goedkope vrouwen.....  30
   De dokter met het pistool en de zuster met
   de pleisters..... 32
   De huisarts om de hoek..... 32
   Leve de efficiency..... 32
   Weet je wel wat dit kost?!..... 32
   Verzekerd bevallen..... 34
   Het poezenhok..... 36
   U komt hier wel weer terug..... 37
   Een vreemd geval..... 38
   Een positief geluid..... 39
   Professor Eskes..... 40
   Twee meter Omo-wit..... 42
   Wat doen ze aan migraine?..... 43
   Waarom mijn moeder nooit ziek was.... 44
Het medies-industrieel kompleks....47 
Voorgeschiedenis van de psychiatrie..... 50
Freud en feminisme..... 60
   Mijn kind heeft ook faalangst..... 64
   De depressie..... 64
   Ik was niet normaal..... 66
   Een half jaar in de hel..... 69
   En daar gaan we dan..... 72
   Center..... 73
   Mijn man en zijn probleem..... 75
De ontplooiing van de totale vrouw ..... 76
   Privétherapie..... 77
   Een witte onderbroek fladderde om
   zijn knieën..... 79
   Ik leef en dat is geweldig..... 81 
   Een vrouwelijke gek..... 84 
De verzorgingsstaat ..... 85 
Gedwongen hulpverlening..... 87 
Geen Band Met De Kinderen..... 89
   Opgedrongen moederschap..... 90
   Vaderbescherming 1..... 90
   Vaderbescherming 2: Averroës .....92
   Vaderbescherming 3: Malika .....95
   Meisjesbescherming 1: Ooms en tantes  97
   Meisjesbescherming 2:    De Goede 
   Herder ..... 99
   Meisjes'bescherming' 3: Zetten ..... 100
   Onzichtbare slachtoffers ..... 103
Alternatief 1: 
Vrouwengezondheidscentrum ..... 105
Alternatief 2:
Vrouwen bellen Vrouwen ..... 107
Alternatief 3:
Blijf van m'n Lijf ..... 110
Alternatief 4: 
Burenhulp ..... 117
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
3
Drijfzand
Het is een merkwaardig gebouw. Er zijn van lokaal naar gang en van lokaal naar lokaal
steeds ramen. Waarschijnlijk is het ooit een school geweest of een instelling waar
controle belangrijker was dan wat ook. Nu is het een wijkbureau, annex de S.P.D., annex
Joost mag het weten wat. Wij komen voor de S.P.D., sociaal psychiatriese dienst. Er
hangt de steriele linoleum-sfeer die kenmerkend is voor dit soort gebouwen. De stoelen
zijn recht en ongemakkelijk en de wachtkamer is niet meer dan een soort hoek in de
gang. Wij zijn samen gekomen omdat we door de huisarts verwezen zijn. 
Hij zit naast me, even ongelukkig als ik - veronderstel ik - maar ik weet het niet zeker.
Dan worden we naar het lokaal gestuurd waar links een röntgenapparaat staat en midden
op de schone gladde vloer een bureau. De ramen spiegelen. De omgeving lijkt vijandig,
maar de man achter het bureau valt mee. Wij zitten daar met zijn drieën onder het bleke
licht van een TL-buis. Dan beginnen we.
Zo'n intake is een wonderlijke procedure, het voelt als een examen. Mijn woorden en die
van de anderen pletsen als emmers koud water over de vloer. Ze krijgen geen betekenis.
Om de beurt vertellen hij en ik over wat er aan de hand is: ik kan niet vrijen, hij slaat; ik
kan niet uitleggen dat daar voor mij verband tussen bestaat. Dat ik zijn handen wantrouw:
hoe kun je nou vrijen als je eerst geslagen bent? De man achter zijn bureau schrijft soms
iets op, kijkt ons aan en stelt vragen. Wat we verwachten? Ik heb geen idee. Ik weet niet
eens wat er aangeboden zou kunnen worden. De moed der wanhoop lijkt het beste
antwoord. Dan is het afgelopen. Wat heeft die man opgeschreven?
De keer daarop heb ik een gesprek met de psychiater. Dit gebouw is aardiger, en de
wachtkamer aanzienlijk gezelliger, alhoewel een zekere steriliteit blijft. De psychiater, ik
weet niet wat ik aan die man heb. Hij wil andere dingen dan ik wil vertellen, ik moet ze
anders vertellen dan ik ze wil vertellen. Ik doe mijn best, want als ik al die moeite doe,
kan ik het maar beter goed doen.
Uit dat gesprek kwamen drie dingen naar voren. Agressie werd geabstraheerd, tot iets
algemeens: er werd geen verschil gemaakt tussen iets lulligs zeggen en slaan. Is toen
eigenlijk wel duidelijk geworden hoe bang ik voor Jan was en dat ik eigenlijk niet zoveel
lullige dingen durfde te zeggen?
Verder hoorde ik het punt wat er altijd al was: hoe krijg jij je man zo link dat hij gaat
slaan, met andere woorden: het is jouw schuld. Dat deed pijn, alhoewel ik toen nog niet
had bedacht waarom. En zelfs als ik het geweten had, had ik het niet durven zeggen. Op
dát punt was de kritiek van de psychiater terecht. Natuurlijk was er sprake van een
relatieprobleem tussen Jan en mij, en niet zo'n beetje ook. Maar dat rechtvaardigt nooit
klappen of slaan. Slaan hangt niet alleen samen met een relatieprobleem. Slaan zit
verankerd in de positie van de vrouw. Vrouwen waren in de Middeleeuwen al geen
mensen en ze mochten zeker geslagen en mishandeld worden: de man had eventueel
alleen iets te duchten als zij eraan overleed. Het is langzamerhand veranderd, maar in
1917 werd in Engeland nog een wet aangenomen, 'The rule of the thumb', die toestond
dat een man zijn vrouw sloeg met een stok die dan alleen niet dikker mocht zijn dan de
duim van de betreffende man. Er bestaat een maatschappelijke tolerantie ten opzichte van
slaan die tot uiting komt in de volgende dubbelzinnigheid: als een man slaat in de kroeg
wordt de politie gebeld en de man wordt ingesloten of hij krijgt een proces-verbaal aan
zijn broek; als een man zijn vrouw slaat zal ze het er wel naar gemaakt hebben en
bovendien is dat zijn zaak, ze zoeken het maar uit. 
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
4
Omdat het al zo vaak gebeurd was dat mensen tegen mij zeiden dat ik het er wel naar
gemaakt zou hebben, en ik me niet kon verdedigen, liet ik het erbij. De kou alleen gelaten
te worden - ook door hulp instanties - de oorzaak te zijn van het probleem, doodsbang te
zijn voor degene die het dichtst bij me zou kunnen staan, verstarden me. Het was in die
tijd dat het gevoel dat ik best een beetje op mensen zou kunnen vertrouwen op een dag
verdwenen was.
De therapeut heeft ogen die altijd wegkijken, zijn fladderende blik maakt me onrustig. De
co-therapeute lijkt aardig. De sessies beginnen altijd te laat en houden ook altijd te laat
op. Ik voel me niet op mijn gemak en merk dat ik vaak ver weg van het gesprek zit te
denken aan Klaasje, of zit te kijken naar een prachtige boom die ik vanuit het raam kan
zien. Ik denk dat ik me te veel heb opgesloten, meestal voel ik niets. Er is een spelletje
van elkaar aankijken en wat je daarbij voelt. Er is een spelletje van aan elkaar zitten
waarbij ik huilend wegloop, omdat ik mezelf aan iets zie meedoen waarin ik eigenlijk
niet geloof. Ik hoor wat van de problemen van anderen. Iets wat ik leuk vond was een
verrassing voor de ander bedenken. Op een keer zei ik: 'Maar wat moet er nou met hem
en mij? Wij zijn niet de enigen, ons kind is er ook nog'.
Het viel in een put. Na veel heen en weer gepraat werd besloten dat het door mijn scherpe
tong komt en dat Jan, als hij voelt dat hij gaat slaan, 'stop' mag zeggen. De bedoeling is
dat het later uitgepraat kan worden. Dat gebeurt nooit. In feite word ik hierdoor definitief
op slot gedraaid, ik had nooit moeten goedvinden dat een dergelijke afspraak werd
gemaakt. Na acht keer wil ik niet meer en Jan ook niet.
Na een jaar is alles nog hetzelfde. Wél zijn er dan vrienden, Bas en Claire, waarmee ik
kan praten. We gaan terug naar de S.P.D. Er moet iets gebeuren. De situatie escaleert. Is
er eigenlijk wel iemand die zich kan voorstellen wat het betekent geslagen te worden
door je eigen man? In ieder geval heeft niemand het ooit gevraagd. Als hij troost bij me
zocht, erna, zouden de tranen over mijn gezicht hebben gelopen als dat nog had gekund.
Verstard wachtte ik af wat er gebeurde, als ik geslagen werd verloor de wereld zijn
betekenis en er was een angst, die tien keer groter was dan ikzelf.
Ik denk eigenlijk dat ik alleen maar kleiner en minder werd in die tijd, altijd bang voor
het oordeel van anderen, - want die weten dat het eigenlijk jouw schuld is.
Er verandert pas iets, er is pas kans uit het drijfzand te komen, als ik echt wegga, na een
paar jaar praathulpverlening, waarin ze me zelfs nooit hebben gewezen op het feit dat er
zoiets als 'Blijf van mijn Lijf' bestaat.
Die zondag. Die avond is het breekpunt geworden. Beate was er die week om te studeren,
's avonds dronken we samen een borrel (een flinke), en daarna gingen we slapen. Jan was
zeer nukkig en gesloten. Niks was goed. Het eten niet. De aandacht die hij kreeg niet. De
borrel niet. De reden waarom hij een half jaar geleden ophield met drinken was me allang
duidelijk: een argument tegen mij. 'Je hebt jarenlang niets anders gedaan dan mijn
zuurverdiende geld opdrinken en verder ben je een klotewijf voor me geweest'. (Lees:
'kon je niet met me naar bed'). Beate was aardig voor me. We praatten wat over
onbelangrijke dingen. Vroeger woonde zij samen met Richard, de aan heroïne verslaafde
broer van Jan. Kent de huiselijke omstandigheden van Jan zeer goed. Beate verdroeg het
slecht, zei ze me, dat Jan alles afwijst wat ik vraag of zeg. Ze dacht dat Jan niet wilde
praten. Ik dácht het niet, ik wist het wel zeker. Alles moest op de tijd en de plaats die Jan
koos. 
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
5
Omdat Jan geen borrel dronk ging hij vroeg naar bed. Vroeg of ik meekwam. Ik had geen
zin en had me aangewend niet tegelijk met hem naar bed te gaan, bang dat hij zou
proberen te vrijen. Afwijzen zou de situatie alleen maar laten escaleren. Het recht wat hij
daarop meende te hebben maakte me radeloos. Geen bier drinken en naar bed gaan was
het bevel. Bang dat Jan zou gaan slaan, schreef ik het telefoonnummer van de huisarts in
de marge van het boek dat Beate las. Jan sloeg. Eerst mij, later ook Beate, probeerde me
op bed te gooien. Een moment voor hij ging slaan wist ik zeker: ik ga niet meer opzij
voor slaan. Ik ben er zelf. Geen vermeend recht zal met klappen worden afgedwongen.
Later toen hij sloeg wilde ik alleen maar overleven. Mijn rug, mijn hoofd, alles beurs. De
pijn staat in geen verhouding tot wat er te zien is. Gescheurde kleren. De huisarts. Na
even praten ging Jan weg. De huisarts zei wat ik dacht: je moet weggaan. Later kreeg hij
daar spijt van. 
Ik ging, toen het al licht was, naar Claire en Bas, met Beate. Ik dacht: 'Ik wil hem nooit
meer zien'.
Na mijn overhaast vertrek bij Bas in de auto, is de vraag wat er allemaal zal gaan
gebeuren, nog niet zo duidelijk. Ik kijk naar buiten en kom meer ergens vandaan dan dat
ik ergens naar toe ga. Het onbekende heeft nog geen vorm. De beslissing om naar 'Blijf
van mijn Lijf' te gaan, genomen onder druk van de omstandigheden, stemt me tevreden.
Voor het eerst sinds jaren heb ik ja of nee gezegd. Me afvragend of ik niet uit vrije wil
heb ingetekend bij de verkeerde kostschool, kijk ik naar buiten. Klaasje zit naast me, het
is niet duidelijk wat hij begrijpt, zoals altijd: waarschijnlijk meer dan ik denk. Omdat de
katastrofe toch nog zeer snel kwam, en er te veel vragen zijn tel ik de lichten van de
auto's die we tegen komen.
Via telefoon en taxi kom ik in 'Blijf van mijn Lijf'.
Drie vrouwen zijn opgebleven. Door de deur stroomt licht naar buiten, binnen ben ik
veilig. Overheersende gedachte: alleen zijn. Op de kamer dertien mensen (kinderen
inbegrepen). De silhouetten in bed draaien zich kreunend om, met geritsel van lakens.
Klaasje ligt naast me, zijn kleine lijf is warm en troostend. Er is wat licht op de muur. Ik
weet niet waar het raam op uitkijkt. Wie liggen er naast me? Het mislukte gesprek met
Jan vanavond. Na anderhalve dag zoeken had hij me gevonden. Eerst had hij opgebeld
naar Bas om te vragen of ik er was. De leugen was zo lastig voor Bas, dat duidelijk werd
dat ik ergens anders naartoe zou moeten. Afhankelijkheid van de hulp van anderen, het
niet meer zelf kunnen bepalen wat je wil en vooral het in moeilijkheden brengen van
anderen.
's Middags had ik al bedacht dat ik weg moest, de laatste stap nam ik toen ik merk te dat
Jan me begon te achtervolgen. Om tien uur 's avonds kwam hij, stond bleek en groot in
de kamer. Medelijden is gevaarlijk, maar werd snel verholpen door beschuldigingen. Ik
zei niet alles wat ik dacht. Het voornaamste was dat Klaasje boven in bed lag te slapen,
en daar moest blijven. Vandaag is het dinsdag. Wat heeft Klaasje gehoord van de
vechtpartij zondag? Hij is in ieder geval. wakker geweest. Er waren twee dingen: ten
eerste dat Jan Klaasje mee zou nemen, ten tweede dat hij hier, bij Bas in
Claire,moeilijkheden zou maken. De hulp die ze boden was snel en zonder merkbare
aarzeling. Goed gericht en zonder Jan een trap na te geven. Het leek belangrijk direkt
weg te gaan. Claire had Klaasje in haar eigen bed gelegd omdat ze dezelfde angst had als
ik. Weten mensen wat zulke klein-lijkende dingen betekenen? Met wat spullen van Claire
bij me op weg naar Amsterdam, Jan's hulpeloosheid. Iedereen in hetzelfde dilemma.
Klaasje speelde in de tuin, schijnbaar vergeten wat er gebeurd was. De weerzin van Bas
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
6
om te liegen. Is Jan nog teruggegaan naar Bas en Claire? Waarom heeft hij zoveel
medelijden met zichzelf? Het morgenlicht komt langzaam vandaag. 
Ik word wakker temidden van een afgrijselijk lawaai. Kinderen lopen door elkaar,
schreeuwen, spelen. Moeders kleden kinderen aan. Dertig mensen willen tandenpoetsen,
douchen, eten. Ik kijk de vrouwen aan die in hetzelfde schuitje zitten als ik. Het
pandemonium is zo overrompelend dat ik helemaal niks meer zeg. Geen tandeborstel,
geen zeep, geen thee, geen brood. Ik heb bij me wat ik aanheb, en enkele dingen van
Claire; de toilettas met medicijnen en spulletjes vergeten, dat maakt het erger.
Uit het raam kijkend zie ik water. Klaasje staat een beetje verloren tegen me aan. Kijkend
naar het water slaag ik erin me af te sluiten. Ik zit in een kamp, denk ik. Het beeld van
Jan als hij slaat, beelden van de vechtpartij, het lijkt wel alsof ik een soort dia-projektor
ben geworden. Alles speelt zich af in beelden. De enige afwisseling is de snelheid van
opvolging. Waarom moest ik hier naartoe? Hoe kan iemand een ander zoiets aandoen? De
eenden trekken zich er niet zoveel van aan, strijken hun veren glad. En leger dan ooit
begin ik mijn eerste dag. Ik kijk wat rond, krijg thee en zwijg. Hier moet ik overleven.
Om tien uur komt er iemand van het bestuur. Greetje. Ik vraag me af wat voor soort
feministe ze is. Ben jaloers op de zekerheden die ze blijkt te hebben. Had ik die vroeger
ook? Op welk punt ben ik dan begonnen ze te verliezen?
Je moet hier alles zelf hebben. Er is een keuken met gastoestellen, een wasmachine met
droogtrommel. De kleren en pannen moet je zelf aanschaffen. Ik vraag me af of het me
ooit zal lukken vandaag alles te kopen wat ik nodig heb. Het is zeker een kwartier lopen
naar de winkels. Ik voel me er niet tegen opgewassen. Klaasje heeft geen schoenen, hij is
zo uit zijn bed gelicht. Ik heb alleen rubber slippers. Te koud ongetwijfeld. Omdat ik
moet wachten met inschrijven ga ik vast schoenen kopen. Klaasje is dolgelukkig met zijn
gymschoenen, ik koop rotschoenen voor mezelf omdat ze goedkoop zijn.
Greetje schrijft me in. Dat inschrijven is een soort gesprek aan de hand van een
vragenlijst. Ik zie er een beetje tegenop. Mijn ervaring met hulpinstanties is dat je de
motivatie moet hebben die zij wenselijk vinden. Dat hangt samen - denk ik - met het feit
dat degene die hulp vraagt blij moet zijn als hij/zij hulp krijgt. Verder denk ik, dat je dan
te hulpbehoevend bent om zelf te bepalen welke ideeën er wel of niet op na gehouden
kunnen worden. Ik hoop dat Greetje me aardig zal vinden, want een ernstig onderzoek
naar antecedenten en dingen als motivatie overleef ik zeker niet meer. Plezierig is, dat
niet voortdurend wordt gerelativeerd wat je zegt. Het inschrijven vindt plaats in kamer
vol mensen, maar daar is niet aan te ontkomen.
Greetje is aardig tegen me, en dat lijkt op het moment de helft van alle dingen.
Bovendien overbluft ze me niet met allerlei deskundige zekerheden. Mijn relaas over wat
er in de loop van de jaren gebeurd is lijkt me treurig. Een verhouding met de nodige
problemen. Een van de twee slaat er van tijd tot tijd op. Beloftes dat het nooit meer zou
gebeuren, huilpartijen en aan het eind van alle dingen: angst. De reaktie van de
buitenwereld? Vaak vinden mensen deze was eigenlijk te vuil. Voor de hand liggend:
'Moet je hem maar niet treiteren'. Ze lacht even kort naar me en legt uit dat die reaktie
klassiek is. Voor het eerst na al die jaren spuug ik de reakties van anderen uit.
'Moet je maar met hem neuken ook als je dat niet kunt'.
'Waar twee ruzie hebben, hebben twee schuld'.
In mijn paniese angst zeg ik tegen de huisarts: 'De volgende keer vermoordt hij me.' Hij:
'Dat zei je de vorige keer ook al.'
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
7
Nachten van denken of de angst die ik had gegrond was, ja of nee, vol twijfel, me
afvragend of ik gek ben. Als hij zijn handen naar me uitstak Wist ik niet of ze zouden
strelen of slaan. Mensen weten dat je een hond niet zo moet behandelen, maar een
vrouw?
Angst? Die zal wel blijven.
Het antwoord van Greetje pas de eerste stukjes van de puzzel in elkaar. 
De vraag is ook wat Klaasje ervan begrijpt. Ik geef toe dat ik heel onduidelijk tegen hem
geweest ben. Ik wil geen rotte dingen over Jan zeggen, voel me niet opgewassen tegen de
vragen die hij kan stellen. Ik neem Klaasje zijn beste kameraad af. Klaasje weet dat Jan
slaat, hij droomt ervan, wat zal de schade zijn?
De eerste stap is gezet, ik ga op weg.
Daarna ga ik eten kopen voor de volgende ochtend. Besluit met Klaasje ergens te gaan
eten. Klaasje is erg moe en angstig, met enig ongeduld zie ik dat hij niet meer kan
doorlopen, hij jengelt. We gaan met een taxi naar het huis terug. Tussen de bedrijven
door heb ik wel wat met mensen gepraat, en de regels van het huis leren kennen. Het
praten met anderen is belangrijk.
Ik deel mijn kamer met Lisanne, een Surinaamse met drie kinderen, de oudste ongeveer
twaalf. In de loop van de tijd leer ik haar beter kennen. Verder met Ria, die een baby
heeft en een jongetje van twee, die ze beiden zelden wast, teveel of te weinig eten geeft.
Zelf heeft ze zich ook niet gewassen in de tijd dat ik er was. Verder deel ik mijn kamer
met wisselende mensen. Soms aardig, soms irritant. Lisanne werkt overdag, en haar
kinderen redden het dan prima alleen in huis. Zij ergert zich aan Ria omdat haar baby's
nachts huilt en Ria daar niet wakker van wordt. Lisanne vertelt haar treurige verhaal van
veertien jaar slaag zonder al te veel emotie. Een groot lidteken illustreert een min of meer
geslaagde actie van de man met een scheermes. Een jaar geleden waren ze toch nog van
plan te trouwen. Ik vraag of ze het niet moeilijk vindt die band met die man te breken.
Eerst antwoordt ze niet, en dan zegt ze een beetje hard: 'Nee.' Margriet die op een andere
kamer woont maar er bij zit, is een stukje van haar oor kwijt. Haar man sloeg behalve
haar de kinderen met een riem. Margriet met haar door mishandeling getekende gezicht is
alleen maar bang. Ze weet niet hoe ze ooit aan de moordlust van haar man moet
ontkomen. Ik denk weer aan wat Jan zei: 'Als je weg gaat maak ik je kapot. En als
Klaasje jou toegewezen wordt Klaasje ook.' Ik vraag me af of dingen die in een
opwelling gezegd worden niet even waar zijn als andere. Ik vind Lisanne en Margriet
aardig. Ria fungeert als stoorzender, door de kinderen pas om 11 uur in bed te leggen.
Als ik naar bed ga voel ik me toch een beetje thuis. Gelukkig dat Jan mij niet met een
scheermes te lijf is gegaan.
De dag erna naar de sociale dienst. Ik heb mijn eigen inkomen. Hoe miserabel, en hoe
weinig, ik doe iets zelf. Met Klaasje koop ik wat spullen op de Albert Cuyp. Ik hou wel
van die markt. Ik moet me bedwingen eraan te denken hoe leuk Jan die markt vindt. Een
wandeling langs de grachten vindt Klaasje ook leuk. Ik ontkom niet aan de leuke dingen
die Jan en ik hadden. Ze werden zeldzaam. Jan onbetrouwbaar en humeurig. Beloften,
plannen, beschuldigingen. Vijf jaar blijven vijf jaar. Wat is er gebeurd? Hoe goed weet ik
hoe hijzelf getrapt is door het leven, zijn vader, anderen, hoe vaak heb ik het geprobeerd
goed te doen. Hoe vaak heb ik het opgegeven? Ik weet dat ik vond dat ik me aanstelde,
toen ik trouwde. Stond steeds gelukkig te lachen, terwijl twijfels zeer levend waren. Maar
er waren momenten dat we elkaar begrepen. Soms is het moeilijk me niet in het debacle
terug te storten. Momenten komen niet terug. Het moet afgelopen zijn. Het moet
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
8
afgelopen zijn. Hoe vaak heb ik het niet gehoord: 'Jij kunt niet weg, je hebt geen geld'. Ik
begin me lopend op de gracht toch vrij te voelen, Klaasje vindt de boten mooi en wil
weten hoe het water in de grachten komt.
Die dag bel ik de huisarts, leg uit waar ik ben, en vraag of hij met Jan wil praten. De
pressie om een restauratie van de oude situatie begint. Hij betreurt het dat hij mij zei weg
te gaan. Het leek hem zo'n stap. Ik bel Jan: 'Het gaat goed met me en ik heb geld ook.'
Bedoeld als een opbeurende opmerking komt het aan als een genadeslag. Niet meer
afhankelijk van hem. Hij kan niet goed met Klaasje praten want zijn stem wordt verstikt
door tranen. Ik kan en wil niks voor hem doen. Ben geërgerd door het gejammer. Als ik
met Klaasje in Amsterdam loop voel ik me tevreden. Heel moe en zonder zekerheden.
Maar nu weet ik het zeker: ik ga nooit meer terug.
Ik doe aan de lopende band ontdekkingen. De eerste is dat ik met sommige van mijn
lotgenoten uitstekend over mijn ervaringen kan praten. De wanhoop over onbegrip slijt
daardoor snel. Belangrijke ervaring die vrijwel iedereen heeft: na het slaan is het huilen,
zweren dat het nooit meer zal gebeuren. Toch iedere keer opnieuw. Daaruit konkludeer ik
dat dat gehuil waarschijnlijk in het verlengde van het slaan ligt, hoe dat werkt kan me
niet schelen. De vraag van allemaal is: 'Hoe vaak moet een mens opnieuw beginnen? '
Zelfde ervaringen van anderen over onbegrip. Moeilijk om er met anderen over te praten.
Belangrijk: Ik moet me afsluiten voor deze man. Ik begrijp te veel van hem. Hoe laat
ikzelf los, ik geef toch nog om hem. Ik kan niets meer voor hem doen. 
Omdat je maar twee vierkante meter voor jezelf hebt: je bed, en geen kast die je af kunt
sluiten, voel je je toch erg belaagd. Speelgoed van Klaasje verdwijnt, ik raak een truitje
kwijt, mijn schrijfgerei moet iedere dag aangevuld worden. Het is een grote irritatie als
iemand op je bed gaat zitten, of zich met je methode van opvoeden bemoeit. De tweede
avond zeg ik Ria dat haar kind niet met zijn vieze voeten op mijn bed moet. En dat ze die
kinderen beter moet beheren omdat ik ook wil slapen. Ria besluit de nacht op het
Amstelstation door te gaan brengen, maar doet dat na wat gezeur toch maar niet. 't Is
inherent aan de situatie. Erg uitputtend. Leidt nergens toe. Met sommigen kun je
opschieten, met anderen moet je wel, er is geen kans de situatie te ontlopen, Achteraf
denk ik dat iedereen een heel klein plaatsje voor zichzelf moet hebben, dat zou helpen.
Opbellen is een probleem. In de huiskamer is voortdurend lawaai, bovendien kan
iedereen alles horen wat je zegt. Op stations hebben ze van die handige kapjes.
Het is niet gemakkelijk om iemand alleen te laten die zo afhankelijk van je is. Letterlijk
en figuurlijk: je strot dichtkneep. Blijven omdat je denkt dat je iets kunt doen. Fiasco op
fiasco. Alleen nog maar door je eigen angst bepaald worden.
En dan, in die situatie, komt als eerste reaktie van buiten: 'Laat Jan niet los, hij heeft het
er zo moeilijk mee; hij is er kapot van, hij kan het niet aan, ik ben er niet zeker van dat
hij zichzelf niet iets zal doen'. De vrouw als eeuwige verpleegster, likster van alle
wonden. Gemakshalve wordt vergeten waar jezelf doorheen gaat. Het huis is veilig, het
gebrek aan privacy ondragelijk, de onderlinge ruzies irritant, de kinderen maken lawaai.
Als ik op de wc zit wil er iemand op. Ik kan me niet verbergen. Hoe veilig is het huis?
Zou Jan me vinden als hij me zocht?
Telefoon...
Politieagent van de Warmoesstraat. Hij wil met mij praten op het station. Weer het hele
verhaal over het naaien. De wijkagent heeft veel begrip voor Jan. Zegt dat 'Blijf van mijn
Lijf' toch niets voor iemand als ik is. Ik vergeet te vragen waarom. Ik ga voor de
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
9
duizendste keer in de verdediging. Maak ondanks alles een afspraak. Jan is dus wezen
uithuilen in de Warmoesstraat. Denken al die mensen dat ik daar voor de lol zit?
Later ben ik teruggegaan naar de flat want Jan had inmiddels een kamer ergens anders.
Het feit dat ik toen plotseling weer bereikbaar voor hem was resulteerde in nachtelijke
bezoeken of confrontaties overdag, waar ik erg bang voor was. Er was een keer een
gesprek bij de S.P .D. met Jan en mij, de psychiater en de man die de eerste intake had
gedaan. Toen het ging om de reden die ik had om te gaan scheiden zei Jan dat het idioot
was om te gaan scheiden wegens mishandeling, omdat de ziekenhuizen vol lagen met
vrouwen die door hun ex-man mishandeld zijn.
Toen werd het onontkoombaar dat ik zou moeten leren leven met de angst dat Jan zou
kunnen komen. Ik werd wakker van een kat die over het terras liep, en het werd een
nachtmerrie toen Jan, in een zelfmoordbui, bij de huisarts waar ik hem naar toe had
kunnen loodsen, vertelde dat hij een pistool gekocht had. Slapen was niet meer hetzelfde
als uitrusten. Ik probeerde te leven met de gordijnen dicht. Ik ging weg, logeren bij
anderen. De psychiater legde mij uit dat slaan milieu-bepaald is, terwijl ik nu juist ervoer
dat ik machteloos was uit te leggen dat slaan net als kindermishandeling niet gebonden is
aan een milieu. Hij legde me dingen uit over Jan. Ik zei niks. Was hij zo stom niet te
weten dat ik, na vijf jaar met hem leven, zijn wanhoop niet begreep? Begreep hij niet dat
het allemaal was omdat er te veel dingen gestorven waren, ergens in de slag, en dat het
nog best pijn deed maar niet anders kon?
Hoe ik moest leven met de angst leerde ik van iemand anders die van me hield en niet
deskundig was, of juist wel, omdat hij van me hield. Ophouden alleen maar bang te zijn
leer je van iemand die angst kent, kan luisteren, en weet dat angst om alleen te zijn vaak
vertaald wordt in angst voor iets anders. Iemand die niet steeds betuttelend roept dat het
ander moet maar de taal die je praat verstaat. 
Ik heb sommige hulpverleners gehaat. Om hun menselijke praatjes die onmenselijk
bleken te zijn, maar dat is voorbij, als de kou en de ellende het allemaal op te schrijven
en het daardoor opnieuw te beleven maar niet voor niets zijn geweest, en het probleem
maar niet wordt vertaald in iets dat te allen tijde uit te praten valt, en als mensen maar op
de hoogte worden gebracht van het bestaan van zoiets als: 'Blijf van mijn Lijf'. Dan
immers weet ik dat vrouwenmishandeling niet meer uitsluitend gedefinieerd wordt in
termen van een relatie-probleem en weet ik dat vrouwen en mannen niet als gelijken
worden beschouwd omdat ze dat zouden moeten zijn...
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
10
Waarom vrouwen hulp vragen
Je kunt hulp vragen voor bepaalde dingen die je niet zelf kunt, of meer in het algemeen omdat je
niet meer weet wat je moet doen. In beide gevallen kom je, of je wilt of niet, in een soort
warwinkel terecht, waar wat je wilde nog maar een klein deeltje van vormt of waarin het soms
helemaal verdwenen is: het hele hulpverleningsapparaat met al zijn bedoelingen en
eigenaardigheden. Als je hulp vroeg voor een bepaalde moeilijkheid heb je nog een redelijke
kans om je uit de warwinkel te ontwarren: je kan ontdekken dat je niet gekregen hebt wat je
gevraagd hebt of dat je er iets bij gekregen had wat je niet wilde. Bijvoorbeeld: als je de pil
vraagt weet je of je hem krijgt of niet. Tenminste, dat lijkt zo. Je moet beginnen erop te
vertrouwen dat er inderdaad 'de pil' zit onder die plastic dopjes, en niet suiker of vitamine C.
Maar dan: heb je inderdaad de goede pil gekregen? Er bestaan zoveel soorten.
En als je dan hoofdpijn krijgt of iets anders, wat gebeurt er dan? Kom je dan weer hulp vragen,
tot je de goede hebt, - als die al bestaat? Want dan kom je in de volgende schaal van hulp: je
vraagt van hoofdpijn – of vermoeidheid, of depressiviteit, of noem maar wat, - afgeholpen te
worden. Dan komt de warwinkel al wat dichterbij.
Als je de pil vraagt word je gekonfronteerd met de privé-opvattingen over voortplanting en
seksualiteit van je huisdokter én de opvattingen die hij door zijn funktie vertegenwoordigt: zijn
opleiding, zijn geloof, zijn beroepsorganisatie, vroeger zelfs het ziekenfonds, en wat daar
allemaal achter zit. Als je met hoofdpijn, vermoeidheid of depressiviteit komt krijg je te maken
met ál zijn opvattingen over De Vrouw. Een gelukkige omstandigheid is echter, dat hij
vermoedelijk niet meer dan drie minuten tijd voor je heeft, en dat hij daarin niet al die
opvattingen kan gaan uitleven. De kans is dus het grootste dat je terecht komt in de stereotype
opvattingen, dat hoofdpijn/vermoeidheid/depressiviteit/ pijn in de rug, vul maar in, gebruikelijke
vrouwenklachten zijn, waar niets aan te doen is. Je krijgt dan een medicijn en enige
bemoedigende woorden. (Hij denkt vermoedelijk dat je zeurt, maar de meeste dokters zullen het
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
11
niet zeggen, zeker niet omdat je waarschijnlijk je klachten al enigszins verontschuldigend
gepresenteerd hebt, zo van: ik wil niet zeuren, maar...). Je krijgt dus géén hulp. Je probeert zo
goed en zo kwaad als het gaat met de klachten verder te leven, en misschien gaan ze vanzelf
weer over.
Maar soms gaan ze niet over en worden ze zo erg dat je niet meer weet wat je moet doen. Dan
ben je in de volgende schaal van hulpverlening terecht gekomen. Je kan zelf je probleem niet
meer omschrijven. Je weet niet meer welke hulp je zou moeten hebben, of waarvoor - ben je moe
omdat je hoofdpijn hebt, en daarom depressief of andersom? – en aan wie je die zou moeten vra-
gen. Je zou naar de neuroloog kunnen gaan om je hersens te laten fotograferen, naar de internist
omdat er iets met je nieren is, naar de schoorsteenveger omdat je schoorsteen verstopt is en je
daar misschien hoofdpijn van krijgt, naar de psychiater omdat je geest ziek is, naar het arbeids-
buro om een baantje te zoeken omdat je je dood verveelt, naar een MOB omdat je je kinderen
niet meer aan kunt, naar een advokaat voor een echtscheiding, naar bouw- en woningtoezicht
omdat je buren zo'n herrie maken. Je weet het niet meer.
Het komt er op neer, dat je dan eigenlijk niet meer een probleem hébt, waarmee je geholpen kan
worden, maar een probleem bént. Je hele manier van leven, je hele persoonlijkheid komt ter
diskussie. Het móet er aan liggen dat je iets verkeerd doet, anders zou je niet zo ongelukkig zijn.
Tenslotte komt alles neer op je funktioneren als vrouw. Want alles wat je buiten je vrouwen
taken om doet, is luxe. Die valt weg zodra je je beroerd gaat voelen. Het vrouw-zijn is plicht: de
zorg voor één man of, op je werk, voor meer mannen (zie Vrouwenwerk van De Bonte Was),
voor eigen of andermans kinderen, voor eigen of andermans huis.
Je bestaan is er mee gemoeid of je die zorg nog aankunt, ja dan nee. 
De hulpverlener ontleent zijn machtspositie niet aan wat hij allemaal voor je kan doen. Niet dat
hij niet van alles voor je zou kunnen doen, als hij wist hoe je situatie was en hoe de maatschappij
in elkaar zit; als hij je uitvroeg over wat je kunt en wat je wilt; als hij aan de telefoon ging zitten
en alle instanties die iets voor je zouden kunnen doen afbelde; als hij je hielp een plan te maken
voor je toekomst. Maar in het algemeen doet hij dat niet - de redenen waarom niet proberen we
in dit boek op te helderen. In de praktijk komen er meestal redenen te voorschijn als 'geen tijd' of
'geen belangstelling'. De machtspositie die de hulpverlener overhoudt zónder er al dat werk voor
te hoeven doen is trouwens al groot genoeg. Die machtspositie bestaat er uit dat hij mag bepalen
wat er met je aan de hand is. Hij stelt vast of je in je taak tekort geschoten bent, of je gefaald
hebt als vrouw, of je het nog eens mag proberen of dat je wordt afgevoerd als mislukt. Wat een
verleiding!
En zelfs als de hulpverlener de verleiding weerstaat om zijn ergernis over je zwakte en
machteloosheid om te zetten in een onderdrukkingsmaatregel (zware tranquillizers, vermanende
toespraken, of opsluiting) dan zal hij nog geen oplossing vinden. Want je probleem is al
gedefinieerd in termen van vrouw-zijn: in het niet aanvaarden van de vrouwenrol of het niet
aankunnen van de vrouwenverantwoordelijkheden (zorgen, zorgen, zorgen, zonder uitzicht). En
een vrouw is per definitie een stereotype: afhankelijk, passief, en (over)gevoelig. Niemand
schrijft haar het vermogen toe om initiatieven te nemen, aktief te zijn, de eindjes aan elkaar te
knopen, knopen door te hakken, haar lot in eigen handen te nemen. En zo sluit de cirkel zich. Je
bent een probleemvrouw geworden. De hulpverlener haalt zijn schouders op en wast zijn
handen, stuurt je weg, met of zonder verwijzing. Je bent een ernstig geval.
Na de verwijzing kom je bij een specialist terecht, een dokter die gespecialiseerd is in de een of
andere vorm van medisch geweld (neuroloog, chirurg, psychiater) of bij een instelling die
behalve met het toepassen van geweld ook belast is met de taak je aan te passen of op te bergen.
Na dit geweld is het niet te verwachten dat je beter in staat zult zijn je problemen op te lossen.
Desondanks zijn er vrouwen die al deze hulpverlening overleefd hebben. Zij hebben er alles
uitgehaald wat er aan menselijke aandacht en vriendelijkheid nog tussendoor zat. Zij hebben
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
12
gedacht en gevochten en zijn opnieuw begonnen, steeds opnieuw, om aanknopingspunten in
zichzelf te vinden voor zelfrespekt en zelfvertrouwen.
Hulpverlening is er vooral voor sterke vrouwen. Want zij worden in de hulpverlening
gedwongen zichzelf beter te maken. De zwakkere vrouwen, de meeste vrouwen dus, komen door
het beeld van de vrouw dat de hulpverlening hen voorhoudt, en door de onpersoonlijke
behandeling die ze daarna ondergaan, met nieuwe of zelfs grotere problemen te zitten. Of hun
probleem, en daarmee hun persoonlijkheid, wordt wegbehandeld door te veel valium, door
opsluiting, echtscheiding of een terapie.
Het gebeurt niet zelden dat een vrouw na zo'n behandeling een ledepop is geworden en dat het
haar lange tijd kost om zichzelf te hervinden, als dat ooit nog lukt.
Zo heeft de hulpverlening uiteindelijk op vrouwen dezelfde uitwerking als talloze andere
aspekten van de samenleving: onderdrukking.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
13
Heksen en dokters in de middeleeuwen¹
De geschiedenis van de mediese wetenschap is onverbrekelijk verbonden met het verdrijven van
vrouwen uit de mediese stand. Vrouwen zijn altijd degenen geweest die de verantwoordelijkheid
hadden voor ieders gezondheid; met de opkomst van de officiële geneeskunde is hun plaats
tussen degenen die het recht hadden om over de gezondheid van anderen te beslissen - en
daarvoor betaald te worden - hen ontnomen.
Dit was zo'n omkering van alles wat vanzelfsprekend en gebruikelijk was dat het ook alleen op
een bijzonder gewelddadige manier kon gebeuren: door de heksenvervolgingen. En die
heksenvervolgingen hebben op hun beurt weer een blijvende uitwerking gehad op het beeld van
de vrouwen in het algemeen, en dus ook op haar rol als slachtoffer van de hulpverlening, en op
haar rol als hulpverleenster.
'Gezondheidszorg'
Het is altijd moeilijk om je vanuit de moderne tijd, waarin alles zo georganiseerd is, voor te stel-
len hoe het vroeger ging - bijvoorbeeld dat er geen dokters waren en geen ziekenhuizen, geen
specialisten en geen operatiekamers, geen GGD en geen ziekenfonds. Als je ziek was was het
enige wat je kon doen een vrouw uit de buurt roepen die er wat vanaf wist. Zorg voor de
gezondheid is van oudsher een vrouwen taak geweest, als verlengstuk van de zorg voor het
zoeken en klaarmaken van voedsel, en in het algemeen van de dagelijkse zorg voor het welzijn
van huisgenoten en familieleden. De kennis die vrouwen van kruiden en geneesmiddelen hadden
werd van moeder op dochter doorgegeven, van generatie op generatie, eeuwen lang.
Wat de 'wijze vrouwen' wisten is natuurlijk voor een deel ouderwets geworden. Bij hun
behandelingstechnieken zaten waarschijnlijk voor een deel magiese rituelen waarin wij nu niet
meer geloven. Maar er zat ook heel wat reële, praktiese, empiriese kennis bij. Kennis van spieren
en botten, van geneesmiddelen en kruiden bijvoorbeeld die nog steeds gebruikt worden;
moederkoren bij bevallingen, belladonna om miskramen te voorkomen, vingerhoedskruid
(digitalis) bij hartklachten. En daarbij natuurlijk de gewone aandacht en verzorging: kruiken,
warme dranken, en al die ontastbare dingen die tegenwoordig in de gezondheidszorg officieel
helemaal niet meer bestaan, tenzij ze tussen de voorschriften door, door vrouwen spontaan
worden toegepast. De praktiese, empiriese kennis van de 'heksen' was zo groot dat in 1527
Paracelsus, die als 'vader van de moderne mediese wetenschap' beschouwd wordt, zijn geschrift
over geneesmiddelen verbrand heeft en bekende 'dat hij van de Tovenares alles had geleerd wat
hij wist', 
Het begin van de moderne mediese wetenschap
Vrouwen hebben hun zorg voor de gezondheid ongestoord duizenden jaren kunnen uitoefenen,
tot de middeleeuwen toe. Toen begonnen zij een bedreiging te vormen voor de gevestigde
machten van kerk en staat en werden zij als heksen vervolgd en verbrand. Een van de gevestigde
machten die door de geneeskundige vrouwen bedreigd werd was de opkomende mediese
wetenschap. Aanvankelijk had de christelijke kerk de ontwikkeling daarvan, die bij de Grieken
en Romeinen was begonnen, tegengehouden: niet het lichaam was belangrijk, maar de redding
van de ziel. In de 13e eeuw ontstond er echter via de kruistochten kontakt met Arabië, waar de
exakte wetenschappen - wiskunde, sterrenkunde, scheikunde, geneeskunde - wel traditioneel in
                                               
1
Dit artikel is gebaseerd op 'Witchcraft and Medicine in the Middle Ages' uit 'Witches, Midwives and Nurses. A
history of women healers' door Barbara Ehrenreich en Deirdre English. Old Westbury NY, 1973
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
14
ere gehouden werden. Onder invloed hiervan ontstond aan de jonge Europese universiteiten
(waar aanvankelijk alleen theologie en recht gestudeerd kon worden) een herleving van de
klassieke geneeskunde. Nu moet je je daar niet te veel bij voorstellen. De klassieke geneeskunde
bestond voornamelijk uit allerlei theorieën en veronderstellingen over de werking van het
menselijk lichaam, in het bijzonder over de wisselwerking van de verschillende lichaamsvochten
bloed, slijm, gele gal en zwarte gal, die de menselijke temperamenten zou bepalen. De studenten
besteedden het grootste deel van de tijd aan de studie van Plato en Aristoteles en aan christelijke
theologie. Zij zagen nauwelijks een patiënt. Chirurgie werd als een laag soort handwerk
beschouwd. In de geneeskundige praktijk werden uitsluitend aderlatingen verricht en
bloedzuigers (koppen) gezet, en misschien kenden de artsen iets van de traditionele remedies van
de kruidenvrouwen. Verder vonden er allerlei magiese behandelingen plaats. Voor kiespijn
moest bijvoorbeeld op de kaken van de patiënt 'In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige
Geest' geschreven worden, of met een naald eerst een rups aangeraakt en dan de kies.
Melaatsheid werd behandeld met soep die getrokken was van het vlees van een zwarte slang die
op een droog stuk land tussen stenen was gevangen.
Toch werd dit alles zo belangrijk geacht dat vrouwen er niet aan mochten meedoen. Dat is ook
niet onbegrijpelijk, want de positie van de arts voor de hogere standen bood allerlei
mogelijkheden tot het verkrijgen van macht en rijkdom, en het was voor de kerk - die toen het
hele sociale en kulturele leven beheerste - van het grootste belang om deze nieuwe machten goed
onder kon-trole te houden. Vrouwen met eigen kennis en werkwijzen konden daarbij niet
gebruikt worden. En daarvoor werden vrouwen van de nieuwe mediese fakulteiten geweerd, en
zelfs vervolgd als ze de mediese praktijk durfen uitoefenen. Een voorbeeld daarvan is het geval
van Jacoba Felicie in 1322. Zij was geletterd, had enige 'speciale oefening' in de geneeskunde
gehad, en werd voor de rechter gesleept wegens onwettige uitoefening van de geneeskunde: ze
had haar patiënten genezen van inwendige ziekten en uitwendige abcessen. Ze was
onvermoeibaar in het bezoeken van haar patiënten en ze placht op de manier waarop artsen dat
doen hun urine te onderzoeken, hun pols te voelen en hun lichaam en ledematen aan te raken.
Zes getuigen bevestigden dat Jacoba hen had genezen, zelfs nadat verschillende artsen hen
hadden opgegeven, en één patiënt verklaarde zelfs dat ze wijzer was in de kunst van chirurgie en
geneeskunde dan enige meesterchirurg of arts in Parijs. Maar deze getuigenissen werkten
averechts, omdat de beschuldiging nu eenmaal niet was dat ze het niet goed deed, maar dat ze
het - als vrouw - gewaagd had om geneeskundige handelingen te verrichten.
In Engeland ging het net zo. Artsen zonden een petitie aan het parlement om zich te beklagen
over 'waardeloze en verwaande vrouwen die zich het beroep toeeigenden.'
In de 14e eeuw was de veldtocht van de artsen tegen gestudeerde vrouwelijke genezers in
Europa ongeveer voltooid. Mannelijke artsen hadden een duidelijk monopolie veroverd op het
gebied van de geneeskunde voor de hogere klassen (behalve op het gebied van de verloskunde,
die nog drie eeuwen tot de bevoegdheid van vroedvrouwen zelf bleef behoren. )
De heksenvervolgingen
Deze vervolging van geneeskundige vrouwen beperkte zich tot de steden. Onder de boeren, op
het platteland, werkten nog steeds de kruidenvrouwen verder. Het schijnt dat ze plaatselijke
bijeenkomsten met elkaar hadden in kleine groepen, en op feestdagen zelfs in aantallen van
honderden en duizenden bij elkaar kwamen. In een tijd van regelmatig terugkerende
gewelddadige boerenopstanden tegen uitbuiting en hongersdood waren dergelijke enigszins
georganiseerde groepen vrouwen op zich al een bedreiging voor de machten van adel en kerk;
misschien hebben deze vrouwen ook wel een belangrijke rol gespeeld bij de boerenopstanden,
zoals we tegenwoordig ook zien bij de bevrijdingslegers in de Derde Wereld. De konkurrentie
die ze de medici aandeden was een reden temeer om ze te vervolgen. Toch valt een eksplosie
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
15
van systematies geweld zoals de heksenvervolgingen geweest zijn in laatste instantie buiten
dergelijke historiese verklaringen.
In een tijd van vierhonderd jaar zijn er miljoenen vrouwen vermoord - meestal door ze levend te
verbranden. In bepaalde Duitse steden vonden zeshonderd terechtstellingen per jaar plaats - twee
per dag, 'met uitzondering van zondag'. In Toulouse (in de streek van de kettervervolgingen)
werden er eens op één dag vierhonderd ter dood gebracht. In het bisdom Trier waren in 1585
twee dorpen overgebleven met ieder maar één vrouwelijke inwoner.
Er zijn natuurlijk veel verklaringen voor dit afgrijselijke verschijnsel aangedragen: bijvoorbeeld
dat de heksen allemaal gek geworden waren, of dat de bevolking plotseling in bloeddorstige
massahysterie was uitgebroken. Die verklaringen geeft een verkeerd beeld. De
heksenvervolgingen waren een systematiese en koelbloedige strategie van de machten van kerk
en staat tegen bepaalde groepen vrouwen (slechts 15% van de vermoorden waren mannen).
Er bestonden nauwkeurige en gedetailleerde instrukties voor de opsporing, de procesvoering en
de benodigde martelingen. Iedereen die kennis droeg van 'heksenpraktijken' moest dat melden
aan plaatselijke priesters of rechters, die het dan weer doorgaven aan speciale instanties.
Alle voorschriften inzake de heksenvervolgingen zijn in 1484 keurig opgeschreven door de
geestelijken Kramer en Sprenger in de Malleus Maleficarum, de Heksenhamer. Dit sadistiese
boek is drie eeuwen lang zowel door katholieke als door protestantse heksenvervolgers gebruikt.
Behalve opsporing en vervolging werden alle misdaden die aan heksen toegeschreven werden er
uitvoerig in beschreven. Heksen werden van ieder denkbaar misdrijf beschuldigd, maar er waren
drie hoofdpunten: het plegen van seksuele misdrijven, het vormen van organisaties en het
beoefenen van de geneeskunst.
In de eerste plaats werden heksen beschuldigd van ieder denkbaar seksueel wangedrag met
mannen - eigenlijk werden ze eenvoudig beschuldigd van vrouwelijke seksualiteit.
De middeleeuwse katholieke kerk had seksisme tot beginsel verheven. De Heksenhamer
verklaart: 'Als een vrouw alleen denkt, denkt ze iets kwaads.' De kerk leerde dat bij het
geslachtsverkeer 'de man in de vrouw 'een 'homunculus', een 'persoontje' deponeert, kompleet
met ziel, dat alleen maar negen maanden in de baarmoeder logeert, zonder eigenschappen van
moeder te krijgen. De homunculus is echter pas veilig als hij weer in mannelijke handen is,
namelijk als de priester hem doopt en daardoor zijn onsterfelijke ziel veilig stelt. Een ander
voorbeeld van seksisme is dat sommige middeleeuwse theologen zelfs dachten dat bij de
opstanding alle menselijke wezens als mannen wedergeboren zouden worden. De kerk bracht
vrouwen in verband met seksualiteit, en ieder plezier daarin was 'uit den boze', omdat het alleen
van de duivel afkomstig kon zijn. Van heksen werd gezegd dat ze plezier hadden beleefd aan
neuken met de duivel, en zij staken op hun beurt mannen aan.
Aan de andere kant werden vrouwen ervan beschuldigd mannen impotent te maken en hun
penissen te laten verschrompelen. Wat vrouwelijke seksualiteit betreft werden heksen ervan
beschuldigd om de voortplantingsvermogens van vrouwen te verminderen (dus van het geven
van voorbehoedsmiddelen en van het opwekken van abortus). In de ogen van de kerk was alle
macht van heksen uiteindelijk van haar seksualiteit afkomstig. Haar karrière begon met
geslachtsverkeer met de duivel. Zij werd op een algemene vergadering (de Heksensabbath)
bevestigd, waar de duivel, dikwijls in de vorm van een geit, voorzitter was en geslachtsverkeer
had met de nieuwe ingewijden. In ruil voor de macht die ze van hem kreeg beloofde de heks de
duivel trouw te dienen. (In de voorstelling van de kerk kon eigenlijk ook het kwaad in laatste
instantie alleen maar van een man afkomstig zijn! Zoals de Malleus duidelijk maakt handelt de
duivel bijna altijd via een vrouw, juist zoal hij in het paradijs deed.)
Wanneer bewezen kon worden dat een vrouw lid was van een groep heksen werd ze als nog
gevaarlijker beschouwd. De mannen meenden dat de vrouwen georganiseerd waren in een enorm
geheim genootschap. De heksenjacht-literatuur is geobsedeerd met wat zich af zou spelen op de
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
16
'Heksensabbaths': het eten van ongedoopte baby's, bestialisme en massaorgieën. Daarachter moet
heel wat reële angst voor kontakten van de 'heksen' met de opstandige boerenbevolking zijn
schuilgegaan.
De laatste beschuldiging is misschien het meest absurd: heksen werden niet alleen beschuldigd
van moord en vergiftiging, seksuele misdrijven en misdadige samenzweringen, maar van helpen
en genezen. Een Engelse heksenjager beschouwde juist de goede heksen, die redden en
bevrijdden, als het gevaarlijkst: het zou het beste voor het land zijn als juist zij allemaal ter dood
gebracht zouden worden.
'Heksen'-genezers waren dikwijls de enige geneeskundigen voor een bevolking die geen dokters
en ziekenhuizen had en die bitter werd geteisterd door armoede en ziekte. De kerk zelf had aan
de lijdende boeren weinig te bieden. Als op zondagen na de mis de zieken in grote aantallen om
hulp kwamen smeken kregen ze slechts woorden: 'Gij hebt gezondigd, en God straft u. Dankt
hem, des te minder kwellingen zult gij in het hiernamaals ondergaan. Verdraagt, lijdt, sterft.
Heeft niet de Kerk haar gebeden voor de doden? ' (Haar, want om de mensen zand in de ogen te
strooien noemde de kerk zich valselijk 'moeder': 'onze moeder de Heilige Kerk'.) Wanneer de
kerk gekonfronteerd werd met de ellende van de armen nam hij steeds zijn toevlucht tot het
dogma dat ervaring in deze wereld vluchtig en onbelangrijk is. Maar hier was wel een dubbele
standaard aan het werk, want de kerk was niet tegen mediese zorg voor de hogere klassen.
Vorsten en adel hadden hun hofartsen, die vaak zelf priester waren. In werkelijkheid ging het
echter om de beheersing: mannelijke geneeskunde voor de hogere standen onder toezicht van de
kerk was aanvaardbaar, vrouwelijke geneeskunde als onderdeel van een boerenkultuur was dat
niet. De kerk hield dan ook nauwkeurig toezicht op de beginnende mediese wetenschap:
Universitair gevormde artsen mochten geen praktijk uitoefenen zonder een priester te hulp te
roepen, en ze mochten geen patiënten behandelen die weigerden te biechten.
De samenwerking tussen kerk, staat en artsen kwam tot volle bloei tijdens de heksenprocessen.
De arts was de 'deskundige', die een wetenschappelijk tintje aan de hele gang van zaken moest
geven. Hij moest volgens de Heksenhamer beoordelen of bepaalde vrouwen heksen waren en of
bepaalde aandoeningen door hekserij waren veroorzaakt. In de heksenjacht stelt de kerk
onprofessionele genezing uitdrukkelijk gelijk aan ketterij: 'als een vrouw het waagt om te
genezen zonder gestudeerd te hebben is zij een heks en moet zij sterven' (terwijl tegelijkertijd
alle manieren waarop vrouwen zouden kunnen studeren werden afgegrendeld.) En tenslotte
verschafte de heksenjacht de artsen een prachtig ekskuus voor hun falen in de dagelijkse
praktijk: alles wat zij niet konden genezen was te wijten aan hekserij.
Het onderscheid tussen 'vrouwelijk' bijgeloof en 'mannelijke' wetenschap werd definitief
gemaakt juist door de rollen van de arts en de heks tijdens het proces. Het proces stelde de
mannelijke arts in één klap op een moreel en intellektueel vlak dat verheven was boven de
vrouwelijke genezer die hij moest beoordelen. Het stelde de arts aan de kant van God en Recht,
een deskundige op hetzelfde nivo als priesters en theologen, terwijl het de vrouw aan de kant
stelde van duisternis, kwaad en magie. De arts had zijn nieuwe status niet te danken aan zijn
eigen prestaties op het gebied van de geneeskunde en de wetenschap, maar aan kerk en staat die
hij zo goed gediend had.
De heksenvervolgingen schakelden de vrouwelijke genezers uit de lagere klassen niet helemaal
uit, maar zij stempelden haar voorgoed tot bijgelovig en mogelijk kwaadaardig. Voor de
opkomende middenklassen van de 17e en 18e eeuw was zij zo grondig gediskwalificeerd dat het
voor mannelijke prakticijns mogelijk was om binnen te dringen in het laatste gebied dat voor
vrouwen gereserveerd was: de verloskunde. Hoe dat in zijn werk ging staat in een ander stuk.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
17
Verzorging en genezing
Elders in dit boek wordt verteld hoe vrouwen met geweld uit de gezondheidszorg gedrukt zijn en
hoe hetzelfde geweld zich in allerlei instituties, in allerlei verschijningsvormen, aan ons als
'hulpverlening' openbaart.
Vrouwen hebben zich altijd al bezig gehouden met genezen, verzorgen, verplegen en ze zullen
daar ongetwijfeld mee doorgegaan zijn, ook toen kerk en staat het begonnen te verbieden, in
ieder geval thuis en voorzover mogelijk ook daarbuiten. Maar officieel is het voor de
buitenwereld optreden als geneester er vanaf de dertiende eeuw niet meer bij geweest. De
'wereldlijke' vrouwen werden als heksen verbrand en de pausen schreven tussen 1200 en 1300
naar alle kloosters brieven dat het nu maar eens afgelopen moest zijn met die kruidentuinen en
abdijsiroop en die ziekenverzorging. Dat het nu tijd werd voor het geestelijk leven en voor het
zieltjes winnen. Ongetwijfeld heeft het eeuwen geduurd eer de boodschap overal was
doorgedrongen en alle kloosterlingen er zich naar gingen gedragen. Maar in diezelfde eeuwen
kwam er steeds meer behoefte aan zeg maar gezondheidszorg. Steeds meer mensen kwamen bij
elkaar in steden te wonen, zodat iedere ziekte snel om zich heen kon grijpen. Nu waren er in die
steden wel gasthuizen, maar dat was een kombinatie van ziekenhuis, hotel en armenhuis, waar
het best heel gezellig kon zijn, maar waar niemand een antwoord wist op de veel voorkomende
ziektes als lepra en pest. Beide ziektes grepen razendsnel om zich heen en dat werd ze ook
gemakkelijk gemaakt omdat er in die tijd allerlei legers door Europa trokken, de handel aan het
opkomen was en zieken en toeristen onder een dak sliepen. (Tijdens de pestepidemie van 1350
stierven naar schatting in Europa 25.000.000 mensen, een kwart van de toenmalige bevolking).
Al vrij snel werd bedacht dat zieken apart moesten liggen. Dit was niet zozeer om ze zo beter te
kunnen genezen. De opkomende mediese wetenschap had immers niets te bieden. De heren
lazen en praatten wel veel maar hadden bv. met hun uit het oosten overgenomen kennis alle
prakties bruikbare kennis over bv. hygiëne en isolatie als onbruikbaar beschouwd. (In het Oosten
kregen bv. alle zieken bij aankomst in een ziekenhuis een uitgebreid bad, en schone, witte
kleren). En de terapieën reikten niet veel verder dan het geven van laxeermiddelen en het
aderlaten. En wat er al aan positieve aandacht van artsen voor patiënten bestond dat was zeker
niet bestemd voor de arme mensen die in ziekenhuizen terechtkwamen. Nee, die zieken die lagen
allemaal bij elkaar om te zorgen dat anderen niet ziek werden. Voor hunzelf betekende dat
verblijf in het ziekenhuis meestal de dood. Zo schijnt de uitdrukking 'het loodje leggen'
afkomstig te zijn uit het ziekenhuiswezen in die tijd. Om in een ziekenhuis te komen moest je je
bij de ziekenmeester inschrijven; je kreeg dan een loodje, wat je moest overhandigen bij de
ingang van het ziekenhuis. Misschien dat er ergens in een klein dorpje of in de buurt van een
klooster nog wel een plekje was waar echt voor je gezorgd werd. Maar in de grote stedelijke
ziekenhuizen - waar ontzettend veel mensen dood lagen te gaan - was de situatie zo omstreeks
1650 zo vreselijk dat er haast niemand meer te krijgen was om dat wat er dan nog door artsen of
chirurgijnen, die overigens niet vaker dan één keer in de week langs kwamen, verzonnen werd
aan verzorging en verpleging, in de praktijk te brengen. Mannen en vrouwen moesten vaak
gedwongen worden om in ziekenhuizen te gaan werken; ofwel direkt: er werden bv. gevangenen
uit Veenhuizen gehaald, ofwel indirekt omdat er voor hen geen ander werk te krijgen was
(alleenstaande moeders, halve misdadigers, zwakbegaafden, enz.) En daarmee ontstond niet een
situatie van de lamme helpt de blinde. De door de artsen verstrekte medicijnen werden of door
de zaalknecht en meiden zelf gekonsumeerd of aan de meest biedende patiënt verkocht. Met
vlees ging het hetzelfde. En de zieken die geen fooien gaven liepen alle kans om uitgehongerd of
mishandeld te worden. De hygiëne werd langzaam maar zeker abominabel. Van water word je
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
18
ziek en ga je dood was het motto. Voor een deel was dat natuurlijk wel waar, als je beseft dat bv.
in Amsterdam het drinkwater afkomstig was uit de grachten, waarin gepoept, gewassen en
gebaad werd, maar los van waar het water vandaan kwam ontstond de gewoonte om je niet te
wassen, laat staan kleren, beddegoed, verband of wat voor ziekenhuisspullen dan ook te wassen
(in het uiterste geval werd iets verbrand). Kortom het was er een smerige troep. En er was
inmiddels niemand meer die zich verantwoordelijk voelde voor de gang van zaken. Het bestuur
van de ziekenhuizen was vaak in handen van het stadsbestuur, regenten en regentessen waren de
uitvoerders. Waarschijnlijk dachten zij met het aannemen van zo'n funktie al genoeg gedaan te
hebben aan verplichte christelijke naastenliefde. In de praktijk deden ze verder niets, behalve het
spaarzaam aanwezige geld uit de zakken van de zieken zien te krijgen. De artsen leerden er ook
niet zoveel bij. Wel begon zich langzaam maar zeker naast de doctor medicinae (de
medicijnenvoorschrijvende arts) de chirurgijn een plaats te verwerven op de snijzaal, geholpen
door patiënten. Verdoofd werd er niet. Patiënten moesten het slachtoffer vasthouden en bij hele
zware operaties werd de zieke buiten westen geslagen (was nu dus anaesthesie heet).
Eerst was er van de kant van de kerk een groot verzet geweest tegen het daadwerkelijk ingrijpen
in het menselijk lichaam. Pas vanaf de 17e eeuw kwam de anatomie hier in Nederland op (de
kerk begon zijn macht te verliezen). De chirurgijnen kregen enig onderricht in de pas
opkomende snijwetenschap en gingen vervolgens opereren.
Het heeft zo'n kleine twee eeuwen geduurd dat het ziekenhuiswezen en de gezondheidszorg een
grote puinhoop waren en dat de geneeskansen, vooral in ziekenhuizen, vrijwel nihil waren. Zij
die thuis verzorgd of verpleegd werden door moeders, zusters, tantes, nichtjes of buurvrouwen
hadden nog wel een reële kans om beter te worden, maar het was eigenlijk alleen in de hogere
standen dat vrouwen zich echt vrij konden maken om zich aan de verpleging te wijden.
In de 19e eeuw kwam er verbetering in de gezondheidszorg. Dankzij vrouwen. Vanuit
verschillende hoeken begonnen vrouwen zich het lot aan te trekken van de - door de snel
opkomende industrialisatie steeds groter wordende groep van - armen, gevangenen en ook
zieken. Liefdadigheid heet dat nu in een enigszins neerbuigende betekenis. Liefdadigheid,
daarbij denkt haast niemand aan werk. En wat die vrouwen in de vorige eeuw op zich namen
was een onvoorstelbare hoeveelheid werk.
Eén groep vormen de zgn. diakonessen, een soort lekenzusters. Zij hadden als 'orde' altijd al
bestaan, maar ze waren tijdens de godsdiensttwisten en de periode van de verlichting nogal
weggedrukt geraakt. Met het opleven van de godsdienst in het begin van de vorige eeuw (het
zgn. Réveil) ontstond er weer een kader waarbinnen zij aan de slag konden gaan met armen- en
ziekenzorg. In dezelfde tijd begonnen ook veel vrouwen van de nietsdoende klasse (zie De Bonte
Was, Vrouwenwerk) oog te krijgen voor het leven dat de werkende vrouw moest lijden, voor
wat gevangenen, zieken en armen overkwam. Tegengewerkt door alle vooroordelen van hun
echtgenoten ('mijn vrouw hoeft niet te werken') en familieleden staken zij op verschillende
plaatsen de handen uit de mouwen. Afgezien van wat voor wantoestanden zij in gevangenissen
aantroffen leverden ook de ziekenhuizen een troosteloos beeld; er moest letterlijk en figuurlijk
veel puin geruimd worden en er moest iets gedaan worden om mensen in leven te houden.
Alleen het mes erin of een pot pillen ernaast had duidelijk niets opgeleverd. Een ziekenhuis
moest een plek worden om te genezen en dat kon door te zorgen voor goed eten, goed drinken,
schoon beddegoed, frisse lucht, en vooral ook door gezelligheid, aandacht, belangstelling,
kortom een heel skala van bezigheden die je in het kort zou kunnen samenvatten als
vrouwenwerk in de meest positieve zin van het woord. Florence Nightingale heeft zowel binnen
als buiten Engeland hiervoor het meest baanbrekend werk verzet, maar veel vrouwen hebben
met haar meegedaan en haar nagevolgd. Er kwamen verpleegstersopleidingen en ziekenhuizen
werden plaatsen waar je het redelijk prettig kon hebben. Er is vrij veel tegenwerking van artsen
geweest tegen de alomtegenwoordigheid van vrouwen in ziekenhuizen. Vooral in Amerika, waar
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
19
de vrouwen samen met de opkomende arbeidersbeweging in één grote gezondheidsbeweging
(popular health movement) 'dreigden' de hele gezondheidszorg in handen te nemen. Op het
nippertje is dat niet gelukt, omdat een aantal leiders en leidsters van de beweging uiteindelijk
meer brood en geld zagen in de erkende opleiding (zoiets als wat nu met de vrouwenbeweging
aan de hand is). In Europa bevochten de vrouwen niet zozeer de mediese wetenschap an sich.
Daar hielden ze zich meer bezig met het opvullen van de gigantiese lege plekken. Ook dat werd
hun door de heren medici niet in dank afgenomen. Maar die hadden het voor echt verzet te druk
met het elkaar hun uitvindingen te bevechten. Die hele periode zat vol met ruzies tussen artsen
en ook andere wetenschappers over wie nu de narkose had uitgevonden, wie de verlostang, wie
de bakterie ontdekt had en in veel gevallen hielden ze hun ontdekkingen voor collega's geheim
om er zelf rijker van te kunnen worden. Ondertussen werd de bakterie natuurlijk wel ontdekt als
veroorzaker van veel ziektes en daarmee ontstonden ook allerlei ideeën over hoe je enigszins
schadevrij kon opereren en hoe je kon voorkomen dat na een operatie infekties ontstonden. En
dat bracht wel enige vooruitgang. Maar dat je echt beter kon worden is vooral vrouwenwerk
geweest. Een beeld van hoe belangrijk vrouwen waren (en zijn: op dit moment wordt het werk in
de gezondheidszorg voor 80% door vrouwen gedaan) krijg je als je de hele piramide van de
gezondheidszorg op zijn kop zet. Bovenaan vind je dan al die vrouwen: verpleegsters,
ziekenverzorgsters, schoonmaaksters, administratief personeel, diëtistes enz. en onderaan een
handjevol chirurgen en andere artsen, die ook best nuttig werk doen, maar wier macht, status en
inkomen toch vrijwel omgekeerd evenredig zijn aan hun werkelijke bijdrage aan onze genezing.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
20
"Vlug, vlug, de tang,
anders komt het vanzelf!" 
placht dr. Osilander, direkteur van een aan het eind van de 18e eeuw in Göttingen gestichte
kraamkliniek en fameus om de onvervaardheid waarmee hij de verlostang hanteerde, tegen zijn
studenten te roepen wanneer het ernaar uitzag dat er een kind buiten zijn ingrijpen om , geboren
zou worden.
Een van de mannen op mijn werk maakt bekend dat hij over zes maanden vader wordt. Hij wordt
gefeliciteerd en trakteert. De vrouwen reageren een beetje gereserveerd, zo van gunst, kijk eens
aan, nou gefeliciteerd hoor. De mannen beginnen joviaal of wat daarvoor door moet gaan door
elkaar te schreeuwen. Een van hen vertelt opgewonden dat hij het zo moeilijk had gehad toen
zijn vrouw zwanger was maar dat hij enorm opgelucht was toen hij eenmaal een gesprek had
gehad met haar gynaecoloog. Hij informeert bezorgd of de vrouw van zijn collega wel ophoudt
met werken. De toekomstige vader, een man van deze tijd, zegt dat ze dat helemaal zelf mag
uitmaken. Ze praten samen verder over in welk ziekenhuis de vrouw het beste zou kunnen
bevallen.
Zo gaat dat. Wij, die ooit zelf heelkundigen waren, bezitters van een in de praktijk verworven en
onderling overgedragen kennis, wij weten zowat niets meer van onszelf en elkaar en melden ons,
zodra we zwanger zijn, verschrikt bij de dokter om te horen of er soms niet allerlei vreselijks met
ons mis is en we gaan, omdat je nooit voorzichtig genoeg kan zijn, steeds meer voor de bevalling
het ziekenhuis in. En in het ziekenhuis vinden ze ook dat je maar nooit kan weten. Daarom
grenst de verloskamer meestal aan de operatiekamer. 
Nog maar tien jaar geleden werd in Nederland ruim 70% van de kinderen thuis geboren. Nu zijn
we de 50-procentsgrens gepasseerd en worden er meer kinderen in het ziekenhuis dan thuis
geboren. Maar ondanks dat, zo wordt van bevoegde zijde verontrust vastgesteld, is alleen in
Turkije het aantal ziekenhuisbevallingen lager dan in Nederland (namelijk 30%) en een bekend
gynaecoloog vraagt zich dan ook af of Nederland op het gebied van de verloskunde soms een
ontwikkelingsland is: tenslotte vindt in West-Europa en de Verenigde Staten bijna 100% van de
bevallingen onder mannelijke supervisie in ziekenhuizen plaats. Maar goed, het is duidelijk dat
als de huidige ontwikkeling zich voortzet Nederland niet zal achterblijven in de vaart der
volkeren en het de mediese stand niet aan werk zal ontbreken.
Maar zijn wij dan ook beter af? Een vrouw die het ziekenhuis in gaat komt terecht in een wereld
waar allerlei mannen in witte jassen de baas zijn die nooit tijd hebben, die woorden mompelen
waarvan het de bedoeling is dat je ze niet begrijpt en die hun status ontlenen aan het feit dat ze
het onder hen staande personeel kunnen kommanderen en dat ze dure machines bedienen die,
omdat ze nu eenmaal zijn aangeschaft, ook het erin geïnvesteerde geld moeten opbrengen en die
dus zo vaak mogelijk gebruikt worden. Met andere woorden, als je niet al ziek was zul je het er
wel worden. Trouwens, waarom lag je er anders?
En dat blijkt ook in de praktijk. Terwijl op het ogenblik naar schatting 95% van de bevallingen,
mits kundig begeleid, komplikatieloos kan verlopen, wordt er in het ziekenhuis in een zonder
meer onevenredig groot aantal gevallen zo opgetreden (vruchtwaterpunkties nemen, de vrouw
inknippen, het kind er met een tang uithalen) dat er niet langer sprake is van verloskundige
begeleiding maar van gynaecologies ingrijpen. Dat ligt natuurlijk best in de lijn der
verwachtingen. Als je bijvoorbeeld, omdat je denkt dat je nog geen spijker recht in de muur kan
slaan en omdat je hebt gehoord dat er allerlei elektriese draden door de muur lopen zodat je wel
eens geëlektrokuteerd zou kunnen worden als je dat zomaar doet, je neefje vraagt om je te helpen
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
21
met het ophangen van een schilderijtje, want hij staat bekend als handig en hij doet dat soort
dingen nu eenmaal graag, en hij verschijnt dan met zijn mooie nieuwe Black en Decker waar hij
zo trots op is, dan is de kans dat er gierend geboord gaat worden natuurlijk groot, want iemand
met een boor denkt bij een gat aan een boorgat.
Met al die mooie wetenschap dus die de mannen ontwikkeld hebben en waar wij te dom voor
waren en die toch bedoeld was om ons allemaal onbevreesder en gezonder en gelukkiger te
maken, zijn we in de praktijk panies en beschadigbaar. En dan te bedenken dat we in Nederland
nog een opvallend menselijk georiënteerde verloskunde hebben. Ondanks het stijgende aantal
ziekenhuisbevallingen wordt zwangerschap nog steeds niet officieel als een gevaarlijke ziekte
beschouwd waarbij per definitie hardhandig ingegrepen dient te worden omdat moeder natuur er
aan zichzelf overgelaten maar een rommeltje van zou maken. Bovendien is Nederland het laatste
land in het Westen waar de 'normale' verloskunde in veel gevallen nog door vrouwen wordt
bedreven. In alle andere Westerse landen zijn vrouwen, naarmate de ontwikkeling van de
wetenschap vorderde, uit deze traditioneel door hen beoefende tak van de gezondheidszorg
verdreven.
Sinds mensenheugenis; zoals dat heet, maar niet meer sinds onze heugenis, wat te denken geeft,
hebben vrouwen de geboorte zelf geregeld. Ze werden zwanger en als het kind geboren moest
worden hielpen ze, zo goed en zo kwaad als dat ging, elkaar. Degenen die het handigste waren
en het rustigste bleven werden vaker bij een geboorte geroepen en kregen zo meer ervaring. Ze
ontwikkelden kennis omtrent natuurlijke geneesmiddelen en werden gaandeweg vakvrouwen.
De kennis waarover ze beschikten kwam niet keurig geordend in een boek terecht met hun naam
erop, want ze konden niet lezen en schrijven, maar werd doorgegeven aan een vrouw die met
hen meewerkte om het vak te leren.
Tot aan het eind van de middeleeuwen, toen de universiteiten de eerste mannelijke dokters in de
medicijnen begonnen af te leveren, werd allerlei werk dat tegenwoordig door dokters wordt
gedaan, verricht door barbiers en chirurgijnen die, net als apothekers, in gilden verenigd waren.
Aanvankelijk beschikten artsen niet over verloskundige kennis en bovendien waren ze duur,
zodat een vroedvrouw, als ze hulp nodig had, er bijvoorbeeld een chirurgijn bij haalde die
behalve over de nodige praktijkervaring voornamelijk over messen, scharen en zagen beschikte
en er niet tegenop zag om die te gebruiken. De verloskundige hulp die chirurgijns plachten te
bieden ging lange tijd niet verder dan dat ze het inmiddels dode kind in stukken tevoorschijn
haalden, met levensgevaar voor de moeder uiteraard. Daar kwam bij dat men officieel van
mening Was dat het geen pas gaf als mànnen bij een geboorte aanwezig waren. Het baren was
iets pijnlijks en schaamtevols dat god had ingesteld als straf voor de zonde van Eva en dat aards
en vies en gevaarlijk was, weshalve het mannen met het oog op de kuisheid verboden was bij
een bevalling aanwezig te zijn. In 1522 woonde een Hamburgse dokter, Wertt genaamd, als
vrouw verkleed een bevalling bij. Dit werd ontdekt en hij werd als heks verbrand. 'Een
overmatige preutsheid van de vrouw weerde eeuwenlang de man van het kraambed' heet dat dan
nu in de mediese geschiedschrijving. (En ach, natuurlijk stuurden vrouwen mannen liever de
kamer uit als het eenmaal zover was, die liepen toch maar in de weg, en wat een pijn vrouwen
dan vaak hadden was ook niet om aan te zien, en omdat mannen daar toch niets aan konden doen
gingen ze in het beste geval maar ergens anders zitten bidden. Het Onze Vader of zo. En o, de
om het hedendaagse kraambed heencirkelende echtgenoten met fototoestellen, filmkamera's en
bandrecorders. De op videocassette vastgelegde geboorte als kroon op de vaderlijke participatie
in het kraamgebeuren).
De mannelijke mediese stand die gaandeweg ontstond bekeek de aktiviteiten van vrouwen op
medies gebied met wantrouwen en omdat vroedvrouwen, in tegenstelling tot mannen die of in
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
22
gildes verenigd waren of van de universiteit kwamen, geen officiële status hadden, werd hun
positie steeds onmaatschappelijker.
Het geklaag van bevoegde zijde is dan ook niet van de lucht. 'De meeste vroedvrouwe zyn dom,
roekeloos, onweetende en grouwelijk brutaal, zynde veel beter voor de visbank, spinnewiel,
pluisplank en ander ruwwerk geschikt, dan, voor een Vroedvrouw' meent C. Terne,
stadsvroedmeester te Leiden in 1784, en al volgens de 17e eeuwse chirurgijn Van Solingen
waren vroedvrouwen 'hardhandig, neuswijs, quaetsprekend, wrevelig, gulzig, dronken en
obstinaat.' Kortom, niet de bloem van de mediese professie. En ze zaten aan de klanten! Maar
het merendeel van de mensen was nu eenmaal te arm om bij een geboorte andere hulp dan die
van een vroedvrouw te betalen en door de heren medici zelf werd de verloskunde een onderwerp
van bedenkelijk allooi geacht. Maar op den duur ontwikkelden de mannen toch de nodige 'kennis
der baringswegen'. De meestal volkse, weinig ontwikkelde vroedvrouwen en de doctores
medicinae, die eerst naar de Latijnse school en vervolgens naar de mediese Akademie geweest
waren, werkten echter op elkaars terrein en een al te groot standsverschil binnen dezelfde
beroepsgroep was natuurlijk weinig bevorderlijk voor het image van het beroep als geheel.
In 1668 besluiten de Burgemeesteren van Amsterdam 'dat wegens onbekwaamheid der
vroedvrouwen niemand meer dat ambt mocht uitoefenen dan alleen zij die zich door de
Inspectores Collegii Medici en de Chirurgiae Praelector hebben laten examineren en niet te licht
zijn bevonden.' Vier jaar na het invoeren van de examenverplichting besluit men om dan ook
maar over te gaan tot het instellen van een opleiding: in 1672 wordt Frederik Ruijsch op
voordracht van het chirurgijnsgilde benoemd tot 'stads-vroevaêr' of 'voorlezer van de
vroedwijven', waarmee de vroedvrouwen opleiding een aanvang heeft genomen. Aanvankelijk
hield die opleiding niet. meer in dan dat de vroedvrouwen en de leerlingen verplicht waren om
eens in de drie maanden de sectie op een vrouwenlijk bij te wonen en verder moesten ze zich,
gelijk voorheen, maar in de praktijk zien te bekwamen. (Over Frederik Ruijsch, die een beroemd
chirurgijn en ontleedkundige was, zou het jammer zijn om niet even te vermelden dat hij in zijn
anatomies kabinet kinder- en embryoskeletjes had opgesteld die viool speelden of hun neus
snoten in een darmvlies.)
Hoe schandelijk die beschuldiging van onkunde aan het adres van de vroedvrouwen was, blijkt
als in 1746 het bestuur van het chirurgijnsgilde, hetzelfde gilde dat 70 jaar daarvoor Ruijsch als
voorlezen heeft voorgedragen, de overheid op eigen initiatief verzoekt om de gildeleden
voortaan het beoefenen van de verloskunde te verbieden. Er heeft zich dan het geruchtmakende
geval voorgedaan van juffrouw de Haan uit de Warmestraat in Amsterdam, bij wie na een
spontane bevalling vagina en baarmoeder naar buiten waren getreden, welke organen door de
chirurgijn J. de Bruijn zonder meer waren afgesneden, zodat de darmen zichtbaar werden.
Voortaan was het de gildeleden toegestaan 'de chirurgie vrij en zonder enige verhindering te
mogen oefenen, exempt het verlossen van swangere vrouwen in barensnood.' En daarmee was
het kraambed definitief een zaak geworden van de vroedvrouw, die op straffe van een geldboete
en een beroepsverbod aan de eisen hoorde te voldoen, en de dokter in de medicijnen. Tussen die
twee gold een duidelijke taakverdeling. Het gewone routinewerk was voor de vroedvrouw, bij
alles wat daarvan afweek moest zij de hulp van de arts inroepen. Deze verdeling geldt nog. Met
als pikante noot dat een vroedvrouw nu van al haar verrichtingen, ook van de
routinehandelingen, schriftelijk verslag moet uitbrengen op speciaal daartoe aan haar uitgereikte
kaarten die door hogerhand worden gekontroleerd, iets wat huisartsen, die over het algemeen
minder verloskundige ervaring hebben, niet hoeven.
En zo gebeurde het dat, waar de verloskunde eerder dan de andere takken van de mediese
wetenschap een empieriese (d.w.z. op ervaring en niet op veronderstelling en overpeinzing
gebaseerde) wetenschap was, vrouwen aan het begin van de ontwikkeling van die wetenschap op
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
23
grond van hun positie en hun ervaring een markante plaats innamen en dat zij vervolgens tot
dienstbodes in eigen huis werden gedegradeerd.
Uit 1609 zijn de 'Observations divers sur la stérilité' van Louise Bourgeois. De
Brandenburgische Hof-Wehe-Mutter van Justine Siegemundin-Diettrichin is ook uit 1609. Het
talloze malen herdrukte en veelvuldig vertaalde Rosengärtlein, ook door een vrouw geschreven,
is uit dezelfde tijd. Daarna wordt het stil. Want van de talloze kundige, toegewijde
vroedvrouwen die het leven langzaam maar zeker onmogelijk wordt gemaakt, weten we vrijwel
niets.
Maar gelukkig is er zo nu en dan een doodenkele uitzondering. De samenleving was nog niet zo
georganiseerd dat aan alle door de overheid uitgevaardigde regelingen strikt de hand kon worden
gehouden, en daardoor kon de ongediplomeerde geneeskunde een tijd lang naast de officiële
geneeskunde blijven bestaan. Tussen 1693 en 1745, toen ze op haar 90ste jaar stierf, werkte in
Hallum in Friesland onopgeleid en ongediplomeerd een vrouw Schraders als verloskundige.
Waarschijnlijk heeft ze het vak geleerd in de praktijk van haar man, die chirurgijn was. Na zijn
dood in 1693 begon ze een vroedvrouwenpraktijk, waarvan ze een dagboek heeft bijgehouden.
Van de 4000 bevallingen waarbij ze heeft geholpen hield ze nauwkeurig aantekening, in de hoop
dat andere vrouwen daar nog eens iets aan zouden hebben. 'Memoryboeck van de Vrouwens'
noemde ze dat dagboek. Hier volgt een stukje.
'den 10 feberwar benick tot nykerck gehalt by wattse Iennema dij vrouw was Alltie Jouwkes
geheeten sy versogt my om haar te bedinen mar lit my sitten en haalde een vroetvrouw van
morre dy 3 daagen met haar om marrtelde dy gaf haar over an de vroetmeyster dockter van den
berrg dy seyde hey moste het kint de arrmen en beenen of setten hey nam haar vor doodt an en
hey seyde het kint war all doodt don wirde ick in stillte gehalt doen ick qwam was er een grott
geschrey van man en vrinden ick ondersogt de saack vermoede icker well kans to saag de vrouw
was seer afgematt. Ick leyde haar in een warrem bedt gaf haar een koppie kandel gaff haar ock
daarme watt in, lit de buren na hus gan dat dy haar wat uytrussten souwden. Een ur dar nae
begonnen haar chraagten weer wat an te wackeren en ick lijt de buren weer haalen. En naedat ick
de baarende vrouw geplatzt hade hoorde het den dockter dy don an myn syde qwam sitten Ick
schickte het kint tot de geborte en in een hallef kartir ürs kreg ick een levendige dochter en ick
seyde tot dijn dockter sij hijr u doode kint tot beschaminge van hem hey docht dat hondert gull
an te verdinen de vrinden en büren waren seer verwondert de moeder en het kint waren seer wel
in staat.'
De laatste aantekening in het dagboek is van 7 februari 1745 en luidt:
'by Ype Backer syn vrouw gehalt Bevont dat het waater al weg was, dat het qwalich lag de
voeties omhog in de syde, kerde het met het Ersy vor en most so dubelt geboren worden met
grotte vorse. Een dick vet grott kint. Een dochter aike de moeder en het kint varen wel de Heer
sy gedanckt.'
En de geschiedschrijvers van de geneeskunde mogen zich erover verwonderen dat deze vrouw,
die nauwelijks kon spellen, de kering op de stuit (met het Ersy vor) uitvoerde, een handgreep die
in die tijd vrijwel onbekend was en in de officiële mediese praktijk niet werd toegepast.
In het andere kamp placht het minder tussen neus en lippen te gaan. De verlostang bijvoorbeeld
was vanaf het midden van de 17 e eeuw bekend. Die tang moest uitkomst bieden als bij de
geboorte komplikaties optraden doordat het kind vast kwam te zitten omdat het verkeerd lag of
omdat het bekken van de moeder vergroeid was. De dokters van de Engelse Chamberlainfamilie
waren de eersten met de tang. Ze hielden het ontwerp angstvallig geheim. Ze kwamen
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
24
voorgereden in een geblindeerde koets en brachten een grote versierde houten kist mee. De
barende vrouw werd geblinddoekt en de deur ging op slot.
In Nederland richtten vader en zoon Van Roonhuyse zelfs een soort geheim genootschap op
waarin collegae tegen betaling en na geheimhouding gezworen te hebben in de mysteriën van de
Roonhuysense hefboom werden ingewijd. ('Door Godes wil wordt alles geschapen, Ik help
benaude sonder wapen' liet een vroedvrouw op haar uithangbord zetten.) En maar kiften onder
elkaar over wie de tang het eerste had verzonnen, wie de meeste eer toekwam, wie het idee had
gestolen van wie, enz.
Waren ze nou allemaal zo slecht? Nee, maar als ze niet slecht waren hadden ze hoofdzakelijk
nergens op gebaseerde pretenties van deskundigheid ('... een der inspectores, zig vereerd ziende
met examinator te zyn der zogenaamde Vroed-Meesters, kogt dadelyk in 't keldertje by W.Blom
in de Vyzelstraat het toegenaaid boekje over de Menschelyke voortteelinge...' merkt Titsingh in
'Diana, ontdekkende het geheim der Dwaazen, die zich vroedmeesters noemen' uit 1750 bitter
op), en anders beoefenden ze de verloskunde tegen heug en meug.
Neem van Deventer, in de Nederlandse geschiedenis van de vroedkunde een figuur van belang.
Hij werd geboren in 1651 en na aanvankelijke goudsmidsgezel te zijn geweest sloot hij zich op
zijn 17e aan bij de Labadisten, die zich in Wieuwerd in Friesland vestigden. Op het gebied van
de scheikunde en de geneeskunde was hij een autodidact, Behalve dat hij, ook voor arme
mensen, pijnstillende middelen maakte, vermoedelijk op basis van opium, wijdde hij zich naast
de verloskunde aan wat tegenwoordig orthopedie heet. Voor de toen zoveel voorkomende
Engelse ziekte had hij doelgerichte, eenvoudige behandelingen 'met zwachtels, keursjes en
laarsjes', een prestatie voor iemand die zich inmiddels ook tot een bekend chirurg had
ontwikkeld en uit hoofde van die discipline toch hoofdzakelijk geneigd zou zijn tot afhakken,
inkerven, doorsteken en wegbeitelen. In 1696 verschijnt van hem 'Dageraet der Vroedvrouwen',
in 1701 gevolgd door 'Manuele Operatiën deel zijnde een Nieuw Ligt voor Vroedmeesters en
Vroedvrouwen, Haar Getrouwelijk ontdekkende al wat noodig is te doen, om barende Vrouwen
te helpen verlossen', Nadat de Labadisten-gemeente, onder andere wegens financiële
moeilijkheden, was ontbonden vestigde Van Deventer zich in Den Haag, waar hij aanvankelijk
geen toestemming kreeg om zijn beroep uit te oefenen, omdat hij niet in het Latijn was
gepromoveerd. Maar omdat hij inmiddels erg beroemd was kon dat natuurlijk niet eindeloos
volgehouden worden. In de Dageraad en het Nieuwe Licht toonde hij zich een verstandig
verloskundige, die doordrongen was van het belang van rustig en voorzichtig optreden, vooral
bij de nageboorte; die op grond van foute diagnoses juiste behandelingen voorschreef en de
chirurgijnen laakte die razend en vloekend bij barende vrouwen kwamen en geen hand wilden
uitsteken voordat zij hun loon ontvangen hadden. En wat schrijft deze rechtschapen,
hardwerkende man die zijn roem voor een belangrijk deel aan zijn verloskundige publikaties
dankt tenslotte? 'Ik danke God, dat Hy my konst en wetenschap genoeg gegeven heeft, om aan
myn nooddruft te konnen voorzien, zoo voor my zelve, als voor myne Familie, zonder dat ik my
behoef door vrouwen te verlossen te geneeren,' Waarna hij het ook nooit meer deed maar zich
verder uitsluitend aan godsdienstige studies wijdde.
Van Deventer was met zijn tenminste ook in het Nederlands verschenen en niet uitsluitend tot
collega's gerichte handleidingen een uitzondering, want de mediese stand was bepaald niet
geneigd om de vorderingen van de wetenschap met de lagere beroepsbeoefenaars te delen, En
aangezien diezelfde groep al aardig op weg was zich een monopolie op mediese hulp te
verwerven, hoeft het geen betoog dat het met de zorg voor barende vrouwen treurig gesteld
raakte. De al eerder genoemde Terne, die vond dat vrouwen zich maar bij de pluisplank moesten
houden, probeert de oorzaken van deze toestand op een rijtje te zetten. In 1784 verschijnt van
hem 'Lucina, ontdekkende de waare oorzaken, der onkunde en onbekwaamheid van de meeste
Vroedvrouwen, binnen onze Republiek, zoo in zommige Steden als inzonderheid op het platte
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
25
Land.' Hij draagt het boek op aan alle vrouwen. 'Met smerte, wel is waar, is U opgelegd
Kinderen te baaren, maar onder dezelve te bezwijken, is nimmer de taal van het goedertieren de
en liefderijke Opperwezen,' steekt hij hups van wal. Hij vertelt dat de overheid in 1780 een
gouden medaille had uitgeloofd voor het beste plan om aan het gebrek aan goede vroedvrouwen
een einde te maken, maar van zo'n plan is nooit iets gekomen, want de prijsvraag was uitgegaan
van 'zommige Heeren Bestierderen der Oeconomische Tak', maar velen waren van mening dat
vrouwen en kinderen, zijnde geen Oeconomische Waar, niet tot deze Tak hoorden: 'men kan in
ons Vaderland de Vrouwen en Kinderen niet op de Marten brengen om te verkopen.' Terne deelt
dit bezwaar niet. 'Men kan geene Oeconomische Fabrieken en Travieken zonder
menschenhanden bestieren, en dus zijn die inrichtingen, welke de vermeerdering der menschen
kunnen begunstigen, niet geheel van de Oeconomische Tak te scheiden.' Daarom behoort het tot
de 'wel ingerigte en gezonde Staatkunde' dat de overheid zich met de volksgezondheid bemoeit. 
Vervolgens schetst hij hoe ondanks de vooruitgang van de 'vroedtkonst' nog veel geboortes
verkeerd aflopen, vooral daar waar niet de dokters in gebreke blijven, maar de natuur hen op
ergelijke wijze opscheept met kunstfouten, zoals in het geval van mismaakte vrouwen met een
vergroeid bekken en hij roept uit: 'Wie zal ons berekenen het aanmerkelijk verlies, welke den
Staat er door treft en welk een nadeel en schaade 's Lands Schatkist er jaarlijks door lijd? '
Op schrille toon wijdt hij uit over de onkunde van de vroedvrouwen, maar omdat 'deze eeuw en
misschien de volgende niet toereikende zullen zijn, om te weeg te brengen, dat de Vroedkonst
alleenlijk aan Mannen toevertrouwd zal worden' kiest hij eieren voor zijn geld. De
vroedvrouwen moeten beter opgeleid worden en hun status moet omhoog. Hij geeft een hele
reeks aanbevelingen: de overheid moet de vroedvrouwen door de nachtwacht laten begeleiden,
ze moeten een deftige en goede plaats in de kerk toegewezen krijgen, hun benoeming moet van
de preekstoel afgekondigd worden, en ze moeten worden aangesteld als regentes of goede
moeder bij bijzondere fondsen. Wat het onderwijs betreft: de vrouwen mogen geen les meer
krijgen van praelectoren en profesoren die geen enkele praktijkervaring hebben en moeten
goede, niet al te geleerde instruktieboeken komen, waaruit overhoord kan worden, zodat de
onderlinge wedijver van de leerlingen wordt aangemoedigd. Hierover moeten duidelijke
bepalingen uitgevaardigd worden, want 'zommige Vroedvrouwen zijn juist niet zeer handelbaar.'
Een probleem bij het onderwijs noemt hij dat sommige onderwijzers in de verloskunde belang
hebben bij de onkunde van de vroedvrouwen, maar voor dit verschijnsel heeft hij een
eenvoudige verklaring. Hij geeft de schuld aan de gastarbeiders. Het betreft hier uitsluitend,
meent hij, 'vreemdelingen van ons gemeenebest' die als ooievaars en zwaluwen naar Holland
komen om fortuin te maken en hij denkt dat het probleem de wereld uit zal zijn als 'de Republiek
zoodanige vreemdelingen althans met zulke tedere Ampten niet begunstigde.' Een 'inbooreling'
zal nooit 'de noch bekwaam zijnde vroedvrouwen onbekwaam verklaren en in 't geheel geen
nieuwe en bekwaame en handige aanstellen, om dus daar door zijn eigen Praktijk te vergrooten
en de Vroedvrouwen het middel van bestaan te ontnemen.' Nu horen we het eens van iemand
anders.
Ondanks zijn vertrouwen in de inborst van zijn landgenoten heeft hij toch ook nog wel wat te
zeggen over het eerloos karakter van sommige vroedmeesters die, het wordt een beetje eentonig,
zich verzetten tegen de overdracht van kennis aan de vroedvrouwen. Zo werd het professor
Camper ten zeerste kwalijk genomen dat hij vroedvrouwen het gebruik van de katheter leerde.
Dit vindt Terne onjuist. Professoren en lectoren moeten juist al het mogelijke doen om
vroedvrouwen 'kunstiger' te maken. Met de verloskundige kennis van de doctoren in de
medicijnen was het maar armzalig gesteld omdat aan de Academies (in Leiden, Utrecht,
Harderwijk, Franeker en Groningen) geen ziekenhuizen verbonden waren en als er al
verloskunde werd onderwezen dit tot 1784 tot theorie beperkt bleef.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
26
Verder was het inkomen van vroedvrouwen zo gering dat zij naast hun beroep allerlei 'dikwijls
minder achtenswaardig werk' moesten doen. Dat verhoogde hun aanzien niet en was voor de
goede ingezetenen onaangenaam, waardoor er, met name onder de welopgevoede vrouwen,
weinig animo was om vroedvrouw te worden. Bovendien moest er, aldus Terne, eenheid komen
in allerlei plaatselijk geldende ordonnanties, keuren en regelingen die de bevoegdheid van
vroedvrouwen vastlegden, zodat wat dat betreft de toestand wat overzichtelijker zou worden.
Tegen de tijd dat een dergelijk boek geschreven kon worden was het pleit in feite natuurlijk al
beslist. De mannen zullen het heft niet meer uit handen geven. Gedurende de 19e eeuw krijgt de
door Terne als gewenst geschetste ontwikkeling haar beslag. Aan de mediese academies worden
ziekenhuizen verbonden. Thorbecke's Wet, regelende de uitoefening van de geneeskunst, is uit
1865. Deze wet 'beoogt in de eerste plaats een einde te maken aan de onbevredigende toestand,
dat de geneeskunst werd uitgeoefend niet door een vast afgebakende groep van op bepaalde
wijze opgeleide geneesheren, doch door velen, die langs verschillende wegen hun kennis hadden
verkregen. "Eenheid van stand" was de gedachte, die aan de wet ten grondslag lag. Van de
weeromstuit worden vroedvrouwen dan ook steeds nettere mensen, die alleen nog weten wat ze
op school geleerd hebben. (En tot op de dag van vandaag ontvangen vroedvrouwen bij hun
diploma-uitreiking van een hoog heerschap in de medicijnen een toespraakje in de trant van,
'Dames, u baadt zich thans in het licht der wetenschap. Toont u deze hoge eer waardig. Hoe
anders was dit in vroeger tijden! ' Volgt een uiteenzetting over de barre onkunde waarin
vroedvrouwen rondwaarden tot mannen zich ermee gingen bemoeien. 
De chirurgie en de gynaecologie, zoals we gezien hebben altijd al broertje en zusje,
ontwikkelden zich rond het midden van de eeuw tot de eerste erkende mediese specialismen. De
obstetrie, zoals de verloskunde dan inmiddels heet, wordt beschouwd als een onderdeel van de
gynaekologie, wat de wetenschap van de ziekten van de voortplantingsorganen is. Deze
bundeling van twee vakgebieden die in feite weinig met elkaar te maken hebben en ieder een
andere instelling van de arts vergen, bestaat nog steeds en gynaekologen zelf geven toe dat ze in
feite door hun opleiding ongeschikt zijn geworden om de verloskunde te beoefenen.
Het feit dat je voor een energieke, ambitieuze specialist pas interessant bent als het kind echt
hopeloos moeilijk zit geldt natuurlijk ook in minder uitgesproken omstandigheden. Er moet wat
met je zijn, die mensen hebben niet voor niets zo lang geleerd. En met allerlei dingen kan je
blijven lopen en eerst even afwachten of het niet vanzelf overgaat, maar met een zwangerschap,
de verantwoordelijkheid voor twee mensen, nietwaar, doe je dat net niet. Het komt erop neer dat
je naar de dokter gaat voor het geval er iets mis zou zijn, terwijl dokters, naarmate de
wetenschap en de technologie zich verder ontwikkelen, er automaties meer van overtuigd raken
dat het sowieso een gekompliceerde zaak is, en of dat allemaal zo maar goed kan aflopen zal
toch eerst moeten blijken.
De vroedvrouwen die binnen een dergelijk door mannen gedomineerd medies apparaat
werkzaam zijn, zijn dat uiteraard op door mannen gedikteerde voorwaarden, die ze zich, ook
zonder daar zelf erg in te hebben, eigen maken. Er zijn op het ogenblik in Nederland op drie
plaatsen vroedvrouwenopleidingen: in Heerlen, Rotterdam en Amsterdam. In Heerlen raakt een
onevenredig zware narkose steeds meer in zwang, de vrouwen die van de Rotterdamse opleiding
komen willen eigenlijk niet meer werken buiten het ziekenhuis. Maar voor een gewone specialist
geldt dat, hoe meer hij aan je doet, hoe meer hij aan je verdient, de verzekering betaalt toch, en
in een academisch ziekenhuis worden alle techniese ontwikkelingen zozeer op de voet gevolgd
dat er steeds eerder reden is om in te grijpen, zodoende leren de artsen in opleiding het vak
tenminste ook. We mogen daarom blij zijn dat er nog vroedvrouwen zijn om ons tegen onnodige
technologie te beschermen. 
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
27
Dat de verloskunde niet van meet af aan inbegrepen is geweest in de machtsovername door de
mannen binnen de gezondheidszorg danken we aan het feit dat de verloskunde als een
tweederangs bezigheid werd beschouwd. Vervolgens werd op de meest hardvochtige en
schaamteloze manier de verloskunde tot een mannelijk specialisme verheven waarbinnen
vrouwen, althans in Nederland, op een ondergeschikte plaats worden getolereerd. Waarom
eigenlijk? Gewoon omdat mannen het, als ze niet met hun technologie over je heen kunnen
rijden, klotewerk vinden. Professor Kloosterman zegt in een interview met een Amerikaanse
journaliste: 'Wij kennen hier twee soorten vrijheid, die van de patiënt en die van de arts. Ik vind
dat artsen het recht hebben om hulp te weigeren bij een geboorte die thuis plaats vindt. Want dat
is een tijdrovende zaak, vaak duurt het een hele dag. Een dokter moet dus de vrijheid hebben om
dat te weigeren. Daarom zijn er vroedvrouwen nodig.' En waaraan dokters in 's hemelsnaam dat
recht ontlenen om geen tijd te hebben vraagt al lang niemand zich meer af. Geneeskunst, plenty
mevrouwtje, maar gezondheidszorg, vergeet het maar.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
28
Elisabeth Kenny
De fysiotherapie is een paramediese tak van de gezondheidszorg, dat wil zeggen: artsen
schrijven een bepaalde behandeling voor en andere, lager gewaardeerde (en betaalde) mensen
voeren die behandeling uit. De fysiotherapie maakt o.a. gebruik van massage en
oefenprogramma's. De geschiedenis van de fysiotherapie is natuurlijk zou oud als de mensheid,
maar de geschreven geschiedenis ervan is een mannengeschiedenis. De geschiedenis van Zr.
Kenny is een voorbeeld van hoe een vrouw, die een doeltreffende behandeling ontwikkelde voor
een ziekte waar de officiële wereld geen raad mee wist, toch uit die geschiedenis verdwijnt.
Elisabeth Kenny (1886-1952) werd in New South Wales, Australië geboren. In 1910 werkte ze,
als een nog onbevoegde verpleegster (ze was in opleiding), in het achterland van Australië,
Zuidoost Queensland. De mensen woonden er zeer ver uit elkaar. Zr. Kenny reed daar in haar
eentje vele kilometers van het ene gezin naar het andere. De ene keer werd ze te hulp geroepen,
een andere keer was ze in de buurt en ging even langs om te zien of alles in orde was. Op een
dag kreeg ze een boodschap, dat er iemand ziek was in het gezin van één van de cowboys van
een vee-eigenaar. 
Bij het gezin aangekomen bleek dat een van de kleine meisjes ziek was. Zr. Kenny zag dat het
meisje veel pijn had en dat de houding waarin het kind lag, erg vreemd was; ze lag op haar rug
met één opgetrokken beentje, waarvan de voet gedraaid naar beneden wees en ze had één armpje
over haar borst gebogen. Toen Zr. Kenny heel voorzichtig het gebogen armpje en beentje
probeerde recht te leggen lukte dat niet. De spieren waren te verkrampt en de pijn werd
ondraaglijk. Zuster Kenny voelde zich een moment volkomen verslagen; ze had geen idee wat
het kind had, en om iets te kunnen en mogen doen had ze medies advies nodig. Medies advies,
dat kon alleen per telegram komen. Dus reed ze vele kilometers naar een telegraaf kantoor, gaf
een telegram op met verzoek om advies en wachtte op antwoord. Tijdens het wachten kwam er
iemand haar melden dat er in de buurt nog twee kinderen ziek geworden waren. Uit de
beschrijving die ervan gegeven werd kon ze opmaken dat het dezelfde ziekte moest zijn.
Eindelijk, na uren wachten, kwam het telegram waar ze haar hoop op gevestigd had. Het medies
advies erin luidde: 'Kinderverlamming. Behandeling onbekend. Doe maar wat je goeddunkt met
de verschijnselen zoals ze zich aandienen.' Was getekend: Dr. Aeneas McDonnel.
Dit was dus een advies waar ze niets aan had. Ten eerste wist ze niet hoe de theorie over
kinderverlamming luidde en ten tweede wist ze dus ook niet hoe ze moest handelen. Maar
paniek past niet voor een verpleegster.
Teruggekomen maakten de pijn en angst in de ogen van het kind haar duidelijk, dat ze iets moest
doen. Ze ging bij zichzelf te rade. Als de spieren zo verkrampt bleven, zou de pijn aanhouden en
het kind zou na een tijdje misvormd zijn. Ze moest dus de spieren tot ontspanning brengen en ze
herinnerde zich dat een goed middel daarvoor warmte was. Maar in welke vorm dan? Ze
probeerde het eerst met zout. Maakte dit heet in een pan, deed het in een zak en legde het
vervolgens op de meest pijnlijke plaats; het beentje. Maar er was niets van opluchting bij het
meisje te merken. Toen maakte ze warme lijnzaadpakkingen. Deze bleken te zwaar, waardoor de
pijn erger werd. Na nog meer pogingen, steeds zonder dat het verlichting gaf, scheurde ze
uiteindelijk een deken van zachte schapenwol aan repen. Deze haalde ze door heet water, wrong
ze uit en wond ze om de pijnlijke spieren. Toen hield het meisje op met huilen en viel in slaap.
Na een kort tijdje werd ze echter weer wakker en begon te roepen om de zachte lappen die zo
goed waren voor haar benen. Zuster Kenny vond dat het meisje hierdoor heel duidelijk maakte
dat de behandeling goed was. Met deze zachte, warme lappen, met daarbij massage van de
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
29
spieren en het bewegen van de gewrichten, heeft ze ook de andere zieke kinderen behandeld. En
ze genazen allemaal volkomen.
Toen ze later Dr. McDonnel ontmoette, vertelde ze hem, hoe ze de kinderen behandeld had en
dat ze allemaal genezen waren. De arts was perplex. Hij liet haar toen boeken lezen, waarin de
theorie stond over kinderverlamming en wat de verschijnselen waren. Waarop het Zuster
Kenny's beurt was om perplex te zijn, want de verschijnselen die zij gezien en behandeld had en
die bij het akute stadium van kinderverlamming horen, stonden niet eens in die boeken. Dit
betekende dat de hele mediese wereld er anders over dacht dan zij. En wat dat inhield zou ze .
gaan ondervinden, want, overtuigd als ze was van het goede van haar metode, wilde ze op haar
manier doorgaan (nadat ze haar opleiding afgemaakt had) met het behandelen van patiënten met
kinderverlamming. Om dit voor elkaar te krijgen heeft ze moeten vechten. Tientallen jaren is ze
bezig geweest de mediese wereld ervan te overtuigen dat haar metode goed was. Zeer langzaam
aan groeide het aantal ziekenhuizen waarin haar metode toegepast mocht worden, en in 1939
gebeurde dat in alle Australische ziekenhuizen. De statistieken wezen op een gegeven moment
uit dat door de algemeen gebruikte behandelingsmetode 87% van de patiënten niet genazen,
terwijl het percentage niet-genezen patiënten bij de behandelwijze van zuster Kenny maar 13
was! De mediese wereld vond toen dat ze 'mans genoeg' waren om te kunnen erkennen dat ze het
bij het verkeerde eind gehad hadden. Na 30 jaar vechten, werd Zr. Kenny op een
huldigingsavond aangekondigd met: 'Ik stel U hierbij de vrouw voor die ons, mediese mannen,
alles wat we van kinderverlamming weten geleerd heeft'.
't Is maar dat we het weten. Zij heeft bestaan en heeft gelukkig haar verhaal opgeschreven (in:
'And they shall walk'). Uit de geschiedenis van de fysiotherapie is ze evenwel aan het
verdwijnen, snel en duidelijk. In het Nederlands Leerboek voor Fysiotherapie (1966) staat dat
haar metode in Amerika nog in verschillende ziekenhuizen wordt toegepast maar dat haar
metode door de moderne inzichten in de behandeling van kinderverlamming grotendeels
achterhaald is. In een herdruk (1971) van datzelfde boek wordt haar metode pro memorie even
beschreven, want haar metode 'werd' in Amerika toegepast en de moderne inzichten hebben de
metode achterhaald.
De metode van Zr. Kenny wordt nu niet meer toegepast in die vorm, of ze echt achterhaald is is
de vraag: polio komt niet veel meer voor. Haar naam zal ook uit de geschiedenis verdwijnen,
terwijl dit bij mannen, met hoeveel achterhaalde metodes ook, zeker niet het geval is; zij blijven
breed en duidelijk in de geschiedenis bestaan. Hoeveel inzichten, metodes van vrouwen zijn zo
uit de geschiedenis verdwenen en ondertussen overgenomen door mannen? Hoeveel vrouwen, in
hoeveel geschiedenissen zijn zo verdwenen?
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
30
Dure mannen en goedkope vrouwen
De afgelopen 50 jaar heeft de mediese wetenschap zich aardig weten te ontwikkelen. De messen
werden steeds scherper, de chemie heeft heel wat nieuwe medicijnen verschaft en een heel
bolwerk van al dan niet elektroniese apparatuur neemt in ieder zichzelf respekterend ziekenhuis
een aanzienlijke plaats in. En dat allemaal om ons beter te maken. Er wordt echt voor ons
gezorgd!
Toch denken we dat dat niet het geval is. We horen zoveel verhalen van vrouwen (en mannen)
juist over het gebrek aan verzorging, aandacht en gezelligheid, kortom al die zaken die zo
onlosmakelijk verbonden zijn met beter worden. Al was het maar omdat we ons van vroeger
herinneren hoe prettig het was om in een hoekje van de huiskamer beter te liggen worden. Het
huishouden ging gewoon door, alleen met wat extra aandacht voor de zieke. En daar knapte je
echt van op. Goed, hoe aardig je iemand ook over de bol aait, een blindedarmontsteking zal er
niet mee overgaan. Maar het staat vast dat alleen messen, machines, peniciline en narcose daar
ook niet voor kunnen zorgen. En in die hoek zit de 'vooruitgang'; al die spullen worden steeds
beter, uitgebreider, wegwerpachtiger en ingewikkelder.
En ook komt er tegelijkertijd steeds meer de suggestie dat er steeds beter voor ons gezorgd
wordt. In ieder ziekenhuis loopt wel een psycholoog, een maatschappelijk werker, een agoog en
wat al niet, allemaal om voor ons te zorgen. We weten natuurlijk best dat dat onzin is. Dat zo
iemand met wie je misschien na een afspraak een uurtje kan praten nooit kan opwegen tegen de
alledaagse aandacht en gezelligheid waar echt behoefte aan is als je beter ligt te worden. En die
is niet uitgebreid. Integendeel, daar is en wordt ontzettend op beknibbeld onder het motto: het
moet allemaal zo efficiënt mogelijk. 
In het Slotervaartziekenhuis in Amsterdam zijn alle patiënten op een interkom aangesloten. Wil
je iets hebben, dan druk je op een belletje, uit de muur komt een stem die vraagt wat je moet.
Heel efficiënt want je zult je wel drie keer bedenken eer je belt en voor het hele schakelbord is
maar één verpleegster nodig.
Verpleegster schrijf ik automaties. Alsof dat vanzelfsprekend is. Vroeger waren er immers alleen
maar verpleegsters. Maar toen was het beroep van verplegen en verzorgen ook nog heel anders.
Toen hadden die verpleegsters met elkaar de verantwoordelijkheid voor een heel pakket van
taken, en ze waren daar vrij zelfstandig in (afgezien van de zo nu en dan zeer vervelende
hoofdzuster die immers in zo'n onduidelijk niemandsland tussen het mannenwerk en het
vrouwenwerk ingeklemd zat). Nee, vanaf de entree van de techniek in het ziekenhuiswezen, en
vanaf het moment dat het interessanter gevonden kon worden om aanwezig te zijn bij een
operatie op een zeg maar 60-jarige sportleraar wiens hart vervangen werd door dat van een 3-
jarige baviaan, om hem zo nog honderd dagen in leven te kunnen houden, dan het uren aanwezig
zijn bij iemand die op sterven ligt, vanaf dat moment begonnen ook mannen het beroep
interessant te vinden. Als pluspunt kwam daar trouwens nog bij dat de salarissen redelijk
aantrekkelijk geworden waren in de loop der tijden. Die hogere salarissen hadden trouwens nog
een andere konsekwentie. Eigenlijk waren verpleegkundigen (zo heet dat tegenwoordig) te duur.
Dus werd van hun werk een deel afgesplitst en ontstond daarmee een nieuw beroep, dat van
ziekenverzorgende. Die waren er niet voor het zeg maar ingrijpen en technies handelen, maar
voor de dagelijkse verzorging en het schoonmaken: een stuk goedkoper. Met de komst van dat
beroep, dat vanzelfsprekend in eerste instantie een vrouwenberoep was voltrok zich de eerste
scheiding binnen de verpleegkundige/verzorgende afdeling van het ziekenhuiswezen. Een
duidelijke hiërarchie kwam er ook: aan het hoofd op een afdeling een verpleegkundige,
daaronder wat ziekenverzorgenden, leerling-ziekenverzorgenden en in veel gevallen ook
verpleeghulpen en/of Inasmeisjes.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
31
Eigenlijk is dat een opsplitsing in mannen- en vrouwenwerk. Want dat is wat de laatste jaren aan
het gebeuren is: aan het hoofd op de enigszins statusrijke en goedverdienende plaatsen zijn
mannen gekomen, en de vrouwen zijn afgevoerd naar de onderste regionen. (Iemand vertelde dat
in het verpleeghuis waar zij werkt in drie jaar tijd er in plaats van tien vrouwelijke
afdelingshoofden nu zeven mannen en nog maar drie vrouwen zijn.)
Met de komst van al die mannen zowel in het beroep als in de opleidingen voor het beroep is
ook de opleiding helemaal veranderd. Was er vroeger een redelijk evenwicht tussen theorie en
praktijk, nu ligt bij de opleiding tot verpleegkundige en ook bij die tot ziekenverzorgende de
nadruk in de eerste plaats op de theorie. In de praktijk betekent dit dat al die leerlingen die op de
afdeling uitstekende krachten zijn en bij wie de kennis over de zieken onlosmakelijk verbonden
is aan dat wat ze voor die zieke kunnen doen, vaak hun opleiding niet halen omdat ze 'theoreties
te zwak zijn'. En dat zijn vaak juist de besten: een heleboel vrouwen, en ook zogenaamde zachte,
verzorgende jongens. De ambitieuze karrièremakers doen het het best op de opleidingen. Alsof
het zieken, overgeleverd aan dergelijke mensen, speciaal goed zou vergaan! 
Maar ja, zieken zijn ook minder belangrijk geworden. Alleen het apparaat waaraan ze liggen kan
nog enige aandacht opleveren. Hoewel een vroedvrouw laatst vertelde dat zij een keer met een
patiënte inderhaast naar een ziekenhuis moest, waar ze een soort weeënmeter in de verloskamer
hadden. De patiënte werd daar haastig op aangesloten. En toen bleek het apparaat het niet goed
te doen. Binnen een minuut stond de vroedvrouw alleen bij haar halfdode patiënte; artsen,
verpleegkundigen en wie al niet stonden aan het apparaat te sleutelen! 
Op het ogenblik wordt er drasties bezuinigd in de gezondheidszorg. En dat gebeurt niet aan de
top. Eén van de maatregelen is om leerling-verpleegkundigen en leerling-ziekenverzorgenden in
de eerste maanden van hun opleiding geen salaris meer te betalen en hen als ze gediplomeerd
zijn te ontslaan omdat ze dan te duur worden.Een andere maatregel is om de patiënten eerder
naar huis te sturen. Beide maatregelen treffen op de eerste plaats vrouwen:
a. ondanks de opkomst van meer mannen zijn de leerlingen nog grotendeels vrouwen.
b. als je als vrouwelijke patiënt eerder ontslagen wordt uit het ziekenhuis, wie zorgt er dan voor
je thuis? Gezinsverzorgsters zijn er nauwelijks meer.
c. wie moeten er thuis zorgen voor de vroeger thuisgekomen mannelijke patiënten en kinderen?
De huisvrouw.
d. ondanks de opkomst van mannen in het beroep werken er op afdelingen van ziekenhuizen nog
grotendeels vrouwen. Zij hebben door die vroege 'ontslagen' altijd vrij zware patiënten en
moeten dus harder werken.
Samenvattend: Met de vertechnologisering van de mediese wetenschap is het vrouwenberoep
verpleegkundige/ziekenverzorgende aantrekkelijk geworden voor mannen en daarmee aan het
vermannelijken. De vrouwen worden in het statusloze, onzichtbare, slechtstbetaalde werk
gedrukt. Voor de patiënten betekent dit dat ze niet meer echt verzorgd worden. De bezuinigingen
in de gezondheidszorg treffen op de eerste plaats vrouwen.
De dokter met het pistool en de zuster met de pleisters
Een vriendin van mij had een aantal slecht genezen littekens. Zij keek een beetje
verbaasd toen de specialist bij wie ze terecht kwam een soort pistool pakte. Met dat
pistool bleek hij een soort vloeistof dwars door de huid te kunnen spuiten. En dat was
dan goed om die littekens weg te krijgen. Na het spuiten kwam er wel een heleboel troep
uit die littekens. Ze vroeg hem er een paar pleisters op te doen. 'Dat doet de zuster wel,
die zit in dat kamertje.' 'Maar dan moet ik me eerst helemaal aankleden en daar weer
uitkleden. Kunt u er niet een paar pleisters opdoen? ' Hij ging weg en kwam terug met de
pleisters en met de zuster om ze erop te plakken.
De huisarts om de hoek 
Mijn vriendin die een straat verder woonde, tien minuten lopen van onze gezamenlijke
huisarts, belde hem omdat haar vriend ziek was, griep waarschijnlijk. Dat laatste was nog
te overzien maar hij had bijna 40 koorts, wat te denken geeft. 'Laat hij maar langskomen',
riep de dokter door de telefoon. 'Maar hij heeft 40 koorts, hij kan toch zo niet over
straat?' vroeg Marion wat zorgelijk. 'Hij moet zelf komen. Dacht u nou heus dat ik voor
iemand die zo dichtbij woont de deur uitga? '
Leve de efficiency!
Op de kraamafdelingen van sommige ziekenhuizen worden de oogjes van pasgeboren
baby's ingedruppeld, tegen gonorroe. Alle oogjes van alle baby's.
Toen mijn buurvrouw, omdat haar kind gedruppeld werd, vroeg waarom ze dat nou
eigenlijk deden was het antwoord dat het zo vervelend was als je een moeder ging
onderzoeken op gonorroe. En dat sommige moeders, van wie gedacht werd dat ze 't
hadden, misschien wel stennis zouden gaan maken. Zo was het veel efficiënter.
Toen mijn buurvrouw met haar dochtertje thuiskwam bleek dat het kind al snel ontstoken
oogjes kreeg. Ze ging naar de huisarts. 'Dat komt door het indruppelen tegen gonorroe.
Daar hebben veel baby's last van.' Zij kreeg oogdruppels en heeft een maand lang
dagelijks drie maal de oogjes van haar dochter moeten druppelen. Daarna nog twee
maanden één maal per dag. Leve de efficiency!
Weet je wel wat dit kost!?
Ik word wakker met een vage pijn in m'n hoofd en behoorlijke rugpijn. Ik kijk om me
heen; ik lig in de manege, er staan wat mensen om me heen, er is geen paard te bekennen.
Ik besluit dat dit een boze droom is en 'slaap' weer verder.
Er wordt aan me geschud, twee mannen in uniform: 'kun je lopen?' vragen ze. Ik denk
van wel en word overeind .geholpen. Ik slaap door. Later hoor ik dat de
ambulancebroeders ondanks herhaald verzoek geweigerd hebben me per brancard te
vervoeren.
Als ik weer wakker word lig ik in een auto: een ambulance, denk ik, toch geen droom
misschien? De auto stopt en ik word op een andere brancard geladen en in een kamertje
gereden, het gordijn gaat dicht. Ik wil iemand waarschuwen, kan dat? Het kan niet. Een
half uur lig ik me af te vragen wat er gebeurd is, geen idee, van m'n paard gevallen
waarschijnlijk. Er komt een dokter binnen, hij stelt zich niet voor. Hij onderzoekt me, er
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
33
moeten foto's gemaakt worden, zegt hij en de neuroloog moet ook naar me kijken. Hij
helpt me uitkleden. Er worden foto's gemaakt en ik ga weer terug naar m'n kamertje. De
dokter komt weer. Heb ik familie die gewaarschuwd kan worden, vraagt hij. Die heb ik
niet, maar ik wil wel m'n vriendin waarschuwen. Dat kan niet. Weer wachten. Ik begin
me te herinneren wat er gebeurd is. Ik krijg het koud en roep de zuster. Mag ik wat
aantrekken? Dat mag niet: 'Dat is zo lastig voor de dokter' zegt ze. Ik kan wel een laken
er bij krijgen en er komt zowaar ook nog een dokter. Er moeten meer foto's gemaakt
worden, hij denkt dat ik een scheurtje in m'n bekken heb, ik schrik me rot. Weer foto's,
weer terug naar m'n kamertje. Ik begin me te vervelen en ga zitten. De dokter komt
binnen, hij is woedend. Ik mag beslist niet zitten tot de neuroloog geweest is. Er belt
iemand op die me heeft zien vallen, ze wil langskomen. Ze komt, ze brengt wat kleren
mee, die ik niet mag aan-trekken. Ze zal m'n vriendin ook waarschuwen, belooft ze. De
neuroloog komt binnen. 't Werd tijd, ik lig hier nu zo'n 4 1/2 uur. Hij .onderzoekt me, kan
niks vinden, maar ik heb een hersenschudding, dat staat vast, ik mag geen radio, geen tv,
en niet lezen. Het klinkt afschuwelijk.
M'n vriendin Martien komt, ze is erg geschrokken. Ze had opgebeld en ze zeiden dat het
ernstig was. De dokter komt binnen, en vraagt of Martien me mee kan nemen naar huis,
ik moet alleen maar om het uur gekontroleerd worden of ik nog normaal reageer en dat
24 uur lang. Martien weigert, durft het risico niet aan. 'Wat een onzin,' roep hij, 'weet ze
eigenlijk wel wat een opname kost? ' Ik merk op dat ik daar premie voor betaal. 'Wat jij
aan premie betaalt is allang op aan die foto's' zegt hij. Martien suggereert dat hij dan
misschien te veel verdient. Hij gaat weg. De zuster komt vragen of ik er bezwaar tegen
heb om buiten Amsterdam te liggen, ze weet niet of er in Amsterdam nog bedden zijn.
Dan komt de dokter weer. Ik kan alleen naar Laren of naar Haarlem. Weet Martien zeker
dat ze me niet mee naar huis wil nemen? Dat weet ze zeker. Dan wordt het Laren, zegt
hij. 
Weer in een ambulance, Martien gaat mee.
In Julianaoord te Laren worden we ontvangen door een aardige hoofdzuster. We krijgen
koffie en ik word in een bed gelegd. De hoofdzuster geeft Martien groot gelijk, dat ze me
niet mee naar huis genomen heeft. Zij zelf zou dat risico ook niet aandurven. Martien is
opgelucht. De dokter zal me vanavond nog bekijken, belooft de zuster. Ze zegt dat ze me
op een kleine kamer zal leggen in verband met m'n leeftijd (22 jaar). M'n kamergenoten
zijn 73 en 85 jaar. Julianaoord is een revalidatiekliniek; de gemiddelde leeftijd is 65 jaar.
Ik ben dus ruim de jongste.
De dokter komt inderdaad. Hij komt niet verder dan het voeteneind en vraagt of ik
verzekerd ben, dat is alles. Ik moet om het half uur gekontroleeerd worden, met een
lampje in m'n ogen schijnen en m'n pols opnemen. De broeder die nachtdienst heeft
schijnt elk half uur met die rotlamp in m'n ogen en lult er vrolijk op los. M'n
kamergenoten snurken, een rotnacht dus.
Zondag komt de dokter weer, dit maal niet verder dan de deurpost. Hij merkt op dat ik
geen blauwe plekken onder m'n ogen heb en zegt dat ik nog een week moet blijven.
Balen, ik dacht dat ik alleen het weekend moest blijven. Ik roep de hoofdzuster en vraag
of ik niet naar Martien mag en daar liggen. 'Zeker weer met de ambulance,' zegt ze. 'Weet
je wel wat dat kost? ' Volgens mij vast niet zoveel als een week ziekenhuis, maar ja.
Woensdag komt er een andere dokter, hij onderzoekt me en zegt: 'Als ik het goed begrijp
is er geen enkele klacht.' Ik zeg dat hij dat goed begrepen heeft en vraag wanneer ik naar
huis mag. 'Dat is een andere kwestie,' zegt hij en vertrekt. De hoofdzuster komt me
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
34
vertellen dat ik de volgende dag 4 uur mag zitten. Ik vraag of dat in een rolstoel mag. Dat
kan. De volgende dag ga ik op sjouw in m'n stoel, ik vind het leuk. 
Ik vind uit wat die 'andere kwestie' is; een half jaar geleden dreigde Julianaoord gesloten
te worden omdat ze te weinig patiënten hadden, maar 49, daarna is plotsklaps het aantal
patiënten toegenomen tot meer dan 200. Ze hebben zelfs een nieuw paviljoen geopend. Er
lopen inderdaad opvallend veel patiënten rond die zo te zien niks mankeren.
Na veel zeuren krijg ik het bij de hoofdzuster voor elkaar dat ik zaterdag naar huis mag.
Als ik wederom per ambulance Julianaoord verlaat besluit ik voorlopig geen ongeluk
meer te krijgen.
Verzekerd bevallen
Het is tegenwoordig niet meer zo makkelijk om er achter te komen hoe de sociale en
mediese verzorging voor ons werkt. Op papier schijnen we in een welvaartsstaat te leven
waarin alles verzorgd wordt van de wieg tot het graf, dat is mooi dat is prachtig, maar
laten we eens gaan kijken naar de situatie voordat er iets in die wieg ligt. Zwanger
worden is niet zo moeilijk. Soms kunnen we het zelfs plannen. Als we werken worden we
voor en na de bevalling doorbetaald. Een ideale situatie dus. Opgewekt en blij ga je dus
stappen ondernemen om de bevalling te regelen. Ik heb besloten dit thuis te laten
gebeuren en neem kontakt op met een kruisvereniging. Tijdens dit kontakt wordt het
duidelijk dat ik veel te laat ben met de aangifte en dat alle kraamverzorgsters in die tijd
al volgeboekt zijn. Tja, iedereen wil een kind voor de vakantie hè, u had zeker een jaar
van te voren moeten bespreken. Pogingen om uit te leggen dat een zwangerschap nog
steeds negen maanden duurt worden terzijde geschoven. We moeten begrip tonen voor de
moeilijkheden waarmee deze hulpverlenende instantie heeft te kampen en niet zo aan
onszelf denken. We mogen toch nog een formulier meenemen om in te vullen, er zijn
altijd gelukkig nog wel uitvalsters, en we moeten in ieder geval kontakt opnemen met
onze huisarts voor de bevalling zelf, en t.z.t. krijgen we dan een huisbezoekje van de
vereniging. Ter afscheid wordt me sterk aangeraden de bevalling in het ziekenhuis te
laten plaats vinden. Ietwat ontredderd kom ik thuis en probeer alles eens rustig op een
rijtje te zetten. Het ziekenhuis blijft als een spookbeeld er door heen spelen. Ik wil geen
bevalling in een ziekenhuis, ik ben niet ziek en bovendien aangewezen op het
streekziekenhuis dat niet bepaald naast de deur ligt. Er lopen nog andere kinderen rond
en dan moet ik daar weer een regeling voor treffen. Gezinsverzorgsters zijn hier ook
schaars, dat weet ik uit ervaring, en erg duur. Enfin, ik besluit maar niet aan al die nare
dingen te denken, vul het formulier van de kruisvereniging in en neem kontakt op met de
huisarts. Deze is verrukt, bevallingen zijn voor hem het einde en geanimeerd wisselen we
gegevens uit. Ik over datum a.s. bevalling, mijn gezondheidstoestand en mijn wens om
thuis te bevallen; hij over het 'halen' van Pietje toen hij op jacht was en hoe moeilijk het
was hem te waarschuwen, ja dat was op zaterdag, hè, ik moest maar niet op zaterdag of
zondag een kind krijgen. Ik had zeker al een kraamverzorgster? Nee, dat is een beetje
moeilijk. Nou daar moest ik dan maar goed achter heen zitten, want daar kon hij zich niet
mee bemoeien. Met een stevige handdruk alsof we een afspraak gemaakt hadden voor een
partijtje biljart neemt hij afscheid. Met m'n flesje urine nog in m'n zak sta ik weer op
straat. Geen nieuwe afspraak, geen onderzoek. Die vent is gek. Dan toch maar het
ziekenhuis? Verdomme nee, het is toch mijn bevalling, ik heb er toch wel iets in te
zeggen? Ik ga praten met een andere huisarts (veel verder weg). Leg hem de situatie uit.
Enige tijd kommuniceren we als volgt: argumenten van zijn kant, hij mag niet op het
werkterrein van een andere arts komen en de afstand is zo groot, dreigementen van mijn
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
35
kant dat ik dan wel alleen in de bevalling zal stikken, want ik verdom het om het
ziekenhuis in te gaan dat bovendien nog verder weg is. We besluiten uiteindelijk een
afspraak te maken voor een onderzoek e.d. Of hij de bevalling wel of niet zou doen zou
hij me t.z.t. laten weten. Nu nog een kraamverzorgster en het zaakje was zo goed als
rond. Mijn aanvraagformulier was geaccepteerd en men zou zo spoedig mogelijk op
huisbezoek komen om alles even gezellig door te praten. Ik kan niet zeggen dat ik
reikhalzend naar dit evenement zat uit te kijken. Uit ervaring wist ik dat dit een soort
inspektie inhield. Er wordt gekeken waar de bevalling moet plaats vinden en hoe de wieg
eruit ziet. Nou ja dat is dan nog wel aardig, veronderstel dat je van plan was de boreling
in de linnenkast te leggen. Vrouwen zijn dom, maar vrouwen die kinderen krijgen zijn
oliedom. We lopen gezamenlijk door het huis, de inspectrice en ik: het is wel een erg
groot huis hè, zo bewerkelijk (de vorige keer was het zo'n klein huis), is er een werkster
want ja, u snapt er zijn ook wel veel kinderen, ach ja, u weet het toch onze
kraamverzorgsters mogen niet...en zijn alleen voor...En zullen we nu even de financiële
kant regelen? Het inkomen is ja zoveel, nu dan wordt dat fl 1200,- voor 10 dagen. Vinden
we dat erg veel, tja alleen verplicht en vrijwillig verzekerden krijgen een
tegemoetkoming in de kosten. Heb ik geen verzekering? Ja natuurlijk, stom dat ik dat niet
eerder heb nagekeken. Er wacht me een leuke verrassing, ik krijg alles terugbetaald als
de bevalling in het ziekenhuis plaatsvindt. Ik voel me als een stuk vee dat naar het
slachthuis wordt gedreven. Er is blijkbaar geen ontkomen aan. Ik heb nog een kaart
achter de hand. Een vriendin wil me wel helpen. Vindt de arts dat goed? Ik soebat en
smeek hem om het deze keer dan toch maar door de vingers te zien (inmiddels had ik de
strijdbijl in de kast gezet want het bleek niet zo'n geschikt instrument om een kind te
krijgen). 
Een happy ending? Nou ja, de bevalling vond drie weken eerder plaats dan gepland, het
was niet één kind maar het waren er twee. Wat de arts een woedend commentaar
ontlokte: 'als ik dat had geweten, had ik je naar een ziekenhuis gestuurd!'
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
36
Het poezenhok
Zo wordt door het personeel van een polikliniek voor huidziekten, waar ik werk, het
kamertje genoemd waar vrouwen onderzocht worden of ze een geslachtsziekte (lues,
gonorrhoe) of candida (gist) of trichomonas (schimmel) hebben. 'Waar werk jij
vanmiddag? ' 'Ik zit in het poezenhok'.
Deze naam wordt zowel door het mannelijke als door het vrouwelijke personeel gebruikt.
Het is opvallend dat er vreemd wordt gekeken als je gewoon het woord 'vrouwen'
gebruikt in plaats van poezen. Tenslotte is het wel fijn als je je op deze manier kunt
afzetten tegen de patiënten, want 'wij kunnen het niet krijgen' (al is er niet veel voor
nodig). Maar het mannenhok wordt geen lullenhok of penissenhok genoemd. Ik denk dat
de heren doktoren er geen puf in hebben om zo hun eigen geslachtsdeel dagelijks in de
mond te nemen.
Het gebeurt dat als bij de man van een echtpaar na een onderzoek een geslachtsziekte
wordt gekonstateerd, dit niet rechtstreeks door de arts of de maatschappelijk werkster aan
de vrouw wordt verteld. Zij krijgt wél pillen te slikken, bijvoorbeeld tetracycline, om de
geslachtsziekte te genezen, nadat ze ook is onderzocht. Zij wordt dus tegelijkertijd met
haar man behandeld. Dit móet tegelijkertijd gebeuren omdat de vrouw; nadat ze besmet is
door haar man, hem op haar beurt weer zou kunnen besmetten. Maar het komt voor dat ze
niet weet voor welke ziekte ze pillen krijgt of behandeld wordt. Ze weet alleen dat ze een
infektie heeft.
Natuurlijk hebben veel vrouwen dit door, maar er zijn vrouwen die, ondanks alle
voorlichting, alleen weten en/of denken dat ze een ontstekinkje hebben zonder precies te
weten wat er aan de hand is. Meestal is het gemakkelijk te genezen, maar die vrouwen
moeten wèl weten dat er komplikaties kunnen optreden of welke gevaren ze lopen bij het
niet opvolgen van de instrukties van de arts. Kijk maar eens in een voorlichtingsboek
naar het tweede en derde stadium van b.v. gonorrhoe. Maar dan moet je wel weten wat er
met je lijf aan de hand is.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
37
Ik vind dat een vrouw er recht op heeft te weten dat haar man een geslachtsziekte heeft
opgelopen, en dan heus niet van een vuil of vreemd toilet, maar omdat hij met een andere
vrouw of met een man naar bed is geweest. Het argument van de (nog steeds overwegend
heren) doktoren om er maar een beetje omheen te praten is dan dat ze bang zijn.voor
moeilijkheden binnen het huwelijk. Mijn mening is dat hierdoor de man beschermd wordt
en dat hij dit weet voor de volgende keer. De vrouw wordt behandeld als een onmondig
wezen, niet in staat om dit zelf op te vangen, het met haar man uit te praten of te kunnen
beslissen wat ze verder gaat doen. Nee, de man weet nu dat hij de dokter kan vragen niets
tegen zijn vrouw te zeggen.
Ik heb meegemaakt dat een co-assistent (bijna arts, loopt stage op de afdelingen), die tot
op dat moment alleen nog maar had toegekeken en nog nooit onder leiding van een arts
een spekulum had ingebracht, ineens het spreekuur alleen ging doen. Het resultaat was
dat het bij de eerste jonge vrouw, die dit onderzoek voor het eerst meemaakte, zeker tien
minuten duurde eer het spekulum goed in de vagina zat. Een handeling die anders nog
geen halve minuut kost, ook geen pijn doet, maar nu moest die vrouw onnodig lijden. En
dat terwijl het toch al niet prettig is, op die tafel liggen met je benen uitgespreid omhoog
in de kniesteunen, zonder dat je kan zien wat ze daar doen tussen je benen.
(Een spekulum is een soort lepelaarsbek van metaal of plestik, die gesloten de vagina
wordt ingebracht waarna hij geopend kan worden. Je kunt dan naar binnen kijken en b.v.
de baarmoedermond goed bekijken.)
U komt hier wel weer terug
De huisarts verwees me naar de Groenburgwal in Amsterdam. Je kunt daar terecht als ze
denken dat je 'n geslachtsziekte hebt. Ik moest me melden bij de portier en kwam
vervolgens in de wachtkamer terecht. Daar was het wel leuk. De helft van de aanwezigen
kwam in verband met een (vermeende) geslachtsziekte, de andere helft voor een TBC-
verklaring of zoiets; daarvoor moest je op een andere afdeling in hetzelfde gebouw zijn.
Men bekeek elkaar zo van: zullen ze zien dat ik...of ze zullen toch niet denken dat ik...
Als je naam werd afgeroepen door de interkom viel je door de mand. De TBC-ers werden
persoonlijk afgehaald. Dat afroepen duurde wel lang. Anderhalf uur de eerste keer.
Ik moest naar kamer A. Er bleken drie naast elkaar liggende kamertjes te zijn, onderling
verbonden door deuren. In iedere kamer een verpleegster. 'Kleed u maar uit van onderen
en gaat u maar liggen'. De verpleegster stond klaar met een spekulum. 'Moet dat ding er
nu al in? ' 'Ja, de dokter komt zo en dan kan ik alvast een uitstrijkje maken.' Een minuut
of tien heb ik met het spekulum in liggen wachten. Toen kwam de dokter (later besefte ik
dat de vrouwen in die andere kamertjes nog veel langer lagen te wachten). De dokter, een
grijze man, de ogen konstant op kuthoogte gericht, vroeg wat er aan de hand was.
'Stinkende afscheiding, jeuk, pijn'. Hij keek. 'Dat zou wel eens gonorrhoe kunnen zijn'.
'Nee,' zei ik. Ik had die mogelijkheid overwogen, gekeken wanneer ik geneukt had,
opgezocht hoe lang de inkubatietijd was. Met de meest ruime marge was het onmogelijk.
'Ja, dat zeggen ze allemaal'.
Drie weken moest ik eens per week terug komen voor een uitstrijkje dat werd onderzocht
op gonorrhoe. Ik vroeg of ze ondertussen ook niet naar iets anders konden zoeken, want
ik kreeg steeds meer pijn, en steeds meer jeuk. 'Nee, eerst moet deze mogelijkheid
uitgesloten worden.'
Na drie weken was er een plaatsvervangend arts. Na op mijn staat gekeken te hebben
feliciteerde ze me hartelijk: geen gonorrhoe! Na in mijn kut gekeken te hebben riep ze
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
38
'Wat heeft u uitgespookt? ' Ik vertelde haar dat ik daar nu al vier weken over de vloer
kwam en dat zij nog niks gedaan hadden. Volgens haar zou het wel een ontsteking van de
vaginawand zijn. Ik kreeg pillen plus een onhandig inbrengapparaatje. Na tien dagen
terugkomen.
De 'echte' arts was inmiddels weer terug. Ik vertelde dat het alleen maar erger geworden
was. Hij keek op mijn staat, in mijn kut en riep: 'Hoe hebben ze dat ooit kunnen
verzinnen! U heeft een knots van een ontsteking aan uw baarmoederhalsmond'. Hij gaf
me pillen en ik moest na tien dagen terugkomen.
'Tja,' zei hij toen ik met evenveel klachten na tien dagen weer terugkwam, 'hoe het nou
precies zit weet ik niet, maar ik denk dat de beste therapie is om het maar aan te stippen.
Ondertussen gaat het onderzoek natuurlijk gewoon door.' Ik zei dat ik er al genoeg pillen
in gestopt had en er geen zin meer in had om behandeld te worden voor iets waarvan hij
niet eens wist wat het was (ik herinnerde me ook dat een vriendinnetje zich een jaar
tevergeefs had laten aanstippen, en dat mijn huisarts gezegd had: 'Laat je nooit
aanstippen, die troep molt het hele weefsel en maakt de kwaal alleen maar erger')
'Als u mijn therapie niet vertrouwt, vertrouwt u mijn diagnose ook niet', zei de arts. Hij
weigerde het laboratorium verder mijn urine, bloed en uitstrijkjes te laten onderzoeken
als ik me niet liet behandelen. Toen ik zei dat ik dan wel ergens anders naar toe ging, zei
hij: 'Doet u dat maar, u komt hier wel weer terug! '
Door een heleboel stennis te maken bij het Wilhelminagasthuis werd ik daar snel
geholpen. Trichomonas luidde de diagnose. Een pillenkuur plus hormoontabletten om het
vernielde slijmvlies te herstellen hielpen me in een maand van mijn klachten af.
Maar omdat mijn huisarts gezegd had dat ze op de Groenburgwal de beste diagnose
stelden heb ik wel tot een jaar na die tijd, als ik iets aan mijn kut voelde, gedacht:
'Misschien was het toch wel iets anders, kanker of zo, en zei die arts daarom dat ik wel
terug zou komen.'
Een vreemd geval
Het zal nu ongeveer een jaar of vijf geleden zijn dat ik last kreeg van jeuk en een
uitgedroogd gevoel in mijn vagina. Ik was toen twintig, woonde samen met een vriend en
slikte al twee jaar de pil. Die was me voorgeschreven door de huisarts, die daar geen
enkel probleem van maakte, me regelmatig controleerde en me het gevoel gaf dat hij er
een hoop vanaf wist. Van alle problemen die ik van vrouwen om me heen hoorde over dit
voorbehoedsmiddel, had ik gelukkig geen last. Alleen was daar opeens die afschuwelijke
jeuk, ik kende dat niet als bijverschijnsel van de pil maar vroeg toch toen ik met mijn
klacht bij de huisarts kwam of het misschien van de pil kon komen. Nee, daar was geen
sprake van, zei hij, gaf me vervolgens een zalfje en zei dat het met een weekje wel over
zou zijn. Het zalfje smeerde ik trouw in mijn vagina en gelukkig had ik dan een paar uur
geen jeuk meer, maar over ging het niet. Dus na twee weken terug naar de huisarts. Ja,
het was wel bedenkelijk rood en geirriteerd zei hij. Dat vroeg om een grondiger aanpak.
Hij zou me behandelen met een zalf waarin vrouwelijke hormonen zaten. Ik vroeg verder
niets, vond alles prima als ik maar van dat ellendige, jeukerige, branderige, uitgedroogde
gevoel afkwam, was mij alles best. Na een week stond ik weer op de stoep, het hielp niet.
Doorzetten zei mijn huisarts, het gaat niet zo snel over. 'Het' vroeg ik toen, 'maar weet u
dan wat het is? ' Zijn antwoord ben ik nu vergeten, ik werd er in ieder geval niet wijzer
van. Na nog een aantal keren terugkomen en nog een aantal zalfjes stuurde de huisarts me
(ongeveer vijf maanden na het begin van de klachten) naar een huidarts.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
39
Inmiddels was ik iets doortastender geworden en na het inwendig onderzoek door deze
man, vroeg ik hem dan ook het hemd van het lijf. Wat was het? Kon het door de pil
komen? Of door andere medicijnen? Wat ging hij er aan doen? Had hij wel eens eerder
iets soortgelijks behandeld? Weer werd ik niet veel wijzer. Het kon een schimmel zijn,
die schimmels had je in vele soorten en ze ontstonden door allerlei oorzaken.
Bijvoorbeeld als je je slipjes met een bepaald wasmiddel waste. Ik moest de grootste
hygiëne betrachten, me wassen met een bepaald waswater dat ik bij de apotheek moest
halen, me insmeren met zalfje x en o, nee aan de pil kon het niet liggen.
Ruim een jaar ben ik bij deze huidarts onder behandeling geweest. Ja, het was een
vreemd geval. Hij haalde er uiteindelijk zelfs collega's bij. En daar lag ik dan weer in die
verwenste stoel met de benen over de beugels. Het was en bleef een zeer hardnekkige
schimmel, ook volgens de collega's. Het beste zou zijn me te bestralen. En dat gebeurde
tot wat de geleerde heren het maximum noemden. Soms werd de irritatie wat minder,
maar ook na de bestralingen ging het niet over. Ik werd zo langzamerhand wanhopig.
Want buiten de voortdurende jeuk ging mijn seksleven ook mooi naar de knoppen, in
vrijen had ik geen zin meer, ik werd al panisch als ik er aan dacht. Mijn vriend maakte
daar gelukkig absoluut geen probleem van, maar ik zag me nog niet tot mijn tachtigste
met deze ellende doorlopen.
De autoriteit van artsen en specialisten trek je niet zomaar in twijfel en ik voelde me dan
ook behoorlijk eigenwijs toen ik aan een bevriende vroedvrouw vroeg of zij niet een
goede gynaecoloog wist, liefst een vrouw. Want naar mijn gevoel hadden er al genoeg
mannen over me heen gehangen en in me gewroet en geroepen dat het zo interessant was.
Ze gaf me de naam van een gynaecologe en zonder verwijsbrief of wat dan ook ben ik
daar op een dag binnengestapt. Na wat moeilijkheden met de receptioniste werd ik
binnen-gelaten en na een uur nerveus wachten vertelde ik mijn verhaal aan de
gynaecologe.
Ja, zei ze, dat kan, je slikt namelijk pil x en daarin zitten zoveel oestrogenen dat het je
eigen aanmaak van oestrogenen niet stopt. Daardoor ontstaat de irritatie. Ze schreef me
de minipil voor waar helemaal geen oestrogenen in zitten. Na twee maanden was alles
weer normaal. Dat wil zeggen lichamelijk normaal. Want als je bijna twee jaar angst voor
vrijen hebt gehad omdat het pijn doet gaat dat niet zomaar over.
Een positief geluid
In de veronderstelling dat ook dit hulpverleningsboek wel geen vrolijk boek zal worden,
wil ik een positief geluid laten horen. Nadat ik al zo'n 8 maanden het Dalkon-schildje
(van de NVSH, het speelt zich af in 1974, de schildjes worden niet meer geplaatst) had
gedragen en daarbij altijd schuimtabletten had gebruikt, bleef op een kwade dag mijn
menstruatie uit en was ik 's morgens doodmisselijk. Ik naar mijn (vrouwelijke) huisarts
voor een zwangerschapstest en ja hoor, het was raak. Toen bleek dat ik een huisarts uit
duizenden heb. Een zakelijke vraag of ik wellicht trouwplannen had. Niet? En u wilt ook
geen kind? Dan vanzelfsprekend een abortus. Verder geen gezeur. 'Ik zal u doorsturen
naar MR '70,' zei ze, 'in hun ziekenhuis wordt u een nacht opgenomen, dat is wel zo
prettig, en bovendien kan het daar onder narcose als u dat wilt.' Zo gezegd, zo gedaan; na
afloop heb ik haar opgebeld om alles te vertellen en ze was net zo opgelucht als ik.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
40
Professor Eskes
Een tijdje geleden heb ik me voor een afspraak gemeld aan het loket afd. gynaecologie
van het katholiek universiteitsziekenhuis Radboud in Nijmegen. Toen die afspraak bijna
gemaakt was, werd me gevraagd hoe ik verzekerd was en omdat ik partikulier verzekerd
ben, moest ik maar naar de sekretaresse van professor Eskes. Nu wist ik wel dat deze prof
geen makkelijk heerschap was, maar ik dacht: met een gewone sterilisatie houdt hij zich
niet bezig, die pief is er voor echt moeilijke gevallen. Goed, afspraak gemaakt, 22
februari ben ik om 9 uur aan de beurt.
Die morgen had ik mijn verhaal op een rijtje, was wel wat nerveus maar niet al te erg.
Tenslotte was het gesprek met mijn huisarts prima verlopen en had ik zijn verwijzing. Ik
werd ontvangen door een oudere arts die me duidelijk maakte dat we eerst eens
uitgebreid een formulier gingen invullen. Na vragen over naam, leeftijd, kinderen
hoeveel? (twee, van 3 en 5 jaar) kwam de vraag naar eerdere ziekenhuisopname.
Nou, dat was voor een liesbreukje, een blindedarm, voor een niersteen, én...dan word ik
altijd nerveus, want ik 1967 was ik opgenomen in het Canisiusziekenhuis, afdeling
psychiatrie. Dat grapje heeft drie maanden geduurd en was op zichzelf zo'n frustrerende
ervaring dat ik sindsdien dat ziekenhuis zoveel mogelijk mijd en er zeker niet weer in
opgenomen wil worden. Ik praat daar dus liever niet over, aan de andere kant vind ik dat
ik het wel moet vermelden. Enerzijds vanwege de eerlijkheid, maar ook omdat ik het
stigma 'psychiatries patiënt' niet wil reserveren voor mensen die een voor iedereen
herkenbare psychiese opdonder hebben gehad. Eigenlijk moet dat stigma eraf en dus
vermeld ik (weliswaar met huiver) mijn opname op psychiatrie. Waar en hoelang wordt
genoteerd, natuurlijk ook wanneer.
We gaan verder met de vragenlijst. De arts stottert wat over plassen en gebruikt trouwens
steeds latijnse termen waarbij ik om vertaling moet vragen. Dan de vraag: 'Hoe vaak
heeft u gemeenschap, vaak, regelmatig, zelden of nooit? ' Ik maak bezwaar, 'ik zie niet
wat u er voor belang bij hebt dat ik die vraag beantwoord'. 'Ja mevrouw, ik vind die
vragen ook niet zo prettig, maar dit formulier geldt voor allerlei gynaecologies
onderzoek'. Ik: 'Ja, maar het is niet van belang dat u weet hoe váák wij gemeenschap
hebben'. Hij: 'Mevrouw, dit formulier moet gewoon ingevuld worden, als u nu al begint
hier moeilijkheden over te maken, ja dan...' en een veelzeggende zucht. Ik voel me
afgrijselijk zwak als ik dan het antwoord geef: 'Zelden' (waarheidsmaniak dieik ben
).Nog wat over de pil: welke pil slikt u nu en hoelang? Antwoord: OrthoNovum, sinds de
laatste bevalling, dus drie jaar. Later realiseer ik me dat door deze vraagstelling een jaar
Lyndiol en een jaar Neogynon onvermeld blijven, evenals een korte tijd de minipil. Ik
krijg geen kans te vertellen hoe lang ik de pil eigenlijk al slik.
De vragenlijst is klaar, we gaan wegen, lengte en bloeddruk meten. Voor dat laatste moet
ik op een onderzoekstafel gaan liggen. Als ik dat wil doen sla ik met mijn hoofd keihard
tegen een kastje dat pal boven het hoofdeinde hangt. Sterretjes, blij dat ik kan liggen,
geen tranen laten zien. Hoeveel vrouwen hebben hier al hun hoofd gestoten en zijn net als
ik met een dikke buil naar huis gegaan? Bloeddruk prima. We gaan weer aan tafel zitten
en de arts vertelt me dat ik nu de kans heb de argumenten waaróm ik gesteriliseerd wil
worden eens op een rijtje te zetten en zegt daarbij: 'Realiseert u zich wel dat dit een
ekstra kans, een soort oefening is, straks komt een van de gynaecologen...' 'Bent u dan
geen gynaecoloog?' 'Nee, ik ben arts. Straks komt prof. Eskes of dr. Maas'. Ik: 'Ik wil
graag dr. Rolland'. Die naam had ik gehoord van een kennis die in het najaar zonder veel
moeilijkheden in het Radbout door hem was gesteriliseerd; zij was ook 33 jaar, maar
heeft drie kinderen. 'Gezien uw leeftijd krijgt u die niet, u krijgt prof. Eskes of dr. Maas
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
41
en die zijn hard in deze dingen, begrijpt u wel, dus denkt u nu maar eens goed na over uw
argumenten'. En óf ik het begrijp!
Mijn hoofd doet pi.in, ik ben intussen best wel verward geworden, ik moet nadenken, ik
wist het allemaal zo goed, het lijkt of ik niet meer weet waarom ik het ook al weer wilde.
Ja toch: 'Nou, ik heb al twee keer geelzucht gehad, de pil is niet goed voor je lever, ik
heb trouwens bezwaar tegen chemiese en hormonale toevoegingen aan mijn lijf, ik wil
beslist geen kinderen meer. de laatste zwangerschap heeft voor mij negen maanden angst
betekend, zoiets wil ik beslist nooit meer en dan is sterilisatie beter voor mijn lijf dan de
pil. De arts: 'Juist. en kunt u mij ook vertellen waarom uw man zich niet laat
steriliseren?'. Na mijn antwoord schrijft hij op: 'vasectomie voor de man geen bezwaar,
maar de vrouw vindt dat het haar eigen zaak is'.
Ik moet maar even wachten, het kan even duren, hij gaat een gynaecoloog halen. Ik ben
intussen toch behoorlijk nerveus. Hij komt terug met prof. Eskes. En dan begint het
gedonder pas goed. Waarom ik geen spiraaltje wil? Omdat dat niet zo safe is! Eskes: 'Dat
is net zo safe als de pil of sterilisatie'. Ik: 'Niet waar'. Eskes: 'Wie is hier gynaecoloog? '
Later, als ik probeer uit te leggen dat de laatste zwangerschap een hel van angst is
geweest: 'Och kom, waarom? Omdat het mismaakt zou zijn? ' Als ik probeer uit te leggen
dat ik écht bang geweest ben en die spanning niet meer wil, niet voor mezelf en niet voor
mijn gezin, vindt Eskes: 'Als u zich zo zorgen maakt, kunt u ook nooit meer in een auto
stappen'. Ik zeg nogmaals dat ik beslist geen kinderen meer wil, dat een volgende
zwangerschap écht een abortus zou betekenen en dat ik dat ook heel afschuwelijk vind.
Geen antwoord. We gaan eerst een gynaecologies onderzoek doen.
In de verwarring doe ik wél mijn maillot uit maar niet mijn onderbroek. De heren
vertellen me dat ze heel erg knap zijn maar geen wonderen . kunnen verrichten.
Ontzettend stom van me, dat is duidelijk. Als Eskes door het spekulum heeft gekeken
zegt hij tegen de arts: 'Kijk ook eens, let vooral op die poliepen'. Ik: 'Waar zitten die?
Aan de baarmoedermond?' Eskes: 'Ja'. Ik: 'Wat betekent dat? ' Eskes: 'Dat weten we zo
niet, pas na het uitstrijkje'. Daarna nog wat onderling latijns gemurmel over, aan het
tasten te voelen, de ligging van de baarmoeder. Ik heb de moed niet meer iets te vragen.
Aankleden. 
Eskes zegt dat hij, als medies uitvoerder van een 'zware ingreep als sterilisatie' er heel
zeker van wil zijn dat het een verantwoorde zaak is. Ik: 'Dat moet ik toch zelf beslissen? '
Eskes: 'Nee, het moet voor mijzelf verantwoord zijn. Als u over een jaar terugkomt en me
voor het medies tuchtrecht of zelfs het burgerrecht haalt omdat ik had moeten weten dat u
niet kon menen...'. Ik: 'Ik meen het wél, ik heb hier over nagedacht sinds de geboorte van
de jongste, die is nu drie jaar, ik heb het echt goed overdacht...' Eskes: 'Dat kunt u nu wel
zeggen, maar ik leer u in een kwartier niet genoeg kennen om dat te beoordelen'. 'U hoeft
dat ook niet te beoordelen'. 'Jawel en ik zie dat u op psychiatrie heeft gelegen, ik zal dan
ook kontakt opnemen met dr. Peeters (de psychiater die me indertijd behandelde) om te
weten te komen of hij denkt dat u in staat bent tot dit soort beslissingen'!!! Op dat
moment knap ik volkomen af. Al die ellende toen, de puinhoop van 10 jaar geleden, de
angst van die hele behandeling slaat door me heen. Ik huil: 'Het is gemeen! Ik wil die
ellende niet meer, het slaat ook nergens op. Peeters heeft me 10 jaar niet meer gezien, hij
weet niets van me, niets van wie ik nu ben'. Eskes: 'U kunt mij weigeren kontakt op te
nemen, maar dan help ik u niet'. Zo simpel is dat.
Wat was er met me dat ik toen niet zei: Nou barst dan, ik heb uw hulp ook niet nodig! .
Waarom had ik het gevoel dat die man echt macht over mijn leven had, waarom was ik zo
bang? Ik heb nog gezegd dat hij, als hij iemand wilde raadplegen, kontakt op moest
noemen met mijn huisarts, dat ik met hém al die tijd wél een relatie had, dat hij me
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
42
kende, wist hoe ik tot dit besluit gekomen was. Eskes hield me het briefje voor dat hij
van mijn huisarts had gekregen en las voor dat deze mevrouw gesteriliseerd wilde
worden. 'Graag uw hulp'. Als dat alles was wat mijn huisarts over mij kon schrijven, dan
had hij daar ook niet veel waardering voor. Ik: 'Weet u wat u van Peeters hoort:
angstverlamming vanwege mijn moeder, zes weken sluimerkuur waar ik zelf een eind aan
heb gemaakt, arbeidsterapie, dat ik daar zélf ben weggegaan, dat ik later zelf gestopt ben
met de medicijnen. Heeft dat zin, dat allemaal op te halen?' Tranen, tranen, het is gemeen
wat ze hier doen! Tenslotte heb ik er, huilend en wel, in toegestemd dat hij met Peeters
kontakt opnam als hij beloofde ook kontakt op te nemen met mijn huisarts. Hij vroeg nog
onder welke naam en welk adres ik opgenomen was geweest, vertelde dat hij mijn
leverfunktie wilde kontroleren, dat ik over een maand mocht terugkomen en dat ik in die
maand maar eens moest nadenken over het spiraaltje. Ik: 'Daar wil ik niet over nadenken,
dat heb ik allang gedaan, ik wi1 geen spiraaltje, ik wil sterilisatie'. Hij stak me de hand
toe, gesprek geëindigd. Ik haatte die hand, voelde me nogmaals vernederd dat ik die
moest drukken. Moest?, Van wie? Vanwege de aloude training om te buigen!
De arts bleef nog bij me. Ik probeerde met diep zuchten en koud water over mijn polsen
weer te kalmeren. 'Het is gemeen. Je komt al gespannen binnen omdat je weet dat ze hier
lastig kunnen zijn en dan werken ze je lekker helemaal over je toeren. Mooi hoor! '. 'Nou
mevrouw, dat is niet waar, ik kan me voorstellen dat prof. Eskes er moeite mee heeft, ik
heb nog nooit iemand gezien die zo overspannen reageerde als u'. Dank u wel, dokter.
De verpleegster die later bloed moest prikken en tranen zag, vroeg of ze me pijn had
gedaan. Nadat ik had gezegd dat de professor die tranen op zijn geweten had en niet zij,
adviseerde ze me om, als ik de volgende keer moest komen, vooraf maar een of ander
kalmeringsmiddel aan mijn huisarts te vragen! Het arme kind heeft waarschijnlijk al
teveel gezegd.
Later op de dag belde ik mijn huisarts. Ik was best blij een medicus te horen zeggen dat
hij dit een zeer slechte zaak vond en kontakt zou opnemen met Eskes. 'Zou je nog wel
naar die man teruggaan? Praat er eens rustig met je man over of je toch niet liever naar
het Canisius zou gaan'. 'Ja maar daar beginnen ze helemaal te donderen, daar sta ik op
psychiatrie ingeschreven!'. Mijn huisarts zei: 'Helemaal niet, als jij naar het Canisius
wilt, dan bel ik zelf de gynaecoloog daar om te zeggen dat hij je gewoon moet helpen en
verder niet. Hooguit laat die je dan een papiertje tekenen dat je de sterilisatie vrijwillig
doet'. Dat was andere koek.
Sinds die dag heb ik al diverse rotverhalen over Eskes gehoord. Maar mooi te laat.
Vrouwen moeten die man gaan mijden als de pest, dan kan hij inpakken met zijn
professoraat gynaecologie.
Twee meter dichtgeknoopt Omo-wit
Een wachtkamer vol...een nummertje... na enkele uren kun je naar binnen en doemt twee
meter Omo-wit voor je op, een lang eind man met z'n jas tot aan z'n oren dichtgeknoopt.
Je zit en je draait je verhaaltje af.
Al vanaf het; eerste moment raakte ik slaags met deze meneer, omdat ik naar voren
bracht dat het mijn bloedeigen lijf is en mijn goed recht om te weten wat er met dit
lichaam aan de hand is. 'O, niks', wuifde hij met een nonchalant handgebaar. Waarop ik
bij mezelf vaststelde: dat is dan wél een wonderdokter, een medicijnman die je -zonder
voorafgaand onderzoek - kan meedelen dat je totaal NIKS mankeert. Ik speurde zijn
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
43
indrukwekkend buro eens af, maar nee, geen kristallen bol en koffiedik al evenmin. Dán
moest hij zo begaafd zijn dat hij langs paranormale weg een diagnose kon stellen, maar
daar zag ik hem nu niet direkt voor aan. 
En jawel hoor, hij moest tóch aan het exploreren slaan. Hij wéés. In de aangegeven
richting zag ik het martelwerktuig staan. Het wachtte me met wijd opengesperde muil,
klaar om me op te slokken. Ik hing onhandig, schots en scheef, als een koe aan de haak.
'Ga liggen', snauwde hij me toe. 'Ik ga helemaal niet liggen, ik blijf kijken', lichtte ik hem
in, en zag hoe hij zich in z'n handschoenen stond te hijsen. 'Ga nou eens góed liggen',
riep hij en trok me als een teddybeer bij een poot naar voren. 'Nee, dank u, zó hoeft het
voor mij niet' en ik klauterde uit het helse ding, bekleedde pijlsnel mijn bevende leden,
stond vervolgens rechtop voor z'n buro: 'Ik wil mijn verwijskaart terug'. '
De man had zich intussen weer in volle lengte geïnstalleerd, met behandschoende
klauwen die hij boven zijn hoofd hield, terwijl hij op z'n gemak tegen de muur achterover
leunde. Zo leek hij op de Nederlandse Leeuw, maar dit beestje is goedaardiger. 
'Ga nou eens rustig zitten', fleemde hij, kennelijk met de bedoeling me zijn folterstoel
weer in te praten. 'Ik ga helemaal niet zitten', hield ik voet bij stuk, 'ik wil m'n káárt
terug! '
Enfin, nadat we minutenlang ieder aan één kant van de verwijskaart hadden getrokken,
rende ik de straat op met het zo felbegeerde dokument in de hand, op zoek naar een
geëvrouwcipeerde arts.
Wat doen ze aan migraine?
Ongeveer 5% van de mensen lijdt aan migraine. Aan deze gruwelijke kwaal is in de
Westerse mediese wereld tot nu toe weinig aandacht geschonken. Migraine is een
langzaam opkomende hoofdpijn, bij sommige mensen altijd op één bepaalde plek, bij mij
erg wisselend maar wel vaak achter één oog (een soort schele hoofdpijn). De pijn wordt
zo hevig dat je hele lichaam ziek gaat voelen, vooral je ingewanden. Als je niet urenlang
doodstil ligt moet je voortdurend braken. Dan het stadium van de paniek: al je spieren
spannen zich in verzet tegen de pijn. Daarna word je murw en tenslotte verdwijnt de pijn
door de zetpil of door een injektie van een arts. 
Voornamelijk in de Verenigde Staten en Engeland zijn onderzoekingen gedaan, die
hebben aangetoond dat in de meeste gevallen van migraine de oorzaak ligt in het slecht
funktioneren van de bloedvaten (een ander symptoom is koude handen en voeten). Door
spanningen of door veel roken, alkohol of koffie drinken kan vaatkramp ontstaan, die de
hoofdpijn veroorzaakt. Door mijn vroegere huisarts werd ik altijd afgedaan met: 'Ach
mevrouw, 95% van alle hoofdpijnen hebben een psychiese oorzaak. Ga maar lekker
koffiedrinken bij een vriendin'. Hij heeft me verder alleen maar zware zetpillen
voorgeschreven (Cafergot genaamd), met de vaderlijke vermaning er niet te veel van te
gebruiken. Nou, dat deed ik aanvankelijk niet, want ik dacht dat ze niet werkten. Door
een zeer toevallig gesprek met een mede-migraine-klant ontdekte ik dat ze pas na 4 uren
werken en heel goed preventief gebruikt kunnen worden.
Nooit ben ik naar een specialist verwezen, nooit is er onderzoek gedaan (b.v. E.C.G.). Ik
heb wat 'afgedokterd' de afgelopen 20 jaar.
-een jaar lang fietste ik wekelijks naar een fysioterapeut, die meestal 10 van de 30
minuten aan het telefoneren was en het erg belangrijk vond dat mijn b.h. uitging.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
44
- een jaar lang bromde ik elke week naar een magnetiseur, die met z'n hand rondjes
draaide boven mijn hoofd en vervolgens zijn hand in mijn nek legde (prijs f 3,- per keer).
Ik probeerde erin te geloven, maar ik geloofde blijkbaar niet genoeg.
-- later reisde ik ca. 10 x naar Den Haag naar een soort 'kraker' die aan me rukte en trok
(f 25 per keer).
- ook ben ik bij een homeopathies arts geweest, die medicijnen voorschreef (zonder enig
effekt) en onverstaanbaar mompelde.
- mijn moeder raadde me aan naar een 'Heilpraktiker' te gaan, even over de Duitse grens
bij Hengelo. Mijn vader bracht me erheen. Ik was geen geschikte klant blijkbaar, want hij
raadde me aan, met mijn nek op een warm-water-zak te gaan liggen. 'Wanneer?' vroeg ik.
'Wenn Sie Zeit haben'. Prijs f 20 plus een vreselijke migraine-aanval tijdens de terugreis,
want het was een hete dag.
Toch bevestigde deze 'Heilpraktiker' het idee dat ik begon te krijgen, dat de hoofdpijn
veel met de bloedvaten te maken had. En dus niet met een psychiese afwijking, een
scheve wervel of gespannen nekspieren.
Ook had ik allang gemerkt dat het drinken van alkohol en veel roken een slechte invloed
had. Daar lette ik dus op en probeerde tevens aanvallen te voorkomen door op tijd een pil
in te nemen.
Toen ik later bij mijn gezin weg ging en ik in een andere stad ging wonen, had ik al eens
vaag gedacht dat akupunktuur me misschien zou kunnen helpen. De advocate die me
bijstond in de echtscheidingszaak vertelde dat zij dezelfde klachten had gehad, door een
internist was behandeld met akupunktuur, en dat ze genezen was.Ik vroeg m'n huisarts
wat hij ervan vond. 'Prima,' zei hij, 'mijn eigen zuster en een nicht zijn er zo ook vanaf
gekomen'. Maar ik moest het zelf maar uitzoeken. Ik belde de internist, maar hij wilde
dat er eerst 'n uitvoerig onderzoek zou worden gedaan door een neuroloog. Ik belde weer
mijn huisarts en vroeg wat hij daarvan vond. Hij zei dat hij die internist niet zo erg
vertrouwde; niet wist of hij wel een officiële akupunktuuropleiding had gevolgd, en
raadde me aan informatie in te winnen bij een opleidingsinstituut ergens bij Haarlem. Dat
kon ik niet vinden in diverse telefoonboeken en de informatie-vrouw van 008 ook niet.
Dus ik belde weer mijn huisarts. Via zijn sekretaresse kreeg ik het advies: 'Probeer eens
bij meditatiecentrum De Kosmos'. Nog dezelfde dag maakte ik daar een afspraak met een
fysioterapeut, die de Chinese geneeskunst toepast, waar akupunktuur een onderdeel van
is. Tijdens het eerste gesprek, voorafgaande aan de eerste behandeling, raadde deze
fysioterapeut me aan mijn eetgewoonten te veranderen: veel granen, vooral bruine rijst en
volkorenbrood te eten, weinig dierlijke eiwitten en vetten, weinig alkohol, suiker, koffie,
fruit, e.d. Hij zei dat ik een moeilijk geval was, omdat hij niet alleen op de hoofdpijn,
maar ook op de ontwenning van de medicijnen moest werken. Het was doodeng zonder
zetpil naar bed te gaan en omschakelen op een andere leefwijze is geen eenvoudige zaak.
Maar het resultaat liet niet lang op zich wachten: na de derde keer kon de prik-
behandeling gestopt worden. Na twee maanden was ik fitter dan ooit en waren andere
vage klachten ook verdwenen.
Toen ik laatst mijn huisarts wilde vertellen van mijn grote genezing (misschien kon hij
andere migraine-lijders een idee aan de hand doen) had hij geen tijd.
Waarom mijn moeder nooit ziek was
Voor zover ik me kan herinneren is mijn moeder in de 16 jaar dat ik haar thuis heb
meegemaakt één keer ziek geweest. Ziek stond voor mij gelijk aan stil zijn, de dokter die
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
45
met een stethoscoop luisterde en een voortdurende bezorgde aandacht. Dat was allemaal
het geval, die ene keer. En meer. Hoofdzakelijk heerste een soort paniek; mijn
grootouders bij wie we na de dood van mijn vader waren ingetrokken, konden de zorg
voor de drie jonge kinderen nauwelijks aan. Nu nog staat me het wat zenuwachtige
geredder bij, teveel vreemd eten en vooral het gevoel dat het ziek zijn maar snel over
moest zijn omdat het lastig was. 
Het was geloof ik ook snel over. Binnen de kortste keren lag mijn moeder in bed
pannelappen te haken, kon ik haar weer aan de kop zeuren met mijn eigen wel en wee en
hoefde ik wat minder te waken over mijn kleine broertje en zusje. Toen de pannelappen
af waren en de patiënt, wat witjes en gauw moe, ons nog maar één boterham met
hagelslag toestond en de sommen uitlegde, was de situatie weer normaal. Moeder moest
dat maar niet meer doen, de zaak zo in de war schoppen.
Dat deed ze dan ook niet meer, de zeven jaar daarna. Er kwam een nieuwe vader, een
nieuw huis, een nieuwe school, alles veranderde, maar één ding bleef hetzelfde: moeder
bleef pal overeind. Het huwelijk bleek een mislukking, mijn vader stortte met de
regelmaat van een klok in, de chaos binnen het gezin was niet meer te hanteren maar
moeder bleef pal overeind. Wat moest ze ook anders. Moeders horen altijd aanwezig en
zorgend beschikbaar te zijn, anders deugen ze niet voor hun taak en zal dat verwijt ze
duchtig ingepeperd worden. Wel werd ze gaandeweg wat vermoeider, grijzer, minder
opgewekt. De rek ging eruit maar áls ze zich een keer niet lekker voelde of desnoods
griep had, dan deed ze dat heel diskreet zodat niemand er iets van merkte of er last van
ondervond.
De enkele keren dat ze zich, om welke reden dan ook, even niet meer kon beheersen en
huilend iets riep van dat ze er niet meer tegen kon, liet iedereen dat eigenlijk van z'n
kouwe kleren afglijden. Wat deed dat mens eigenaardig, wat eng, waar hééft ze het over,
doe nou maar weer gewoon en hou op met dat gezeur. Dan ging ze naar de badkamer en
kwam daar wat later drooggedept en zwijgend weer vandaan. 
Moeders zeuren niet over zichzelf, ze zijn er om tegen gezeurd te worden en zijn stuk
voor stuk de partikuliere verzorgsters van een paar voortdurend afhankelijke half-
invaliden, het gezin, en mogen daar niet ongelukkig of ziek van worden tenzij ze falikant
onderuit gaan, dus krankzinnig worden of doodgaan of iets dergelijks. 'Wat is er kindje,
heb je wat? ' vroeg mijn vader als ze het tobben niet langer afdoende kon verbergen en
heel stil zat te zitten. 'Niets, ik heb niets. Zal ik thee zetten? ' Mijn moeder zat aan de
verkeerde kant van de lijn.
Toen ik 16 was en in de zes jaar daarna leerde ik een andere moeder kennen, die van mijn
vriendin, niet zo'n nette als de mijne. Deze had geld, flair, een grote bek en een man die,
afgezien nog van het feit dat hij vaak thuis werkte wat gezellig kan zijn, in staat was een
maaltijd te koken en koffie te zetten. Deze moeder stak niet onder stoelen of banken dat
ze tobde. Ze tobde voortdurend en zo hard dat er voor niemand een ontkomen aan was.
Kinderen ondankbaar, man een halfzachte waar je niets aan had, haar leven zinloos,
vrienden uiteindelijk maar ijdel en onbetrouwbaar, nooit tijd voor zichzelf, een waslijst
waar geen einde aan kwam. 'Niemand houdt van me, ik heb het altijd zo goed proberen te
doen maar ik ben ook maar een stom mens met maar één jaar ULO en nou laten jullie me
zitten'. Dan slikte ze weer net niet genoeg slaaptabletten of zei dat te gaan doen en was
daarna een paar dagen tam, gelukkig met alle aandacht die ze door zo'n aktie kreeg. Of ze
ging opeens weg, in een hotel zitten, kocht zich de vrijheid, om daarna terug te komen
met een nog groter schuldgevoel. 'Zien jullie nou wat een slechte moeder ik ben'. Jenever
verzachtte dat gevoel tenminste een beetje. Met een steeds groter wordende hoeveelheid
vage klachten reisde ze van specialist naar specialist, om of te horen te krijgen dat ze
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
46
maar flink wat kalmerende middelen moest slikken, ofwel de geneesheer kon haar niet
helpen en stuurde haar na het uitschrijven van een gepeperde rekening naar een confrère
die dan ook weer liet doorschemeren dat het gekte was.
'Ze moet opgenomen, dat gaat zo niet langer' als het servies midden in de nacht weer door
de kamer vloog. 'Niet op reageren, ze doet het toch niet' als ze opbelde om aan te
kondigen dat de elektriese kachel mee in bad zou gaan. Het was wel handig om te
bedenken dat ze niet helemaal goed snik was, dan hoefde je er niet écht op in te gaan. We
maakten haar met ons allen stapelgek. Ze zat aan de verkeerde kant van de lijn. 
Afgezien van de keer dat mijn moeder in een shock raakte na een spuit penicilline bij de
tandarts heeft ze het nog tijden volgehouden te doen alsof ze nooit iets mankeerde. Op
het moment dat ze dan toch eindelijk iets kreeg was dat ook heel ongeloofwaardig, niet in
de laatste plaats voor haarzelf, denk ik. Alles zat fout, spieren fout, hart fout, darmen
fout. Aangezien de meeste ziektes te genezen of te diagnostiseren zouden moeten zijn en
dat alsmaar niet gebeurde, werd de arts in zijn vermoeden gesterkt. 'Hoofd fout', bedacht
hij, 'psychosomaties, mevrouw, spanningen', praatte een aantal keren met haar en
probeerde pillen op haar die niet hielpen. Trouwens, de overgang in zicht, ook al iets wat
zijn schaduwen vooruit werpt, geen wonder dat het niet zo goed ging.
Maar erg was het niet, ze moest toch maar gewoon doorgaan, ze was niet écht aangedaan.
Door ging ze, mijn moeder. Ze scheidde van haar man, weg van degeen die haar altijd het
gevoel had gegeven van niet genoeg te zijn, te doen, altijd maar meer en nooit versagen,
weg van degeen die haar gebruikt had als ekstra-moeder en maar een andere vrouw had
gezocht als vrouw.
Maar ook weg van degeen die wat ze ook deed klein maakte. 'Vrouwen!' riep hij een keer
zuchtend tegen mij toen ze begon over iets anders dan kennissen en kinderen, denkend
mij daarmee aan zijn kant te krijgen. jammer dat ik de dochter van mijn moeder was en
ook een vrouw. Weer twee van die zwakke eksemplaren op hun plaats gezet.
Die andere moeder heeft niet de tijd gekregen om te ontdekken dat er eigenlijk met haar
niet veel anders aan de hand was dan met de mijne. Ze ging dood aan een hartaanval. Als
niet ziek zijn betekent: energie, tamelijk ongehinderd aan iets door kunnen werken, niet
moe zijn of voelen dat het niet goed voelt van binnen, dan waren ze allebei ziek. Allebei
waren ze de verzorgsters, de boekensteunen van hun gezin en daarmee gelijk aan al die
honderdduizenden andere verzorgsters die onze maatschappij overeind houden. Niets is
ondankbaarder, onzichtbaarder en frustrerender dan zó verzorgen. Geen van beiden
konden ze weg van de plek waarin ze waren klemgezet, want weggaan, het hele kleine
beetje zelfstandigheid wat mensen nog kunnen hebben, daadwerkelijk gebruiken, was
niet mogelijk. Het is nog steeds niet mogelijk.
Moeders zitten aan de zieke kant van de lijn.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
47
Het medies-industrieel kompleks
Hebt u ook zo'n toiletkastje (of zo'n plankje in de linnenkast) stampvol doosjes. flesjes en
handige doordrukstrips? Vitamine B, oordruppels, pijnstillers, andere pijnstillers, die grote gele
pillen die vorig jaar, toen u zich zo hangerig voelde, zó goed hielpen dat u er nog een paar over
hebt, en niet te vergeten de strip-pleisters, de slaappillen (een hálve maar! ) en een buisje met iets
waarvan u niet eens meer weet waar het voor diende.
Handige kastjes de kinderen kunnen er niet bij, u wel en met een beetje prutsen kan de deodorant
en het voetpoeder er ook nog tussen. Uit het gezicht, voor het grijpen.
U hebt het ook allemaal nodig want per slot kun je ieder moment griep krijgen, je jachtig voelen,
je knie openhalen of een beetje pips zien. Daar moet je op bedacht zijn en zelf aan kunnen
dokteren want je kunt niet voor ieder wissewasje naar het spreekuur.
Dat is één kant van de medaille, die (meestal chemiese) huismiddeltjes die de zich
verantwoordelijk voelende verzorgster van het gezin zo her en der verzamelt.
Er is ook de andere kant, die van de producenten van al deze waar, de farmaceutiese industrie.
Een piepklein deel van hun bemoeienis met ziektes en problemen is zichtbaar op de planken bij
de drogist (de leverancier van onze o zo onschuldige huismiddeltjes), een middenmoot wordt
uitgereikt bij de apoteken, op medikatie van huisartsen. Een fikse middenmoot, dat wel, waarbij
de huisarts vaak fungeert als een doorgeefluik van kalmerings- en slaapmiddelen. Dokter heeft
het er maar druk mee.
Aan de ene kant van dat luik staan u en wij, de grage slikkers, aan de andere kant de producenten
die het er alles aan gelegen ligt dát er geslikt wordt. En dat lukt aardig. 80% van de Nederlanders
voelt zich gezond maar gebruikt niettemin medicijnen. 84% heeft medicijnen in huis zonder te
weten waar die voor dienen. 14% slikt als het te pas komt op eigen houtje de 'restjes' gemiddeld
(!) nemen we 48 slaap-, opwekkende- en kalmerende pillen per jaar en vrouwen gaan 2x zo vaak
naar de dokter als mannen (cijfers Groningse Universiteit '75).
Fabrikant en gelegenheidsgever van al dit geslik en geprik is het medies-industrieel kompleks,
een dreigende benaming voor het verbond tussen de farmaceutiese industrie, de mediese stand,
de verzorgingswereld die klaar staat om in te grijpen zodra je ook maar dát mankeert en de
producenten van alle machines en hulpmiddelen waarvan de verzorgingswereld gebruik maakt.
Afgezien van de overweging dat het goed kan zijn dát dit hele apparaat bestaat en dát er
penicilline is tegen longontsteking en dát er toch maar mooi pacemakers zijn (machientjes die de
hartfunctie versterken of grotendeels overnemen) - anders was je allang de pijp uit; afgezien dus
van de grote en kleine verworvenheden hebben we te maken met een industrie met alle
konsekwenties van dien en niet louter en alleen met instellingen van goedertierenheid of Ciba-
Geigy als verzamelpunt van barmhartige Samaritanen. We hebben gewoon te maken met grote
firma's die links en rechts gigantenbelangen hebben, glibberige grootheden waar geen enkele
kontrole op mogelijk is maar met het kenmerk van elke grote onderneming: het zich handhaven
en vergroten volgens het principe van de vrije-marktekonomie. Dat betekent zoveel als een
fabriekje beginnen, of dat nou in badhanddoeken of in computers is doet er niet zo toe, en dan
maar zorgen dat het goed gaat. Je moet dan konkurreren met andere badhanddoekenmakers, wat
weer betekent dat je geld moet verdienen of lenen om te investeren in verlichting en snellere
weefmachines en dat je je klanten een groter en breder assortiment moet kunnen voorzetten dan
je konkurrent, zodat die niet meer meekan en dat is dan het einde van die andere
handdoekenmaker. De sterkste wint en de zwakke zoekt het verder maar uit.
Op dát nivo zitten de grote technies-farmaceutiese industrieën allang niet meer. Philips was
allang voor de tweede wereldoorlog op suksesvolle manier bezig met gloeilampen en elektronika
en had genoeg geld (geen konkurrent = goede verdienste) om de juiste mensen in dienst te
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
48
kunnen nemen die dan vervolgens weer meewerkten aan verdere uitbreiding van de firma, meer
produktie van ook weer meer produkten, groter afzetgebied, meer winst, voor die tijd goede
sociale voorzieningen en dus ruim aanbod van arbeidskracht ('We waren één grote familie', zei
een voormalige arbeider vorig jaar in een interview. Hij had zich met liefde te pletter gewerkt.),
een zichzelf versnellend proces dat gebaseerd is op het maken van zoveel mogelijk winst. Dat
vraagt om een groot en groter wordend afzetgebied, meer klanten zogezegd. Wat voor Philips
geldt, geldt ook voor Hoechst in Duitsland, voor Hoffman-Laroche (die de Valium en de
Librium maken) in Zwitserland, voor Organon in Oss (van vleesfabriekje tot maker van 'de pil'
en verder) en ga maar door. Ze waren er allemaal al, in beginsel, en schoten vooral na de tweede
wereldoorlog omhoog. Al die verzamelde kennis en techniek die in die tijd gericht was op
oorlogsvoering en nog wat verder ging vanwege de koude oorlog, Indochina, Algerije enzovoort,
werd nu gericht op 'vreedzamer' doeleinden als telekommunikatie en chemie. 
Een artsenbezoeker (vertegenwoordiger van de mediese industrie) van Dow Chemical tegen zijn
afnemer, een arts: 'We handelen niet langer in napalm. We doen geen oorlogszaken meer maar
zitten in de gezondheidszorg'. Vietnam liep toen op z'n eind en je moet tijdig omzien naar een
nieuwe 'markt'.
Wat deden wij inmiddels in die jaren '50? De mannen werkten, met in het achterhoofd het
nieuwe bankstel (de buren hadden er óók een) en wie weet een eigen auto voor de deur, de
kinderen gingen bij de buren televisie kijken, gingen naar school en werden lastiger naarmate ze
meer wisten en niet meer zo gezagsgetrouw waren als ze hoorden te zijn, de vrouwen ploeterden
nog steeds in het huishouden maar dienden in te zien dat het minder werk was dan vroeger.
Hadden ze niet de zeilwrijver en de centrifuge erbij?
Welvaart was het woord dat ieder in de mond had, maar die zat meer in wat je werd
voorgespiegeld dan dat je het in het dagelijks bestaan merkte. Karbonade was nog steeds te duur,
een auto onbereikbaar en wat er eigenlijk gebeurde was dat de kloof tussen de buitenwereld en
thuis onstuitbaar groter werd. De buitenwereld was iets waar mannen aktief aan deelnamen, waar
werk geld betekende, en geld macht. Thuis moesten de vrouwen meer nog dan daarvoor hun
geluk ontlenen aan zorg voor en beheer over de nieuwe staande schemerlamp en de snelkookpan,
maar ze hadden geen werkelijk deel aan 'de' wereld. Dat was dus net zo als altijd en dat knaagde.
'Kind', zei mijn moeder in die tijd, 'ik weet het niet, hoor, ik kan er niet meer bij'. Dat zei ze zo
vreselijk vaak dat ik ook geloofde dát ze er niet meer bij kon. Dat vond ik heel stom. Vrouwen
waren stom, ze hadden niets te maken met de echte wereld van geld verdienen, A.O.W. en
olieverwarming en ze hadden steeds zo'n rij vage klachten dat je ook wel begreep dat ze er niet
bij konden. Of hoorden. De maatschappij buiten was ECHT, dat stond vast. Het verschil tussen
wat buiten de deur gebeurde en het gewone, onveranderlijke zorgen, opvangen en redderen werd
onoverbrugbaar. Vrouwen stonden stil.
Als je overal om je heen ziet dat het beter gaat, dat je kinderen zo snel zoveel te weten komen,
dat je man steeds meer de deur uit is voor overwerk of vrienden en daar de nodige status aan
ontleent, terwijl jij blijft zitten met wél een mooiere keuken maar toch hetzelfde zich herhalende
en ondankbare werk, dan ga je je afvragen of het niet aan jezelf ligt dat je je niet tevreden voelt.
Je doet je best om mee te gaan maar dat lukt niet. Je hebt op de een of andere manier de boot
gemist maar je weet niet eens precies wat voor boot dat dan had moeten zijn.
Mijn moeder braadde een kip en deed daar champignons bij. Dat was haar manier om te laten
zien dat ze met haar tijd meeging, maar wij aten het resultaat van haar werk achteloos op en dat
was dan dat. Moeders, vrouwen, ze kregen het onbehagelijke gevoel dat hun leven niet klopte
met het leven zoals dat geadverteerd werd en weten dat aan hun eigen tekortschieten. 
Een prima moment om het ongeluk te ontdekken.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
49
Het gewone lichamelijke ongeluk was er natuurlijk altijd al. Dit nieuwe soort ongeluk, niet
behorend tot het gebied van aambei, spatader en spalken, was een prachtig en groot terrein met
nieuwe afzetmogelijkheden. Onvrede met je bestaan maakt je, als je het niet kunt veranderen,
ongelukkig en opstandig. Mannen kunnen met onvrede nog iets doen, ze kunnen staken of in de
kroeg hangen of hun vrouw de vier hoeken van de kamer laten zien, maar vrouwen kunnen dat
alles niet. Die moeten toch gewoon blijven zorgen dat het eten klaar staat, zorgen dat de familie
gekleed gaat, zorgen dat zij voldoende warmte verspreiden en als stootkussen fungeren. Als ze
dat niet opbrengen zoals dat van ze wordt verwacht, als ze niet funktioneren, is dat schadelijk
voor de maatschappij. De vrouw staat helemaal onderaan de maatschappelijke ladder, en is
grootste klant van de mediese industrie of dient het te worden.
Het psychies ongeluk, wat zijn basis vindt in misplaatst schuldgevoel, is een formidabel
afzetgebied. De machines kunnen weer draaien maar er dient wel een hapgraag volk te zijn om
met winst te kunnen draaien. Dat volk is er. Het wordt gemaakt. Stop er een pil in en die vrouw
houdt op met dat gevaarlijke gezeur dat ze het niet meer aankan. Druk het de kop in en zorg dat
ze er zelf om gaan vragen dát hun ongedurigheid de kop wordt ingedrukt.
Spekuleren en ingaan op schuldgevoel door het weg te maken heeft gevolgen. De symptomen
van het ongeluk worden onderdrukt, want vrouwen moeten soepel en zonder morren paraat
blijven om de mannen op te kunnen krikken tot volle arbeidskracht. De oorzaak van dat ongeluk
neemt niet af, zodat de symptomen de kop op blijven steken. Dat heeft een ander gevolg, n.l. een
permanent afzetgebied voor onrust-onderdrukkende en 'gezond'makende middelen, dat
intensiever bewerkt wordt naarmate de konkurrentieslag tussen de producenten zich verhevigt en
verfijnt.
Terwijl ijzer en vitamine rijkelijk aanwezig zijn in wat 's winters gegeten kan worden, worden
vrouwen middels reklame op hun altijd aanwezige verzorgings-schuldgevoel bewerkt om toch
vooral de Davitamonnen en B-kompleksen aan te schaffen die zo broodnodig zijn. Afzetgebied.
Ieder huis de eigen t.v. en wasmachine, helemaal zelfstandig, maar dat betekent wel een groter
isolement, want je hebt je buurvrouw niet meer nodig. Je kent haar misschien niet eens meer, je
kunt niet meet lekker samen klagen en foeteren op man, kind, familie en de wereld, wat zo
oplucht. Je moet het alleen kunnen, en als je dat niet kunt vraag je bij de dokter een bewijs van
het gevoel dat je iets mankeert, in de vorm van een pilletje of iets anders. Dan heb je voor jezelf
een geldige reden om niet optimaal te kunnen funktioneren, dan hou je het weer even uit.
Afzetgebied.
Soepel en zonder opvallende storingen moeten we als radertjes in een wekker blijven
funktioneren. Als dat niet naar verwachting gaat, staat de welzijns-industrie te dringen om je
weer op te lappen en bij te sturen tot je weer op je plaats terug bent. Op je plaats en geen stap
verder. Ook als je voor jezelf besluit je kop niet in het zand te steken, de oorzaak van je eigen
ongeluk te onderzoeken en jezelf niet te verdoven, dan nóg. Je kunt geen kant uit, want je plaats
in deze maatschappij staat vast. Daartegen in verzet gaan, door je pillen door de w.c. te spoelen
en zelf rozebotteljam te gaan maken (voor de vitamine C) maakt je wel sterker en eigengereider,
maar nóg ongelukkiger als je daardoor des te beter merkt hoe klein het jou toegestane gebied is.
Als we vandaag allemaal de rust-, pep- en slaappillen zouden afschaffen, komt de industrie
morgen met meer-opvrolijk-tabletten (die we dan hard nodig zullen hebben) en als we die
overmorgen óók niet meer willen, gaat tussen 10 en 11 uur 's ochtends de valium in het door de
overheid verschafte leidingwater, want dan drinken wij, omdat we tóch nooit iets te doen
hebben, allemaal koffie bij onze tijdens die ene opvrolijkdag ontdekte buurvrouw. Het ziet er
naar uit dat het medies-industrieel kompleks de macht definitief in handen heeft.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
50
De voorgeschiedenis van de psychiatrie:
de oorlog van de dokters tegen de dames
In onze samenleving is alles in hokjes opgedeeld.. Overal heb je specialisten voor. Ziektes en
problemen zijn ook allemaal in soorten verdeeld, en voor ieder soort is een specialist.
De hoofdverdeling is in lichamelijke en geestelijke gezondheid. Voor het lichaam heb je dokters,
voor de geest psychiaters en psychologen en maatschappelijk werkers. De specialisten van de
geestelijke gezondheid vergeten je lichaam, die van de lichamelijke gezondheid je geest. En wat
we met dit boek duidelijk proberen te maken is: ze doen allemaal hetzelfde, ze doen alsof ze
verzorgen, maar in werkelijkheid passen ze geweld toe.
Het ontstaan van de psychiatrie aan het eind van de 19e eeuw is een goed voorbeeld. Hieronder
volgt een vertaling van een hoofdstuk uit 'Complaints and disorders' van Barbara Ehrenreich en
Deirdre English, dat gaat over de manier waarop de vrouwen uit de hogere standen ziek gemaakt
en als ziek behandeld werden, van het opsporen en behandelen van lichamelijke ziektes naar het
opsporen en behandelen van geestelijke ziektes - hoe vrouwen door de mediese stand eerst
werden beschouwd als lichamelijk ziek en zwak, en vervolgens als geestelijk ziek, zwak en
onvolledig.
De 'zieke' vrouwen van de betere standen
De welvarende vrouw had in de 19e eeuw meestal een stil en vredig leven binnenshuis, gevuld
met naaien, tekenen en schilderen, romans lezen, menu's bedenken en toezicht houden op
bedienden en kinderen. Haar kleren, een soort eenpersoonsgevangenis van dichtgeregen
korsetten en lange rokken, verhinderden iedere aktiviteit die meer bewegelijkheid eiste dan een
wandeling op zondagmiddag. De vrouw werd als zwak en ziekelijk beschouwd. Haar breekbare
zenuwen moesten net zo zorgvuldig beschermd worden als haar lichaam, de geringste schok kon
haar subiet in bed doen belanden.
Maar zelfs de best beschermde vrouw leefde niet in een vakuum. Een klein eindje buiten de
verstikkende wereld van het boudoir en de salon begon een wereld van industriële verschrikking.
Dit was de periode van de industriële revolutie, een revolutie die gebaseerd was op de
genadeloze uitbuiting van werkende mensen. Vrouwen en kinderen vanaf zes jaar werkten
veertien uur per dag tegen hongerlonen in fabrieken en werkplaatsen. De arbeidersstrijd was
hevig en liep in Engeland en Amerika af en toe bijna uit op een burgeroorlog. Voor de
ondernemers was het ook een bittere strijd om te overleven: je perste uit de arbeiders wat je kon,
bedroog de konkurrentie en de zwakste ging naar de bliksem. Er werden fortuinen gemaakt die
in een oogwenk weer verloren gingen, en daarvan hing dan weer het lot van talloze kleine
zakenlieden af. De deftige nietsdoende dame was niet zomaar een toevallige verschijning in een
wereld waarin de mens een wolf was. Ze was net zo goed een produkt van die wereld als haar
echtgenoot of diens arbeiders. Het was de rijkdom die in die rauwe buitenwereld werd
uitgezogen, die een man in staat stelde om zich een totaal nietsdoende vrouw te veroorloven. Ze
was het sociale versiersel dat het sukses van een man bewees: haar nietsdoen, haar verfijndheid,
haar kinderlijke onwetendheid van de werkelijkheid gaf een man de 'klasse' die geld alleen niet
kon verschaffen. En het was juist de rauwheid van de buitenwereld die mannen ertoe bracht om
het thuis als een soort schuilplaats te zien, een soort gewijde plek in een boze wereld, onder
leiding van een zachte, breekbare vrouw.
In de welvarende klassen dreven de werelden van mannen en vrouwen steeds verder uit elkaar,
met verschillende maatstaven omtrent goede manieren, gezondheid en moraal. Er waren ook
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
51
uitzonderlijke vrouwen in de hogere klassen - vrouwen die in opstand kwamen tegen het leven
van gedwongen niets doen, tegen de belemmering van zinvol werk, en het zijn juist deze
uitzonderlijke vrouwen die meestal in de geschiedenis herdacht worden. Velen van hen werden
aktivisten voor vrouwenrechten of sociale hervormers. Een paar moedige vrouwen vochten zich
de vrije beroepen in. En tegen het einde van de negentiende eeuw eiste en kreeg een groeiend
aantal vrouwen middelbare en universitaire opleidingen. Maar de meerderheid van de vrouwen
uit de hogere en middenklassen had weinig kans om een onafhankelijk bestaan voor zichzelf op
te bouwen, want ze waren finan cieel aan hun mannen en vaders overgeleverd. Ze moesten hun
rol aanvaarden - of tenminste net doen alsof - en braaf thuis blijven, een versiering met witte
handschoenen aan. Natuurlijk kon alleen een kleine minderheid van vrouwen die in de stad
woonden zich een leven van totaal nietsdoen veroorloven, maar zeer veel vrouwen uit de
middenklasse strééfden er toch naar en deden hun best om 'als dames' te leven.
De kultus van de vrouwelijke ziekelijkheid
De verveling en opgeslotenheid van welvarende vrouwen riep een kultus van vrouwelijke
ziekelijkheid en hypochondrie - ingebeelde ziekte – in het leven die in het midden van de vorige
eeuw begon en pas na de eerste wereldoorlog geheel was verdwenen. De vrouwelijke kultuur
van de betere standen was helemaal van ziekte doortrokken. Kuuroorden rezen als paddestoelen
uit de grond, vrouwenartsen raakten in de mode en vormden een vast onderdeel van de jaarlijkse
reisjes van modieuze dames. Dokters schreven series populaire boeken over vrouwelijke
gezondheid voor huiselijk gebruik. Literatuur over en voor vrouwen hield zich uitvoerig bezig
met de romantiek van ziekte en dood. Bleekheid en vermoeidheid kwamen in de mode. Het was
aanvaardbaar en zelfs sjiek als een vrouw zich in bed terugtrok met 'migraine', 'zenuwen' en een
hele reeks andere geheimzinnige kwalen. Feministiese schrijfsters en vrouwelijke artsen kwamen
in opstand tegen deze zwaktekultus rond vrouwen. 
Het is achteraf bijzonder moeilijk om te zeggen hoe ziek vrouwen uit de hogere klassen in
werkelijkheid waren. De gemiddelde leeftijd lag voor vrouwen iets hoger dan voor mannen,
hoewel het verschil niet zo groot was als tegenwoordig. Het is echter wel waar dat vrouwen -
alle vrouwen - bepaalde risiko's liepen die voor mannen niet, of niet in dezelfde mate, golden.
Die risiko's waren voornamelijk bevallingen en tuberculose. Maar de reële gevaren van
bevallingen en t.b.c. (die voor alle vrouwen golden), kunnen de kultus van vrouwelijke
ziekelijkheid in de hogere klassen niet verklaren.
De mediese opvattingen over de gezondheid van vrouwen hield niet alleen rekening met de
bijzondere risico's die aan de voortplantingsfunktie verbonden waren, maar ging veel verder: alle
vrouwelijke funkties werden als in wezen ziek beschouwd. Puberteit werd gezien als een 'krisis'
die het hele vrouwelijke organisme in de war maakte. Menstruatie - of het uitblijven daarvan -
werd gedurende het hele leven van de vrouw als een ziekteverschijnsel gezien. Dokters
waarschuwden tegen lange wandelingen, dansen, winkelen, paardrijden en feestjes tijdens de
menstruatie. Vrouwen moesten zichzelf iedere maand als invalide beschouwen. Zwangere
vrouwen waren op dezelfde manier 'ongesteld' en dokters ageerden tegen vroedvrouwen met het
argument dat zwangerschap een ziekte was en daarom de zorg van een arts vereiste. De
overgang was de uiteindelijke ongeneselijke ziekte, de 'dood van de vrouw in de vrouw'. 
De visie van dokters op vrouwen als zieke wezens maakte vrouwen natuurlijk niet ziek, of zwak,
of nietsdoend. Maar die visie was wel een machtige rechtvaardiging om vrouwen te verbieden op
een andere manier te leven. Op mediese gronden werd vrouwen de toegang tot de
artsenopleiding ontzegd (ze zouden flauwvallen onder de anatomieles), evenals tot universitaire
opleidingen in het algemeen, en het kiesrecht was ook al niet goed voor hen. 'Geef vrouwen het
kiesrecht', zo verklaarde een hoogwaardigheidsbekleder, 'en er zullen in iedere provincie
gekkenhuizen gebouwd moeten worden, en in elke stad zullen speciale
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
52
echtscheidingsrechtbanken nodig zijn. Vrouwen zijn te zenuwachtig en te hysteries zich met
politiek te bemoeien'.
Mediese argumenten verdoezelden de op seksuele verschillen gebaseerde onderdrukking: als je
een vrouw verhinderde een aktief leven te leiden of interessante dingen te doen deed je dat alleen
maar voor haar eigen bestwil. 
Het belang van dokters bij de ziekten van vrouwen 
De mythe van de vrouwelijke zwakte en de kultus van de vrouwelijke hypochondrie die de
mythe leek te ondersteunen, speelden direkt in op de financiële belangen van de mediese
beroepsbeoefenaars. In Amerika kregen de universitair opgeleide artsen pas in de 20e eeuw een
wettelijk monopolie over de gezondheidszorg (in Nederland al in 1865), en daarom pas toen vat
op al die mensen die zichzelf ook geneesheren noemden. Angst voor konkurrentie van
lekengenezers, zowel mannen als vrouwen, en ook voor een overschot aan geschoolde artsen
speelde een belangrijke rol. Een groot deel van de konkurrentie bestond uit vrouwen:
vrouwelijke lekengenezers en vroedvrouwen speelden een belangrijke rol in de arme en dus
grootste delen van de stad en een deel van het platteland, en suffragettes bonsden op de deuren
van de universitaire mediese opleidingen. Voor de dokters diende de mythe van de vrouwelijke
zwakte dus twee doeleinden: de mythe diende om vrouwen ongeschikt te verklaren tot het
beoefenen van de geneeskunde, en hij maakte vrouwen juist ekstra geschikt als patiënten. Toen
er steeds meer artsen kwamen waren vrouwelijke patiënten - tenminste, die vrouwen van wie de
man de rekening kon betalen - de beste basis voor een winstgevende praktijk.
In veel opzichten was de vrouw uit de betere standen de ideale patiënt: haar ziekten, en de
bankrekening van haar echtgenoot, leken vrijwel onuitputtelijk. Verder was ze meestal
onderworpen en gehoorzaam aan de 'doktersvoorschriften'.
De 'wetenschappelijke verklaring' van vrouwelijke zwakte
Als zakenman had de arts een direkt belang bij de sociale rol van vrouwen die hen aanmoedigde
om ziek te zijn; als arts had hij de plicht om de oorzaken van de vrouwelijke klachten op te
sporen. Het gevolg was dat hij als 'wetenschapsman' mediese theorieën ging verkondigen die in
feite neerkwamen op een rechtvaardiging van de sociale rol van vrouwen. Dat was in die tijd
gemakkelijk genoeg, niemand had een helder idee over hoe het menselijk lichaam nu precies
werkte. Ook de universitaire mediese opleidingen wierpen weinig wetenschappelijke
belemmeringen op tegen de fantasie van de artsen. Meestal zochten ze.de oorzaken van ziekten
van vrouwen of in aangeboren gebrekkigheid of in enig soort aktiviteit buiten de meest
bescheiden 'vrouwelijke' bezigheden, in het bijzonder seksuele, sportieve of geestelijke aktiviteit.
Zo werden promiscuiteit (d.w.z. seksuele kontakten met meer dan één man), dansen in warme
kamers en onderwerping aan een overmatig 'romantische' echtgenoot als oorzaken van ziekte
gezien, naast te veel lezen, te veel ernst of eerzucht, en tobben. De onderliggende mediese
theorie over vrouwelijke zwakte berustte op wat artsen beschouwden als de meest fundamentele
fysiologiese wet: 'behoud van energie'. Volgens de eerste stelling van deze theorie bevatte ieder
menselijk lichaam een vaste hoeveelheid energie, die van het ene orgaan naar het andere
gestuurd kon worden. Dat betekende dat je een orgaan alleen ten koste van andere organen kon
ontwikkelen, namelijk door energie te onttrekken aan die organen die niet ontwikkeld werden. In
het bijzonder de seksuele organen konkurreerden met de andere organen om de vaste voorraad
levensenergie van het lichaam. De tweede stelling van deze theorie, n.l. dat voortplanting het
middelpunt van het vrouwenleven was, maakte deze konkurrentie bijzonder oneerlijk, met als
resultaat dat de voortplantingsorganen het bijna helemaal over de vrouw voor het zeggen kregen. 
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
53
Laten we nog eens kijken naar de gevolgen van deze 'behoud van energie'-theorie voor mannen-
en vrouwenrollen. Het is merkwaardig dat mannen hun voortplanting niet in gevaar brachten
door het hebben van intellektuele bezigheden. In tegendeel, omdat het de roeping van de mannen
uit de welgestelde bevolkingslagen was om zich in aktiviteiten te ontnplooien en niet als
fokhengsten te dienen, moesten ze juist oppassen dat seksualiteit geen energie zou wegzuigen
van hun 'hogere funkties'. Dokters waarschuwden mannen ervoor 'hun zaad (d.w.z. het wezen
van hun energie) niet roekeloos te verspillen', maar zich te ontzien met het oog op het
'beschavende streven' waaraan zij zich gewijd hadden. Jongens werden tijdens hun opleiding
streng van meisjes gescheiden, behalve op een enkel seksueel uitje na, waaraan niet zo zwaar
werd getild, en maagdelijkheid werd in mannen dikwijls evenzeer gewaardeerd als in vrouwen.
Verzwakt sperma kon het gevolg zijn van teveel 'uitspattingen' en dat kon op zijn beurt tot
zwakke kinderen leiden.
Aan de andere kant waren de dokters het erover eens dat, omdat voortplanting het hoogste
levensdoel van de vrouw was, zij haar lichamelijke energie naar binnen moest richten, naar de
baarmoeder. Gedurende piektijden van seksueel energieverbruik moest alle andere aktiviteit
vertraagd worden of zelfs helemaal ophouden. In het begin van hun vruchtbare periode moesten
vrouwen veel bedrust nemen om ze te helpen hun energie te richten op het reguleren van de
menstruatie, een proces dat overigens jaren kon duren. Hoe langer een zwangere vrouw rustig in
bed lag, hoe beter. Tijdens de overgang werden vrouwen vaak weer in bed gestopt. Opvoeders
waren er als de kippen bij om op medies gezag van mening te zijn dat voor vrouwen hoger
onderwijs lichamelijk gevaarlijk kon zijn. Te veel ontwikkeling van de hersens zou de
baarmoeder kunnen doen verschrompelen. De ontwikkeling van de voortplantingsorganen was
onverenigbaar metgeestelijke ontwikkeling.
Zelfs als de vrouw de keus zou maken om zich aan intellektuele of andere 'onvrouwelijke'
bezigheden te wijden, kon ze nauwelijks verwachten om aan de heerschappij van haar
baarmoeder en eierstokken te ontsnappen. In 'The Diseases of Women (Vrouwenziekten, 1849)
schreef Dr. F. Hollick: 'De baarmoeder is het orgaan dat het vrouwenlichaam beheerst, omdat
deze het makkelijkst te prikkelen is, en zo direkt door de vertakking van de talrijke zenuwen,
verbonden is met ieder ander deel van het lichaam. Voor andere mediese theoretici waren het de
eierstokken die het middelpunt van de aandacht vormden. De dokters schreven in hun
leerboeken niet alleen lyrisch over de macht van baarmoeder en eierstokken, in de praktijk
stelden ze naar aanleiding van vrijwel iedere vrouwelijke klacht, van hoofdpijn tot keelpijn en
indigestie, 'stoornissen' van baarmoeder en eierstokken vast. Kromming van de ruggegraat,
slechte houding of pijn ergens in de onderste helft van het lichaam kon alleen het gevolg zijn van
'verplaatsing' van de baarmoeder en bijvoorbeeld verstopping werd veroorzaakt door druk van de
baarmoeder op de darmen.
De psychologie van de eierstok
Wanneer de baarmoeder en de eierstokken het lichaam van een vrouw konden overheersen, was
het maar een klein stapje tot de eierstokken de hele persoonlijkheid van de vrouw hadden
overgenomen. In de 19
e
eeuw was het grondidee dat de vrouwelijke psychologie slecht
funktioneerde als verlengstuk van de vrouwelijke voortplanting, en dat de aard van de vrouw
geheel bepaald was door haar voortplantingsfunkties. De gebruikelijke mediese visie was dat 'de
eierstokken aan vrouwen al haar karakteristieke eigenschappen van lichaam en geest geven'. En
Dr. Bliss merkt op dat 'de invloed van de eierstokken op de geest tentoongespreid wordt in de
listigheid en huichelachtigheid van vrouwen'. Volgens deze 'psychologie van de eierstok' werden
alle 'natuurlijke' eigenschappen van vrouwen gereguleerd vanuit de eierstokken en alle
stoornissen - van prikkelbaarheid tot krankzinnigheid - konden aan een of andere ziekte van de
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
54
eierstokken toegeschreven worden. Zoals een andere arts schreef: 'Alle verschillende en
veelvuldige stoornissen aan het voortplantingssysteem dat eigen is aan vrouwen d.ragen bij aan
de oorzaken van krankzinnigheid'. Omgekeerd konden werkelijk bestaande ziekten van de
voortplantingsorganen, inklusief kanker, herleid worden tot slechte gewoontes en karakter-
zwakte.
Masturbatie werd gezien als een bijzonder kwaadaardige karakterfout die lichamelijk schadelijk
was, en hoewel dit voor zowel mannen als vrouwen gold, schenen de artsen toch bezorgder over
vrouwelijke masturbatie. Zij waarschuwden dat 'De Ondeugd' kon leiden tot
menstruatiestoornissen, baarmoederziekten en beschadiging van de geslachtsdelen. Masturbatie
was een vorm van 'hyperseksualiteit' waarvan men zei dat die tot tuberculose leidde, en
omgekeerd kon t.b.c. weer hyperseksualiteit tot gevolg hebben. Het verband tussen
hyperseksualiteit en t.b.c. kon gemakkelijk aangetoond worden door te wijzen op het vele
voorkomen van t.b.c. bij prostituees. Dit alles leverde brandstof voor het idee dat 'seksuele
klachten' tot ziekte leidden, en andersom dat ziekte verscholen ging achter de seksuele behoeften
van vrouwen.
Het mediese model van de aard van de vrouw, zoals dat belichaamd werd in de psychologie van
.de eierstok, maakte een scherpe scheiding tussen voortplanting en seksualiteit. Boeken met
mediese voorlichting en artsen zelf drongen er bij vrouwen op aan dat zij zich diepgaand
moesten bezighouden met zichzelf als de 'sekse': ze moesten zich wijden aan het ontwikkelen
van hun voortplantingsmogelijkheden, hun moederinstinkten, hun vrouwelijkheid. Tegelijkertijd
werd vrouwen verteld dat ze helemaal geen 'natuurlijke' seksuele gevoelens hadden. Men
geloofde dat vrouwen geheel werden beheerst door hun baarmoeder en eierstokken, maar de
seksuele daad zelf afstotelijk vonden. In feite werden seksuele gevoelens als onvrouwelijk of
pathologies beschouwd, en ook als mogelijk schadelijk voor de hoge funktie van de
voortplanting. (Mannen daarentegen werden wel geacht seksuele gevoelens te hebben, en veel
artsen gingen zo ver prostitutie goed te praten om reden dat de lusten van de mannen uit de
betere standen een andere uitlaatmogelijkheid nodig hadden dan hun tere vrouwen.)
De artsen zelf leken nooit helemáál overtuigd door hun eigen visie op de vrouwelijke aard.
Terwijl ze het bestaan van vrouwelijke seksualiteit even krachtig ontkenden als alle andere
mannen van hun tijd, lagen ze er toch steeds voor op de loer. Medies was deze waakzaamheid
gerechtvaardigd door het idee dat vrouwelijke seksualiteit alleen een ziekteverschijnsel kon zijn.
Daarom was het vanzelfsprekend dat sommige dokters deze onderzochten door de borsten of de
clitoris te strelen. Maar achter de strenge afkeuring school de eeuwenoude angst voor en
gefascineerdheid' met de 'onverzadigbare' lusten van vrouwen die, eenmaal  ontwaakt,
onbeheersbaar zouden kunnen zijn. 
Mediese behandelingen
Ongehinderd door iets dat we nu zouden beschouwen als mediese kennis van hoe het lichaam
werkt, was de feitelijke mediese praktijk ten tijde van de eeuwwisseling grotendeels een kwestie
van gokwerk, en bestond voornamelijk uit oude remedies en een enkel gedurfd eksperiment.
Volgens een mediese schatting had tot 1912 de gemiddelde patiënt die hulp zocht bij de
gemiddelde Amerikaanse arts niet meer dan 50% kans om iets aan de ontmoeting te hebben. In
feite liep de gemiddelde patiënt een belangrijk risiko om erop achteruit te gaan. Aderlaten, zware
laxeermiddelen, grote doses geneesmiddelen op kwikbasis en zelfs opium waren
standaardgeneesmethoden gedurende de 19e eeuw, zowel voor mannelijke als voor vrouwelijke
patiënten. En zelfs in het begin van deze eeuw was er weinig dat we zouden kunnen beschouwen
als moderne mediese technologie. Chirurgie was nog steeds een uiterst riskante onderneming, er
waren geen antibiotica of andere 'wondergeneesmiddelen', en medies werd er weinig begrepen
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
55
van het verband tussen voeding en gezondheid of de rol van hormonen bij het verloop van
lichamelijke processen.
Iedere patiënt leed onder een soort god-zegen-de-greep-behandeling, maar sommige behande-
lingen die op vrouwen werden toegepast lijken nu wel bijzonder nutteloos en bizar. De dokter
die iets moest doen aan wat hij als een ontsteking van de voortplantingsorganen beschouwde,
probeerde de ontsteking 'weg te trekken' door het scheppen van wat hij dacht dat tegen-
prikkelingen waren - blaren of zweren op het kruis of de dijen. De gebruikelijke mediese praktijk
van het aderlaten door bloedzuigers nam in de handen van gynaekologen heel eigenaardige
vormen aan. Dr. Hollick zei naar aanleiding van amenorrhoea (duurzaam uitblijven van de
menstruatie): 'Sommige auteurs zeggen veel goeds van de uitwerking van bloedzuigers,
toegepast op de buitenste lippen (van de geslachtsorganen), een paar dagen voordat de
menstruatie te verwachten is.' Bloedzuigers op de borsten konden ook effektief zijn, schreef hij,
vanwege de diepe verbondenheid tussen de seksuele organen. In sommige gevallen werden
bloedzuigers zelfs toegepast op de baarmoederhals ondanks het gevaar dat ze af en toe
zoekraakten in de baarmoeder. (Bij ons weten heeft geen dokter ooit overwogen om de
mannelijke seksuele organen op een dergelijke manier te beledigen.) Zulke methoden zouden
afgedaan kunnen worden als goedbedoelde, zij het enigszins wellustige eksperimenten in een tijd
van diepe mediese onwetendheid. Maar er waren andere 'behandelingen' die nog heel wat
sinisterder waren – de behandelingen die gericht waren op het veranderen van vrouwelijk
gedrag,. De lichamelijk minst schadelijke hiervan was eenvoudig gebaseerd op isolement en
ononderbroken rust. Deze methode werd gebruikt om een hele serie problemen te behandelen die
omschreven werden als 'nerveuze stoornissen'. Passiviteit was het belangrijkste voorschrift,
samen met warme en koude baden, onthouding van dierlijk voedsel en kruiden, en een overvloed
van melk, pudding en pap en 'zachte, niet zure vruchten'. Vrouwen moesten een verpleegster -
geen familielid - hebben om voor ze te zorgen, ze mochten geen bezoek hebben en er moest
nauwgezet gewaakt worden tegen 'alle bronnen van geestelijke opwinding.' Charlotte Perkins
Gilman werd dit soort behandeling voorgeschreven door een arts, die adviseerde al haar pennen
en boeken weg te doen. Gilman beschreef de ervaring later in het verhaal 'The Yellow
Wallpaper' (Het Gele Behang, Amsterdam 1977), waarin de heldin, die probeert schrijfster te
worden, door haar huisarts-echtgenoot wordt opgedragen om te 'rusten': 'Ik neem dus fosfaten of
fosfieten in, of hoe ze ook heten, en tonicums, en ik maak uitstapjes en ik krijg frisse lucht en
lichaamsbeweging, en het is me absoluut verboden om te "werken" tot het weer goed met me
gaat. Persoonlijk ben ik het niet eens met hun ideeën. Persoonlijk geloof ik dat prettig werk,
opwindend en afwisselend, me goed zou doen. Maar wat moet je doen? Huns ondanks heb ik een
tijdje geschreven; maar het put me echt nogal uit omdat ik er zo stiekem over moet doen, of
anders hevige tegenwerking krijg.'
Langzaam begint Gilman's heldin haar greep op de dingen te verliezen ('Het vergt een grote
inspanning van me om helder te denken. Vanwege die nerveuze zwakte, denk ik.') en eindelijk
bevrijdt ze zich uit haar gevangenis, door krankzinnig te worden, in eindeloze cirkels door haar
kamer kruipend, mompelend over het behang. 
Maar het was op het terrein van de gynaekologiese chirurgie dat de ruwste rechtstreeks mediese
behandeling van vrouwelijke 'persoonlijkheidsstoornissen' zich ontwikkelde. De chirugiese
benadering van vrouwelijke psychologiese problemen had wat beschouwd werd als een solide
theoretiese basis in de vorm van de 'psychologie van de eierstok'. Tenslotte, als de hele
persoonlijkheid van vrouwen door haar voortplantingsorganen werd beheerst, dan was
gynaekologische chirurgie de meest logiese benadering voor ieder psychologies probleem.
Tegen 1870 begonnen dokters volgens dit beginsel op te treden. 
Tenminste één van hun behandelingen was waarschijnlijk doeltreffend: chirurgiese verwijdering
van de klitoris als geneesmiddel voor seksuele opwinding. Een medies boek uit deze periode
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
56
beweerde: 'Onnatuurlijke groei van de klitoris...leidt waarschijnlijk zowel tot onzedelijkheid als
tot ernstige ziekten... Amputatie kan noodzakelijk zijn.' Hoewel veel artsen bezwaar hadden te-
gen de praktijk van het verwijderen van de klitoris, neigden ze er toe er mee in te stemmen dat
het noodzakelijk kon zijn in geval van 'nymphomanie'. (Het laatste geval van klitoridektomie in
de V.S. dat we kennen is uit 1950. De klitoridektomie werd uitgevoerd op een kind van vijf jaar
als behandeling voor masturbatie.)
Meer verbreid was de operationele verwijdering van de eierstokken - ovariotomie, of
'vrouwelijke kastratie'. Duizenden van dergelijke operaties werden uitgevoerd tussen 1860 en
1890. Als reden van de operatie golden lastigheid, onbehouwen tafelmanieren, masturbatie,
zelfmoordneigingen, erotiese neigingen, vervolgingswaanzin, koppigheid en menstruatie-
stoornissen. Maar een sterke geneigdheid tot het seksuele was in de zeer verscheiden reeks
symptomen wel de meest door dokters gehanteerde indikatie voor kastratie.
Patiënten werden vaak binnengebracht door hun echtgenoten, die klaagden Over hun moeilijke
gedrag. Als ze 'gekastreerd' weer aan hun echtgenoot teruggegeven werden, waren ze
'handelbaar, ordelijk, ijverig en netjes,' volgens dr. Battey. (Tegenwoordig is niets bekend over
een dergelijke uitwerking van ovariotomie wanneer die bijvoorbeeld in verband met een
hysterectomie wordt uitgevoerd. Je vraagt je af wat voor verandering de patiënten van dr. Battey
doormaakten.) Wat de uitwerking ook geweest moge zijn, sommige dokters beweerden tussen de
1500 en 2000 eierstokken te hebben verwijderd; 'ze lieten ze tijdens bijeenkomsten van de
mediese vereniging op borden rondgaan alsof het trofeeën waren.'
We zouden door kunnen gaan met het opsommen van belachelijke theorieën en lugubere
behandelingen, maar het kernpunt is duidelijk. De mediese behandeling van vrouwen aan het
eind van de 19e eeuw had geneeskundig bijzonder weinig zin, maar was bijzonder doelmatig in
het op hun plaats houden van vrouwen, en wel die vrouwen die het zich konden veroorloven om
patiënten te zijn. Zoals we gezien hebben werd een chirurgiese ingreep dikwijls toegepast met
het uitgesproken doel een gespannen/fijnbesnaarde/ overgevoelige / overgeprikkelde /
geëxalteerde vrouw te 'temmen', en of de ingreep nu werkte of niet, de dreiging ermee was
waarschijnlijk voldoende om veel vrouwen in het gareel te houden. Bedrust op
doktersvoorschrift was duidelijk niet veel meer dan een soort welwillende gevangenisstraf, en de
voorschriften die geestelijke aktiviteit verhinderden spreken voor zich.
Maar dit zijn slechts de meest extreme 'geneeswijzen'. De grote meerderheid van de vrouwen uit
de hogere klassen werden nooit onderworpen aan gynaekologiese chirurgie of bedrust van lange
duur, maar toch waren ook zij het slachtoffer van de heersende vooroordelen over de zwakheid
van vrouwen en de noodzaak van geregelde mediese aandacht. Hoe meer de dokters
'behandelden', hoe meer zij ertoe bijdroegen dat vrouwen zichzelf als ziek beschouwden. De hele
santekraam rond vrouwelijke ziekte - de huisbezoeken, de versterkende drankjes en medicijnen,
de kuur-badplaatsen - diende er ook voor om massa's vrouwen druk bezig te houden met de taak
om niets te doen. Zelfs onder vrouwen van de middenklasse, die zich geen voortdurende mediese
zorg konden veroorloven en die niet de vrije tijd hadden om zich dag in dag uit aan hun
invaliditeit te wijden, eiste de mythe van de vrouwelijke breekbaarheid zijn tol. Daar namen
goedkope (en dikwijls gevaarlijke) patentgeneesmiddelen de plaats in van dure 'behandelingen'.
Een belangrijk gevolg van dit alles was dat vrouwen uit de bovenlagen veel afhankelijker van
mannen werden. Natuurlijk was de nietsdoende dame uit de betere standen al financieel van haar
echtgenoot afhankelijk. Maar de kultus van de invaliditeit maakte dat zij voor haar puur fysieke
overleven afhankelijk werd van zowel haar arts als haar echtgenoot. Ze kon er genoeg van
hebben een gemainteneerde vrouw te zijn, ze kon snakken naar een betekenisvol, aktief leven,
maar als ze ervan overtuigd was dat ze ernstig ziek was of de kans liep het te worden, zou ze dan
uit durven te breken? Hoe zou ze zelfs maar kunnen overleven in haar eentje, zonder de dure
mediese zorg die door haar echtgenoot betaald werd? Uiteindelijk kon ze er zelfs van overtuigd
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
57
worden dat haar rusteloosheid op zich al 'ziek' was, een bewijs te meer van de noodzaak tot een
ingeperkt, inaktief bestaan. En als ze wel over de verlammende veronderstelling van aangeboren
ziekelijkheid heen kwam en ongewone dingen begon te doen, was er altijd wel een dokter te
vinden om een terugkeer voor te schrijven naar wat als normaal werd beschouwd.
In feite kwam de mediese aandacht die op deze vrouwen gericht was neer op een heel effektief
bewakingssysteem. Dokters waren in de gelegenheid om de eerste tekenen van opstandigheid te
ontdekken en om ze te duiden als 'symptomen' van een ziekte die genezen moest worden. 
Het omverwerpen van de rol van zieke
Het zou een misvatting zijn om aan te nemen dat vrouwen louter de passieve slachtoffers waren
van een medies terreurregiem. Op bepaalde manieren waren ze in staat om de rol van zieke te
gebruiken voor hun eigen voordeel, in het bijzonder als een vorm van geboortebeperking.
Voor de 'welopgevoede' vrouw, voor wie seks werkelijk weerzinwekkend was, en tegelijk een
'plicht', of voor iedere vrouw die zwangerschap wilde vermijden, was 'je ziek voelen' een uitweg,
en veel andere waren er niet. Voorbehoedmiddelen waren niet te krijgen, abortus was riskant en
onwettig. Het zou nooit in het hoofd van een respektabele arts opkomen om een dame advies te
geven over geboortebeperking (als hij enig advies te bieden had, wat onwaarschijnlijk is), of om
aan te bieden abortus te plegen (volgens de officiële mediese propaganda tenminste). In feite
besteedden artsen er heel wat energie aan om te 'bewijzen' dat geboortebeperking en abortus
wezenlijk ongezond waren, en ziektes als kanker konden veroorzaken. Maar een arts kon een
vrouw helpen door haar bewering dat ze te ziek was voor seks te ondersteunen, hij kon
onthouding aanbevelen. Dus wie weet hoeveel van deze kwijnende teringlijdsters en lusteloze
invaliden van deze periode in werkelijkheid gezonde vrouwen waren, die ziekte veinsden om
seksuele omgang en zwangerschap te ontlopen?
Als sommige vrouwen hun toevlucht namen tot ziekte als een middel tot geboorte- en
seksbeperking, anderen gebruikten het zonder twijfel om aandacht te trekken en een beperkte
mate van macht binnen hun familie te verwerven. Tegenwoordig is iedereen vertrouwd met de
(seksistiese) mythe van de schoonmoeder wier symptomen net toeslaan tijdens familiekrisissen.
In de 19e eeuw ontwikkelden vrouwen, in epidemiese aantallen, een syndroom dat zelfs dokters
soms eerder uitlegden als een greep naar de macht dan als een echte ziekte. De nieuwe ziekte
heette hysterie, en deze vormde in veel opzichten het hoogtepunt van de kultus van vrouwelijke
invaliditeit. Hij tastte bijna uitsluitend vrouwen uit de betere standen aan; hij had geen
waarneembare lichamelijke oorzaak; en hij bood weerstand aan iedere vorm van mediese
behandeling. Alleen alom deze redenen is het waard om er wat meer aandacht aan te besteden.
Een arts uit die tijd beschreef de hysteriese aanval als volgt:
'De patiënt...verliest de gewone gelaatsuitdrukking, die vervangen wordt door een lege blik;
wordt geagiteerd; valt als zij tevoren stond; beweegt haar ledematen wild en krampachtig;
verdraait het lichaam in allerlei heftige kronkelingen; slaat zich op de borst; trekt aan haar haar ;
probeert zichzelf en anderen te bijten; en, al is het een tengere vrouw, legt een kracht aan de dag
die soms 4 of 5 mensen nodig maakt om haar in bedwang te houden.'
Hysterie nam niet alleen de vorm aan van aanvallen en flauwvallen, maar verscheen ook in
allerlei andere vormen: hysteries stem verlies, verlies van eetlust, hysteries hoesten en niezen,
en, natuurlijk, hysteries gillen, lachen en huilen. De ziekte verspreide zich met enorme snelheid,
en toch bijna uitsluitend onder een selekte clientèle van deftige blanke vrouwen in de steden in
de leeftijd van 15 tot 45 jaar. Deze 'verwarrendste, geheimzinnigste en meest rebelse van alle
ziekten' werd een obsessie voor de artsen. In bepaalde opzichten was het een ideale aandoening:
hij was nooit dodelijk en hij vereiste een bijna eindeloze hoeveelheid mediese aandacht. Maar
het was geen ideale ziekte vanuit het gezichtspunt van de echtgenoot en de familie van de
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
58
getroffen vrouw. Een lichte invaliditeit was één ding, maar heftige aanvallen was wat anders.
Dus hysterie bracht artsen in het nauw. Het was wezenlijk voor hun beroepsmatige zelfrespekt
om óf een lichamelijke grond voor de ziekte te vinden en hem te genezen, óf hem aan de kaak te
stellen als een handige vertoning.
Er was bewijsmateriaal genoeg voor de laatste opvatting. Met stijgende achterdocht begon de
mediese literatuur te vermelden dat hysteriese vrouwen nooit een aanval hadden wanneer ze
alleen waren, en alleen omvielen als er iets zachts was om op te vallen. Eén dokter beschuldigde
hen ervan dat ze hun haar zo opstaken dat het weelderig zou neervallen wanneer ze flauwvielen.
Het 'hysteriese type' begon gekenmerkt te worden als een 'kleine tiran' met een 'machtsbehoefte'
ten aanzien van haar echtgenoot, bedienden en kinderen, en, zo mogelijk, haar arts. Volgens de
opvattingen van de historika Carroll Smith-Rosenberg zat er een grond van waarheid in de
beschuldigingen van de artsen: de hysteriese aanval moet voor veel vrouwen de enige
aanvaardbare uitbarsting - van woede, wanhoop, of eenvoudig van energie - geweest zijn die
mogelijk was. Maar als een vorm van opstandigheid was hij natuurlijk zeer beperkt. Hoeveel
vrouwen er ook toe over gingen, het bleef een volledig individuele aangelegenheid. Hysteriese
vrouwen verenigden zich niet om te gaan vechten. Als machtsspel kon het krijgen van een
hysteriese aanval een kortdurend psychologies overwicht over een echtgenoot of een dokter
opleveren, maar uiteindelijk speelde zo'n aanval toch de medici in de kaart door hun voorstelling
van vrouwen als irrationeel, onvoorspelbaar en ziek, te bevestigen.
Over het geheel genomen lieten artsen echter niet af te verkondigen dat hysterie een echte ziekte
was, een ziekte van de baarmoeder, de uterus (hysterie komt van het griekse woord voor
baarmoeder, husteros). Zij bleven ongeschokt in hun overtuiging dat hun huisbezoeken en hoge
rekeningen absoluut noodzakelijk waren. Eri toch namen ze tegelijkertijd in hun behandelingen
en hun geschriften, een steeds kwader en dreigender toon aan. Een arts schreef: 'Het kan soms
raadzaam zijn om in de aanwezigheid van de patiënte op besliste toon te spreken over de
noodzaak om haar kaal te scheren, of haar een koud bad te geven, als ze niet gauw beter is.' Hij
gaf daarne een 'wetenschappelijke' rechtvaardiging voor deze behandeling door te stellen: 'De
kalmerende invloed van angst kan soms, zoals ik heb waargenomen, de opwinding van de
zenuwcentra doen verminderen.' Smith-Rosenberg schrijft dat artsen aanbevalen om hysteriese
vrouwen te verstikken tot hun aanvallen ophielden, verder om ze in het gezicht te slaan met natte
handdoeken, en ze tegenover hun familie en vrienden te vernederen. Ze haalt dr. F. C. Skey aan:
'Belachelijk maken is ten opzichte van een vrouw met een gevoelige ziel een machtig wapen...
maar er is geen emotie die zo doelmatig is als angst en de dreiging van persoonlijke kastijding...
zij plegen te luisteren naar de stem van het gezag.' Hoe meer vrouwen er hysteries werden, hoe
bestraffender de dokters gingen optreden tegenover deze ziekte. En tegelijkertijd begonnen ze de
ziekte overal te zien, net zo lang tot ze iedere onafhankelijke daad van een vrouw, vooral een
feministiese, als 'hysteries' bestempelden. Met de hysterie was de kultus van de vrouwelijke
invaliditeit tot zijn logies einde gevoerd. De samenleving had rijke vrouwen aangewezen voor
een leven van beperking en inaktiviteit, en de mediese wetenschap had dit gerechtvaardigd door
vrouwen te beschrijven als wezenlijk en aangeboren ziek. Tijdens de epidemie van hysterie
aanvaardden de vrouwen hun aangeboren 'ziekheid' en ontdekten ze tegelijkertijd een manier om
in opstand te komen tegen een ondragelijke sociale rol. De ziekte, die een manier van leven was
geworden, werd een vorm van rebellie, en de mediese behandeling, die altijd al sterke bijklanken
van dwang had gehad, onthulde zichzelf openlijk als onderdrukkingsinstrument.
Maar hysterie is meer dan een bizarre kronkel in de geschiedenis van de geneeskunde. De 19e-
eeuwse hysterie-epidemie had een blijvend betekenis omdat deze een inleiding was tot een totaal
nieuwe 'wetenschappelijke' benadering in het medies besturen van vrouwen. Terwijl het konflikt
tussen vrouwen en hun artsen in Amerika rond de hysterie eskaleerde, begon Sigmund Freud in
Wenen te werken aan een behandeling die de ziekte volledig van het terrein van de gynaekologie
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
59
zou verwijderen. In één klap wist hij het probleem van de hysterie op te lossen en een nieuw
medies specialisme te scheppen. Psychoanalyse is, zoals Smith-Rosenberg heeft gezegd, 'het
kind van de hysteriese vrouw'.
Freuds behandeling was gebaseerd op een verandering van de spelregels. In de eerste plaats
door-de vraag of de vrouw zich al dan niet aanstelt niet van belang te achten. De psychoanalyse
stelt nadrukkelijk, zoals Thomas Szasz heeft aangetoond, dat 'zich ziek houden een ziekte is - in
feite een ziekte die "ernstiger" is dan hysterie.' Ten tweede stelde Freud vast dat hysterie een
geestelijke stoornis was. Hij verbande de kwetsende 'geneeswijzen' en voerde een arts-patiënt
verhouding in die uitsluitend gebaseerd was op praten. Zijn therapie bracht de patiënte er toe om
haar wrok en opstandigheid te bekennen, en dan uiteindelijk haar rol als vrouw te aanvaarden.
Onder Freuds invloed ging het mes voor het ontleden van vrouwen tenslotte van de gynaekoloog
over op de psychiater. In bepaalde opzichten betekende de psychoanalyse een duidelijke breuk
met het verleden en een werkelijke vooruitgang voor vrouwen: de behandeling richtte geen
lichamelijke schade aan en stond vrouwen toe seksuele gevoelens te hebben (hoewel alleen
vaginale gewaarwordingen normaal werden gevonden voor volwassen vrouwen; klitorale
prikkeling was 'onrijp' en 'mannelijk'). De Freudiaanse theorie vormde echter een direkte
voortzetting van het gynaekologiese vrouwbeeld waarvoor hij in de plaats kwam. Volgens de
nieuwe leer was de persoonlijkheid van vrouwen nog steeds aangeboren gebrekkig. Deze keer
niet vanwege de aanwezigheid van een alles overheersende baarmoeder, maar vanwege het
ontbreken van een penis. Vrouwen waren nog steeds 'ziek', en hun ziekte werd nog steeds
veroorzaakt door hun anatomie.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
60
Freud en feminisme
Dit papier vond ik
laatst op de loopplank bij mijn huis. Het geeft in een wat kinderlijk handschrift een aantal
definities over het werk van Freud.
Het lijkt natuurlijk een leuk toeval dat zo'n papier komt aanwaaien als je met een boek over
hulpverlening bezig bent, maar zo toevallig is het ook weer niet. Want terwijl de meeste
psychiaters zeggen dat Freud allang verouderd is, vormt een aantal van zijn ideeën - of liever
zulke korte samenvattingen ervan als op dat papier staan - nog verplichte leerstof op allerlei
opleidingen voor mensen die zich beroepsmatig met andere mensen gaan bemoeien: niet alleen
voor psychiaters, psychologen, andragogen, artsen, criminologen en rechters, maar ook voor
onderwijzers, kleuterleidsters en beroepsadviseurs.
De theorieën van Freud werden toen hij ze aan het begin van deze eeuw publiceerde, als
schokkend en schandelijk beschouwd. Nu horen ze tot de verplichte kennis van allerlei
funktiona-rissen en vormen nog steeds de basis van allerlei therapieën. We vinden het daarom
nuttig om in het kort te vertellen wat voor soort ideeën Freud had over mensen in het algemeen
en over vrouwen in het bijzonder; en hoe het mogelijk is dat iets waar iedereen eerst van schrok
zo'n algemeen aanvaarde leer is geworden.
Freuds theorieën zijn, zoals hierboven is uitgelegd, een logische ontwikkeling van de mediese
wetenschap. Hij leverde een andere aanpak van die vrouwen waar de dokters niets mee konden.
Hij deed dat in de tijd waarin de eerste feministiese golf haar hoogtepunt had - aan het eind van
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
61
de vorige eeuw, toen het feminisme nog niet helemaal was opgegaan in de strijd om het
kiesrecht en de opbouw van ,de verzorgingsstaat, en iedereen, maar natuurlijk vooral de mannen,
bedreigd en verward was door de brutale en raadselachtig eisen die sommige vrouwen ineens
gingen stellen. En tegelijk was het een tijd waarin het geloof in de wetenschap bloeide, waarin
mensen dachten dat de enorme vorderingen die de wetenschap had gemaakt in het beheersen van
de natuur ook konden worden overgebracht naar het voorspellen en beheersen van het gedrag
van mensen.
Freud heeft een theorie ontwikkeld die er wetenschappelijk uitziet, die vrouwen op hun plaats
houdt en die iedere vorm van verzet kan herleiden tot persoonlijke, individuele stoornissen. Het
is niet onbegrijpelijk dat zo'n theorie, of stukken ervan, in onze samenleving een sukses is
geworden. Maar daarvoor moest iedereen eerst wat wegslikken. Freud stelde immers dat
seksualiteit de drijfveer is van het menselijk gedrag, van klein kind af aan, en dat de
belevenissen van het kleine kind bij de pogingen om aan deze seksuele drang te voldoen de
opbouw van de persoonlijkheid bepalen. Teleurstellingen en angsten, hierbij opgedaan, zullen op
de persoonlijkheid van de latere volwassene hun invloed hebben.
Het bewustzijn van mensen wordt opgebouwd in de voortdurende strijd tussen die seksuele
drang (het lustgevoel, meer in het algemeen de menselijke vitaliteit) en de noodzaak tot aanpas-
sing aan de maatschappelijke normen en eisen. Want de samenleving staat vrijwel geen
lustbeleving toe (zeker de samenleving van Freuds tijd niet). Kleine kinderen leren dat omdat zij
worden geblokkeerd in hun verlangen om met hun ouders te vrijen; de angsten die zij hebben om
voor hun ongeoorloofde verlangens gestraft te worden houden hen hun hele leven lang binnen de
perken. Als deze angst,en te sterk zijn kunnen zij ziekmakend werken, de 'patiënt' moet dan zijn
jeugd herbeleven door de psychiater in de rol van de boze ouder te plaatsen, en kan op die
manier langzamerhand leren dat de reden van zijn angst niet meer aanwezig is.
Wat dus normaal is kan op een gegeven moment zo erg worden dat het een ziekte wordt. Iedere
man heeft de verboden en bevelen van zijn vader tot een deel van zichzelf gemaakt; dit deel heet
het Über-ich (boven-ik), het geweten. Zijn verboden seksuele verlangens heeft hij weggeduwd in
een verborgen stukje van zichzelf, zijn Es (= het), of onderbewuste. Zijn 'ik', ofwel zijn sociale
zelf, zit daartussen. Hoe strenger het Über-ich, of hoe sterker de verdrongen driften in het
onderbewuste, hoe moeilijker het ik het heeft. De psychiater moet eventueel helpen met het
onderbewuste bewust te maken. Dat kan door middel van het uitleggen van dromen of vrije
associatie. Het onderbewuste kan zich namelijk uitdrukken door middel van symbolen: alles wat
lang en scherp is is een pik, en alles wat hol is een kut. Psychiater en patiënt kunnen zo de
verborgen wensen als het ware aflezen en tegelijk de verboden van het strenge Über-ich
proberen te ontkrachten. De psychiater neemt de plaats van ouder in, de kinderlijke gevoelens
van angst en haat worden op hem overgedragen, en later stelt de psychiater als nieuwe ouder
nieuwe, leefbare normen in de plaats van de oude. Dit proces heet psychoanalyse.
Freud is natuurlijk op allerlei punten aangevallen, vooral ook op het Oedipuskompleks (Oedipus
was de man uit de Griekse legende die zijn vader doodde en met zijn moeder trouwde, overigens
volstrekt per ongeluk). Hoe kon Freud weten dat hele kleine jongetjes al met hun moeder willen
vrijen en dat zij bang zijn dat hun vader voor straf hun pik af zal snijden (kastreren)? Er is ook
kritiek op de therapie. Er is wel onderzoek gedaan naar de resultaten van de psychoanalyse (die
jaren-lang duurt en heel duur is). Volgens dat onderzoek werden er aanzienlijk meer neurotici
beter zonder psychoanalyse dan met. En dan te bedenken dat voor een psychoanalyse de eis
gesteld wordt dat de patiënt zich goed kan uitdrukken. Dat betekent dat alleen mensen uit de
hogere lagen van de bevolking geschikt worden geacht om behandeld te worden.
Maar hoe zit het nu met de vrouwen, want Oedipus was een man. Freud heeft zijn theorie
bedacht naar aanleiding van een droomanalyse van zichzelf. Maar de eigenlijke aanleiding van
zijn zoeken was, zoals gezegd, de vrouwelijke hysterie. Freud heeft de theorie van het Oedipus-
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
62
kompleks dus maar zo goed en zo kwaad als het ging ook op vrouwen toegepast. Vrouwen
houden, als ze klein zijn, net als jongens van hun moeder (of ze ook met haar willen vrijen
vermeldt Freud niet), maar op een gegeven moment ontdekken ze dat ze geen pik hebben en dan
zijn ze teleurgesteld, denken misschien wel dat moeder hem heeft afgesneden, en verplaatsen
hun liefde naar de vader, die immers wel een pik heeft. Het meisje probeert haar moeder dan te
verdringen en gaat haar haten. Als alles goed gaat vervangt ze haar verlangen naar een pik door
liefde voor de pik van de vader en op de duur door liefde voor penissen in het algemeen, een
liefde die bij de geboorte van een zoon beloond wordt. Bij dit proces kunnen er twee dingen fout
gaan: het meisje kan haar moeder willen vermoorden om haar vader helemaal voor zichzelf te
hebben, en dus in angst voor de moeder leven. Dit wordt wel het Elektrakompleks genoemd
(Elektra wilde haar moeder volgens de legende overi-gens vermoorden om haar vader te wreken
die door haar moeder vermoord was, en ze deed het niet zelf maar stookte haar broer op om het
te doen). Het kan ook dat ze er geen genoegen mee neemt de penis van de vader lief te hebben,
maar gewoon doorgaat met van haar moeder te houden. Dan wil ze zelf een man zijn en wordt
lesbies. Nergens bij haar volwassen worden komt ze in de voor de man normale situatie dat ze
uit angst voor de straffende vader zich zijn normen eigen maakt. Daarom hebben volgens Freud
vrouwen geen goed ontwikkeld Über-ich en zijn ze enigszins amoreel.
De therapie kan een vrouw natuurlijk niet aan een pik helpen; de psychiater kan haar alleen
behulpzaam zijn om het minst slechte van twee kwaden te kiezen, dat is haar echtgenoot op de
plaats van haar vader te stellen en hem lief te hebben en te gehoorzamen.
En verder geeft Freuds theorie een wetenschappelijk tintje aan alle stereotiepen van de vrouw die
je maar kunt verzinnen. Alle oude heksen en feeksen zijn kastrerende vrouwen geworden die hun
zoons onherstelbare schade bezorgen, en het voegt er een belangrijk nieuw stereotiep aan toe,
waar je de rest die geen feeks is mee kan grijpen: vrouwen zijn masochisties. Dat betekent dat zij
lust beleven aan het lijden, zij vinden het heerlijk om onderdrukt te worden (een man kan zich
natuurlijk helemaal niet voorstellen, dat vrouwen dat allemaal verdragen, hij zou het niet nemen,
dus veronderstelt hij maar dat ze het leuk vindt). Als vrouwen kwaad worden over hun
onderdrukking kastreren zij man en kinderen. Als ze proberen hun onderdrukking te verdragen
zijn ze masochisties. In de ogen van de psychiater zitten ze dus in ieder geval fout.
Feministen hebben van deze theorieën van Freud altijd gezegd dat Freud bepaalde dingen goed
gezien maar verkeerd geïnterpreteerd heeft, waardoor verschijnselen die maatschappelijke
oorzaken hebben, en die dus veranderd kunnen en moeten worden, voorgesteld worden als
onver-mijdelijke individuele stoornissen. Natuurlijk merken meisjes dat ze minder belangrijk
worden gevonden; natuurlijk begrijpen ze dat vader de macht heeft in huis. Natuurlijk zitten ze
in een dilemma - en hoe groter de machtsverschillen in het gezin zijn, dat wil zeggen hoe groter
de maatschappelijke macht van de vader is, des te moeilijker is het om zich met sukses te
identificeren met de machteloze moeder, of zonder sukses met de machtige vader. Maar dat is
geen reden om te spreken over dé vrouw of dé man, om definities te gaan geven over wat
normale vrouwelijkheid is, als uit de situatie, hoe verwrongen en geseksualiseerd ook
beschreven, al blijkt dat zij niets te kiezen heeft. En om haar jarenlang te laten praten over haar
verkeerde instellingen, in plaats van haar te laten werken aan een betere levenssituatie voor
zichzelf en voor anderen, is op zijn minst zonde van de tijd, om maar geen ergere woorden te
gebruiken. Erger is nog dat de theorie wapens geeft tegen iedere vorm van verzet van vrouwen. 
Niet alleen feministen hebben tegen Freuds theorie geprotesteerd, ook de vrouwelijke
psychiaters kwamen er snel achter dat de perspektieven voor geestelijke gezondheid en geluk die
Freud te bieden had wel erg mager waren. Daarom gingen ze de theorie een beetje veranderen.
Karen Horney zei bijvoorbeeld dat vrouwen niet jaloers zijn op de penis, maar op de
bijbehorende maatschappelijke voordelen, en dat mannen ook jaloers zijn, namelijk op het
vermogen van vrouwen om kinderen te baren. Dat vermogen is uiteindelijk de basis van de enig
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
63
bestaanbare geestelijke gezondheid van de vrouw. De therapeut moet haar helpen haar
vrouwelijkheid te aanvaarden en haar eventuele weerstanden tegen het moederschap te
overwinnen. Hoewel Horney wel inziet dat het hebben van kinderen het eigen leven van een
vrouw nogal belemmert, ziet zij die bezwaren toch als gevolg van een gestoorde psycho-seksuele
ontwikkeling, die door de therapeut rechtgetrokken dient te worden.
Juist dergelijke vrouwelijke psychiaters die probeerden Freud op zijn eigen terrein te bestrijden
hebben ons van de regen in de drup geholpen; door te betogen dat onze baarmoeder net zo iets
moois is als een pik en dat mannen baarmoedernijd hebben, waardoor wij onze levensvervulling
helemaal niet meer buiten het moederschap kunnen vinden; door het kreëren van het begrip
'emotionele volwassenheid', dat alleen maar geschikt is om aan vrouwen op te leggen (mannen
hebben niet eens de tijd voor iets als een gevoelsleven), en door het voortdurend analyseren van
de band tussen de moeder en kind. 
Die nadruk op het moederschap is in de naoorlogse therapieën ook van de kant van de
'alternatieve' psychiatrie (Laing e.d.) versterkt. Bij Freud is het nog het konflikt met de vader dat
op de voorgrond staat. In de post-Freudiaanse theorieën verdwijnt de vader steeds meer uit het
beeld en blijft de kastrerende, verwaarlozende, liefdeloze enzovoort moeder over als de enige
oorzaak van de stoornissen van haar kinderen.
Zeer populair werden de theorieën van Bowlby, die de oorzaken van misdadigheid zocht in
afwezigheid van de moeder (hij hield zich voornamelijk bezig met kinderen in tehuizen) zonder
armoede, woningnood en andere oorzaken erbij te betrekken. (Iemand uit mijn praatgroep
vertelde zeer verbitterd hoe zij na de oorlog in een huisje zat zonder water en elektriciteit met
drie kleine kinderen, en toen kwam haar schoonmoeder op bezoek MET BOWLBY! )
Het moederschap, nog steeds de enig mogelijke bestemming voor de Ware Vrouw, stelt vrouwen
dus geheel, totaal en volledig verantwoordelijk voor de ontwikkeling van hun kinderen. Waartoe
dit leidt hebben vrouwen al proberen te beschrijven in het Moederboek (De Bonte Was, 1976)
Deze naoorlogse ontwikkeling verdubbelt de onderdrukking van vrouwen door de psychiatrie.
De 'klassieke' denkbeelden reduceren vrouwen tot wezens die iets missen en hun leven lang
tevergeefs zullen proberen dit gemis te boven te komen. Deze per definitie onvolmaakte
schepsels worden vervolgens, kennelijk omdat mannen het te druk hebben met iets anders,
opgezadeld met het lot hun kinderen beslissend en definitief te vormen. Want het is natuurlijk
ideaal als alles wat er mis is met kinderen als ze klein zijn en later als ze groot zijn te wijten is
aan moeders. Niet alleen zijn vrouwen inkompleet, ook is alles hun schuld. Waarom vrouwen
die op zoek gaan naar hulp zich wenden tot hulpverleners die in een dergelijke ideeënwereld
geschoold zijn is een raadsel. Wat vrouwen te wachten staat die onvrijwillig met dergelijke
hulpverleners in aanmerking komen laat zich raden.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
64
Mijn kind heeft ook al faalangst
Eerst dacht ik dat onze psychotherapie (die twee jaar duurde) me erg veel geholpen had.
Nu merk ik dat ik weer keurig aangepast ben aan m'n situatie.
Ja, ik kan het nu bijna allemaal verwoorden wat er aan de hand was, m'n gedrag plaatsen,
maar met m'n emoties kan ik nog geen kant op, ik kan nog bijna niet huilen, kan ook niet
tegen het huilen van de kinderen en raak ervan in paniek en word agressief. Ik weet met
m'n eigen agressie (en van anderen) totaal geen raad en voel me afschuwelijk dat ik het
dan op de kinderen afreageer. Ik geef ze veel te gauw een tik of smijt ze de gang op en
dreig met rotdingen.
Ik heb het gevoel dat er zoveel boosheid in me zit over alles, ook nog van veel vroeger.
We moesten lief zijn voor elkaar want dat wilde God, niet waar! Wij meisjes mochten
ook niet vechten, we knepen stiekem. Ik voelde me zo afschuwelijk met al die overmacht,
dat je nooit goed was, zoals je was en je mocht nooit iets terugdoen. 
En nu doe ik tegen mijn kinderen vaak hetzelfde als mijn ouders tegen mij. Ik maak ze
ook rijp voor een psychiater. Mijn kind heeft ook al faalangst.
Ik stik in m'n schuldgevoel. Ik doe te veel verkeerd. 
De depressie:
de uiteindelijke vlucht van het gevoelsleven
Alle inrichtingspsychiaters komen met patiënten in aanraking, die in een depressie zitten.
Zij weten echter niet wat het is en kleunen steeds mis. Misser op misser.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
65
'Kop op' of: 'Het zal wel meevallen' zijn gezegdes, die getuigen van een volkomen niet-
weten, zijn gezegdes, die een averechtse uitwerking hebben. Het gevoelsleven krijgt dan
nog een extra opdonder en je krimpt van binnen helemaal in elkaar.
Nu zal ik proberen zo begrijpelijk mogelijk voor buitenstaanders (mensen dus, die de
depressie niet aan de lijve hebben ondervonden) uit te leggen hoe je je voelt in een
depressie en wat volgens mij de juiste behandeling is. (Depressief-zijn en down-zijn zijn
heel verschillende dingen. Een up in een depressie ligt nog ver beneden de gewone down,
die  iedereen wel kent).
De depressie is een toestand van de Geest en is geen zenuwkwestie. Het gevoelsleven is
dan geheel naar binnen geslagen en de depressie treedt op, wanneer het gevoelsleven
door de omstandigheden voor 100% in de knel zit en er gevoelsmatig geen enkele uitweg
meer is. De gezonde mens heeft uitstraling van energie en door middel van die uitstraling
legt hij kontakten. Een mens in een depressie heeft geen uitstraling meer en kán geen
kontakten meer leggen 
Kenmerken:
Totale eenzaamheid en totale verlatenheid. Geloof, hoop en liefde zijn weg en je sleept je
voort in een groot geestelijk onbehagen. Min of meer sterke zelfmoordneiging, vooral 's
morgens bij het opstaan. Die zelfmoordneiging is een bewustzijnsvernauwing. Niet
kunnende denken, alleen b.v. het kringetje: 'Was ik maar dood, was ik maar dood' van de
vroege ochtend tot de late avond. Iedere depressie heeft bovendien zijn obsessie. Een
geheugen als een zeef: plop erin, plop eruit. Een min of meer moordende levensangst; het
veiligste plekje is je bed en de juiste behandeling zou zijn: een liefdevolle verzorging in
bed. Hoe beslotener de ruimte des te beter. (In een vertrek: met gezelschap). Dat voelt
veiliger. Niet naar buiten; dan wordt de zelfmoordneiging sterker doordat het geestelijke
onbehagen groter wordt. Geen gezelligheid kunnende geven (o.a. niet kunnende praten en
áls je praat gaat het toonloos zonder intonatie; je bent doorgaans heel stil) en geen
gezelligheid kunnende ondergaan. Altijd huiverig en boven op de kachel willen zitten.
Een afschuw hebbende van koud water (omdat een grotere afkoeling het gevolg is! ).
Daarom met warm water (je laten) wassen. In paniek voor de klerenkast staan. Je sloft
het liefst in hetzelfde. Het is een onvoorstelbaar geestelijk lijden; het is een ware hel.
Bijzonder afmattend en je bent doorlopend moe. Een afschuw hebbende van lichamelijke
inspanning. Je sleept je voort in doffe gelatenheid, murw van geestelijk lijden. Van
gevoelsmatige ellende weet je niet waar je het zoeken moet. Een arm die om je heenge-
slagen wordt geeft enige troost. Je huilt doorlopend (van binnen) en je voelt je geheel
hulpeloos. Je kunt je dan ook niet verweren tegen onrecht jou aangedaan. Je hebt gewoon
alles te slikken want een weerwoord heb je niet. Sterke gevoelens van
minderwaardigheid. Deze gevoelens van minderwaardigheid zijn gerechtvaardigd; je
voelt je en je bent ook een waardeloos vod. Geen enkele belangstelling kunnende
opbrengen. Zware schuldgevoelens, ook al, omdat je jezelf als een belasting voor anderen
ziet. Het is dan ook de taak van de psychiater en de verpleging om zo nu en dan met je
praten over je negatieve gevoelens als zelfmoordneiging, geestelijk onbehagen, het
lijden, het minderwaardigheidsgevoel, de schuldgevoelens en dan zeggen: 'Je mag ziek
zijn, je màg ziek zijn.' De gesloten mens moet opengebroken worden. Dat kost stapels
zakdoeken! Je begint dan vanzelf weer te denken en dat is je redding. Je moet eigenlijk
vertroeteld en gekoesterd worden, zodat een gevoel van behagen het onbehagen verdrijft.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
66
Er zou eigenlijk een aparte kliniek moeten komen voor depressieven, met verpleging,
getest op liefde, medemenselijkheid, geduld en een zachte stem, zodat je later als je weer
beter bent met liefde aan de behandeling terugdenkt.
Dit stuk heb ik geschreven, omdat mij gebleken is, dat een mens in een depressie
helemaal niet begrepen wordt. Geen medicijnen. De zg. antidepressiva maken je nog
dooier van binnen, terwijl je al zo dood bent. Als je getest wordt haal je hooguit het I.Q.
van een debiel.
Natuurlijk dient er ook over gesproken te worden hóe je gevoelsleven zo in de knel is
komen te zitten. Dat is erg belangrijk. 
Bezoek kan belastend zijn. Je zou eigenlijk zelf moeten mogen zeggen wie er op bezoek
zou mogen komen en meestal is dat niet de echtgenoot(ote).
Je bent overgevoelig voor lawaai, en harde muziek; er zou zo nu en dan zachte, mooie
muziek gebracht moeten worden. Als de zon schijnt op ligstoelen in de zon.
Mijn depressie duurde van september 1962 tot september 1963 en wel in het Provinciaal
Ziekenhuis bij Santpoort. Een lang jaar, mede door de liefdeloze, autoritaire en harde
aanpak.
Ik was niet normaal
Het begon al meteen in het begin van ons huwelijk: geen kontakt, geen relatie, geen
gesprek, alleen maar profiteren. Eigenlijk was ik niets gewend, ik kwam uit een gezin
van 13 kinderen waarvan ik de oudste was, met 19 jaar door mijn ouders buiten de deur
gezet met niets, behalve de kleren die ik aan had. Ik ben toen door familie opgevangen,
zo'n 2 ½ jaar en werkte intussen op een fabriek. Ik ben toen ik thuis was, en daarna, al in
kontakt geweest met de kinderpolitie en 'meisjesbescherming' zoals dat toen heette, om
erachter te komen wat er op mij aan te merken viel omdat ik thuis niet de volgzame
dochter was zoals ze van me verwachtten. Ik heb thuis nooit enig goed kontakt of gesprek
gehad met mijn ouders. Daarna met mijn oom en tante ook niet zoveel. Wel profiteerden
ze van mijn kapaciteiten als hulp in de huishouding en naaister, enz., terwijl ze mijn geld
ook nog inpikten, wat ik pas veel later in de gaten had.
Ik ben toen in de huishouding gaan werken voor dag en nacht en probeerde een beetje
zelfstandig te zijn wat nog niet zo goed gelukte, want er werd weer van me geprofiteerd
door me bijna nooit vrijaf te geven. Dat vonden ze niet nodig omdat ik toch niet naar huis
kon maar ik had in die tijd wel een vriendje. Na een jaar ongeveer ben ik weer naar een
andere betrekking gegaan en toen leerde ik mijn man kennen. Binnen vijf maanden
kregen we een huis en zijn moeder vond toen dat we maar beter konden gaan trouwen. Ik
had er niks tegenin te brengen en deed dat ook niet. We trouwden voor de wet en vier
maanden later voor de kerk. Steeds werd me maar voor ogen gehouden dat ik wel heel
dankbaar moest zijn dat hij me uit dat rotmilieu had gehaald en dat ik het nu zo goed had.
Ik beaamde dat ook wel. Ik wist niet beter. Tot op een gegeven dag ik zwanger werd. 'Ja
dat wilde je toch graag, je wilde toch bewijzen dat je kinderen kon krijgen'. Ik voelde me
ellendig, zei dat ook wel eens en dan kreeg ik te horen dat ik niet zo moest zeuren want
kinderen krijgen was toch heel gewoon voor een vrouw. Dus hield ik mijn mond maar,
terwijl ik hunkerde naar tederheid en liefde en genegenheid, maar hij studeerde nog en
dat was veel belangrijker dan mij knuffelen.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
67
Toen mijn zoon geboren was, veranderde er nog niet veel, wat ik wel gehoopt had. Als
het kind 's nachts huilde moest ik eruit, ook al mocht ik nog niet van de dokter, want HIJ
had z'n rust nodig (ik dus niet).
Een klein jaar na ons huwelijk kregen we een ander huis, nogal een eind bij zijn huis
vandaan, ik dacht: nu is hij ver van zijn moeder vandaan, dan wordt het wel beter tussen
ons, maar vergeet het maar. Als ik probeerde hem op zijn verantwoordelijkheid als vader
te wijzen, kreeg ik prompt als antwoord: hij ging toch werken en bracht het geld binnen?
De rest was voor mij. Ook de hele verantwoording voor uitgaven en alles wat daarbij
komt.
Na 21 maanden kwam de tweede zoon en kon ik toen de situatie niet goed meer aan en
begon me te verweren dat ik overal alleen voor stond en kreeg steeds te horen dat ik niet
normaal was. Tot ik helemaal in de kramp zat en begon te smijten met dingen die ik zo
vlug maar te pakken kon krijgen. Toen was het bewijs er duidelijk en hij ging naar de
huisarts. Die kwam onmiddellijk en gaf me een spuitje. Ik werd in het ziekenhuis wakker.
Was toen weer in verwachting,van de derde zoon die daarna geheel voldragen
doodgeboren is.
Daarna heb ik nog een dochter gekregen, vijf jaar na de tweede en heb daar heel bewust
van genoten na die drie jongens. 
Door de scholen waar de kinderen naar toe gingen en de radio werd ik steeds meer
bewust dat als we het niet samen deden, wat hij niet wilde, ik dan maar alleen de
kinderen op moest voeden. Intussen had ik nog steeds kontakt met een neuroloog en kon
daar helemaal niet mee praten. Wel moest ik steeds pillen slikken. Ik vond dat niet helpen
en ben er mee gestopt. Toen kreeg ik te horen: zie je wel, jij weet het beter dan die
specialist, en weer was het dat ik niet normaal was.
Nadat we weer verhuisd waren kwamen de moeilijkheden meer en meer. We konden
helemaal niet met elkaar praten en ik zat steeds maar weer met die onlustgevoelens en
angsten. Die had ik steeds gehad, ook tussen elke zwangerschap in, altijd angsten om
weer in verwachting te raken maar wist ik veel van voorbehoedmiddelen. Niks, altijd was
het maar weer dat alles op mij neerkwam. Tot op een zekere dag de huisdokter zei: 'Ik
mag het niet zeggen (maar ja, hij was een katholieke man die ook niet goed raad wist met
dit soort dingen), maar wat zou je ervan vinden als je de pil kon krijgen?' Ik zei ja, dat
wil ik wel. Nou, dan moest ik er maar met mijn man over praten dan kon ik die wel
krijgen.
Ik heb bijna 3 1/2 jaar de pil geslikt, maar mijn man wilde helemaal niks meer met me,
want dat was eigenlijk toch weer niet goed, die pil. Dus stopte ik ermee, we probeerden
weer andere dingen zoals het kondoom, maar dat remde hem weer teveel dus dat wilde
hij eigenlijk ook weer niet. Maar ja. Tot op een zekere dag een kondoom gescheurd was
en we bij de NVSH belandden. Die dokter daar raadde ons aan meer over die dingen als
seksualiteit te lezen en ik kreeg in die tijd een pessarium. We gingen naar de bibliotheek
van de NVSH en ik kwam tot ontdekkingen die ik niet voor mogelijk had gehouden. Wat
had ik een armoedig bestaan gehad, maar volgens mijn man was dat omgekeerd. Hij las
alleen wat ik aan hem tekort had gedaan. En zo werd de ellende nog erger. Hij was niet
van plan zich door boekjes iets te laten opdringen en genegenheid, vrijen, lief zijn voor
elkaar, dat was niet nodig. Hij had daar geen behoefte aan en dat hoefde dan voor mij óók
niet, dat was alles romantiek, iets uit de Middeleeuwen.
Daarna heb ik me er maar bij neergelegd, maar ik had er geen vrede mee. Mijn behoefte
aan tederheid bleef. Ben toen naar een buro voor levens- en gezinsmoeilijkheden gegaan
in de hoop dat, met een derde erbij, mijn man wel eens wilde gaan praten maar niks hoor,
iedere keer weer lag alles aan mij en hij ging vrijuit want ik brak de terapie af. Na een
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
68
aantal jaren steeds meer onlust en onvrede ben ik naar de Sociaal Psychiatriese Dienst
gestapt. Daar vonden ze dat we er wel iets aan konden doen door gezinsterapie.
In grote lijnen kwam het er weer op neer dat hij zat te hameren op dat milieu waar ik uit
kwam en dat het aan mijn rotte jeugd lag dat ik zo reageerde. De psychiater zei steeds
maar dat ik alles mocht zeggen en dat deed ik dan ook wel, maar als we thuis kwamen
was het steeds van: dat hoefde toch niet, je haalt er dingen bij die er niet toe doen. Een
hele poos ben ik alleen gegaan want hij wilde niet meer mee. Ik dacht alsmaar: dit is het
niet, ze zitten me steeds maar uit te horen en ik weet niet waarom. De toestand verbeterde
er niet door. Tot op een gegeven dag hij weer mee naar de terapie wou. Ik dacht, nu heb
ik het gewonnen. Hij begon ook wat aardiger te worden, probeerde wel eens met de
kinderen te praten maar dat lukte niet zo best. Onze verhouding ging ook beter. Hij liet
me wel eens merken dat hij me aardig vond en ik zei dat ook van hem. Hij haalde me uit
zichzelf eens aan, ik vond dat gewoon een feest en wilde er lang van genieten. We gingen
vroeger naar bed en bleven in de weekeinden wat langer liggen, enz. Tot ik op een dag
merkte dat het weer afzakte. Hij kroop terug in zijn schulp. Ik zei dan ook dat ik dat
merkte. Wat hij daarna zei heeft me zó geschokt dat ik mijn hele wereld in elkaar zag
storten. 'Dit houdt geen enkele man vol, die flauwekul allemaal, voor mij hoeft het niet,
ik deed het voor jou maar ik kan het niet langer opbrengen', en daar lig je dan. Alles was
maar schijn geweest. Op de terapie hadden we verteld dat het wat beter ging en ze
begrepen er niets meer van. De zuster (we waren altijd met z'n vieren) vroeg toen
waarom hij dit niet kon opbrengen. Hij zei, ja het moet altijd van mij uitgaan en ik heb er
geen behoefte aan. En ze moet maar iemand anders zoeken die dit wel wil maar van mij
hoeft het niet. Zo ging het een hele poos heel hard achteruit. 
Ook kwamen ze wel eens met de kinderen praten, maar die zeiden bij voorbaat al: wij
zeggen niks. Dat deden ze uiteindelijk tóch, maar ze wilden geen partij kiezen, alhoewel
mijn oudste zoon dat toch wel een beetje deed want hij zei: mijn vader wil mijn moeder
en ons niet begrijpen en daardoor is er steeds ruzie, maar ja, die paar jaar dat ik nog thuis
ben, wat kan mij het schelen en ik vind dat mijn moeder het fantasties doet. Ondanks
alles. Mijn tweede zoon viel toen bij met te zeggen: maar mijn moeder moest meer haar
mond houden, dan kwamen die ruzies niet. Waarop ik heel fel antwoordde: 'ja, jij heult
met je vader om bij hem nog wat te winnen' (fout, weet ik wel, maar ik kon gewoon niet
anders meer).
En nu is hij weggegaan, nadat ik met de terapie gestopt was en ze met hem nog een tijd
verder zijn gegaan. Ik kon het niet meer aan, dat ze me steeds maar weer het gevoel
gaven dat ze het met hem eens waren en als ik dat zei was het niet waar. Op een dag zei
de psychiater: 'Wat zoek je bij een andere man? ' Waarop ik antwoordde: 'Liefde,
genegenheid, aandacht, als een normale vrouw behandeld worden'. Hij antwoordde: 'Als
ik als deskundige uw probleem niet kan oplossen, wat wilt U dan van een leek.' Ik werd
woedend, viel mijn man af waar iedereen bij was en zei: 'Ik kom hier niet meer terug, ik
praat toch hollands en jullie willen me niet verstaan.'
De weken daarna was het steeds van je krijgt nog een kans om te komen praten, maar ik
hield voet bij stuk en ben niet meer gegaan.
Nu ben ik alleen met de kinderen en ben in echtscheiding. Hij laat ze nog wel aan alle
kanten merken dat de man de macht heeft wat de officiële kanten betreft. Hij laat alles
blokkeren, de bank, post, telefoon afsluiten; de kinderen hebben recht op kinderbijslag
maar als hij niet op tijd tekent krijg ik niks, zo gaat het elke dag door. Maar ik zie de
toekomst momenteel toch wel beter worden want ik denk maar zo, hij kan me nu wel
buigen maar niet breken, ik hou de zon in m'n hart en bezit alle macht.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
69
Een half jaar in de hel 
Mijn ervaringen met de psychiatrie zijn misschien niet direkt spektakulair of deskundig,
maar voor m'n gevoel zou ik er boeken over kunnen schrijven.
Ik kwam ermee in aanraking door 'n hopeloos huwelijk met 'n man die niet in staat was
enige gevoelens van wat liefde en warmte op te brengen. Hij was opgegroeid in tehuizen,
pleeggezinnen, inrichtingen. Deze mensen helpt geen liefde of medelijden, je wakkert
alleen hun zelfmedelijden en haatgevoelens aan. In zo'n huwelijk ga je als vrouw wel
naar de knoppen en je draait mooi een of andere inrichting in. Maar nu is dit goddank
voorbij.
Niet dankzij de erkende inrichting, maar door mensen, helpers van beroep, die je als
mens benaderen. Voor een zo iemand, waar ik na de scheiding, zo'n anderhalf jaar terug,
kontakt mee kreeg, heb ik veel respekt. Zij heeft me er op zo'n fijne warme manier
bovenop geholpen.
Ik kan gewoon niet anders dan van haar houden, hoewel ze een stuk jonger is dan ikzelf.
Ze liet me vechten voor mezelf zonder af te breken, maar opbouwend, zodat ik beter ging
funktioneren. En het stempel van die éne opname in een erkende bekende kliniek drukt
niet meer zo loodzwaar. Want ook een goede nazorg van deze kliniek was er niet. Ja je
kon eens in de twee weken komen, b.v. op de 'polie', voor kontrole. Hoogstens 10 à 15
minuten binnen: 'Vertel maar', weer volstoppen met pillen door een student-psychiater
die je niet kent meestal. Later heb ik met eigen ogen gezien dat alles wat je zegt
doodgewoon tegen je gebruikt wordt. Heb de rapporten gelezen, belachelijk wat daarin
stond.
Je kunt beter je mond stijf dicht houden!
Mijn God, wat ben ik geschrokken in de eerste dagen van mijn opname. Ik wist niet dat
zoiets bestond in deze tijd. De eerste nacht wist ik niet wat ik hoorde, dat gegil en
gebonk op de deuren. De gang met de isoleercellen grensde aan de woon-slaapzalen. 's
Morgens moest je door die gang lopen naar de therapie. Ik vond het zo erg, je bent zelf al
ziek van ellende, ik kon er niet tegen. Dan zat ik de hele morgen te huilen. In de
rapporten stond dan ook dat ik zeer depressief was, hoe bestaat het! Deze toestand is nu
niet meer zo, er is een nieuw therapiegebouw. 
De periode half april '72-begin januari '13 is dan ook voor mij persoonlijk, letterlijk en
figuurlijk, de 'hel' geweest. Niet alleen, als ik terugkijk, de verouderde inrichting, opvang
e.d., maar ook de weinig menselijke aanpak.
Nu klinkt dat misschien voor iemand die 't niet aan den lijve heeft ondervonden erg cru.
Maar ik weet dat er verschil is. Ik ben ook voor en na deze periode in een zgn. niet-
erkende instelling opgenomen geweest, een herstellingsoord in de bossen, maar ook met
deskundige opvang. Je was er geen nummer; erg warm, 'n prima psychiater die zich voor
ieder interesseerde, zodat je wel van hem moest houden. Het huis was 'open'. Je had
buiten de therapieën behoorlijke vrijheid. Er waren hier ook zeker behoorlijk
overspannen mensen. Maar het was zó: hier heb je de vrijheid, wat doe je ermee? Dan
gebeuren er volgens mij, en dit is gewoon te zien, naar verhouding minder 'ongelukken'
dan in de gesloten 'opbergplaatsen'.
Dáár gebeuren 'ongelukjes' prakties aan de lopende band, en hoe komt dat? Misschien
omdat je zelf zo weinig aan bod komt. Dat opsluiten in die kille paviljoens, écht
opsluiten. Prakties géén of zeer weinig echte belangstelling van mens tot mens. Het
straffen, de leefomstandigheden, het recht van de sterkste, en de een steekt de ander weer
aan. Het is zoiets als een kettingreaktie.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
70
Je bent patiënt nummer zoveel, met 'n heel dossier vreselijk dure woorden en een
heleboel zeer oninteressante rapportjes van de leerlingverpleging, die je amper te zien
kreeg. Ze praten soms wel met je, maar er is steeds een ander, ze wisselen vrij veel. En
niemand vraagt je waaróm je b.v. angstig, depressief, agressief of zo bent, dat bepaalde
gedrag hebt, het niet meer ziet zitten. Dat maken zij wel voor je uit, hoor! Ze vragen je
echt niet of je misschien wat aandacht, een beetje liefde of zo nodig hebt. Pillen krijg je
wel, daar word je lekker rustig van, zeg maar duf van en nog verslaafd ook, zodat je
amper weet of je leeft. En als je te weinig aandacht krijgt, zóek je die wel en dan op de
foute manier; je moet wel! Anders laten ze je doodgewoon verrekken.
Ik had gewoon ook erg veel behoefte aan praten. Als dat wekenlang niet lukte, forceerde
ik wel wat. Het was toen echt niet zo onbewust wat je deed, die gekke dingen. Zo slikte
ik op een nacht een doosje aspirine. Hoe je eraan kwam mag Joost weten. Niet dat je
persé dood wilde of zo, nee, dan is er wel iets anders en zo duf ben je niet om dat niet te
weten. Ik deed het dan ook doodkalm, wachtte 'n poosje en zei het toen tegen de
dienstdoende verpleger, waarvan ik wist dat hij me niet de cel zou bezorgen. Nou ja, dan
was het maag leegpompen enz., en je had aandacht, dus...
Niemand kan ook de ontzettende eenzaamheid voelen die je daar meemaak t. Je bent zo
geïsoleerd van alles en iedereen, al zit je met nóg zoveel mensen op een woon- en
slaapzaal.
's Morgens waren het ook toestanden als de hele zaal zich om zes uur, half zeven van top
tot teen aan de vier wasbakken moest wassen, vreselijk. Sommigen waren zo wezenloos,
ze stonden maar, niet in staat om iets te doen. Nou dan hielp je elkaar maar. Denk niet
dat ze een poot uitstaken, de verpleging. Alléén als je bedlegerig was. 
Dan dat eeuwige opsluiten, rammelende sleutelbossen overal. Geen enkel privé. Als je al
niet stapelgek bent, dan word je het wel. En wat elders overal op slot zit, is daar open!
Iedereen kan vrij de toiletten in- en uitlopen. Erg leuk als je er toevallig opzit. Maar
zeker, er zijn mensen die gevaarlijk voor zichzelf zijn. Ten overvloede zat er ook nog
eens een glasraam in de deur, dus als er eens iets zou zijn, zou een eenvoudig haakje toch
geen obstakel zijn?
Er was toen ook geen enkele inspraak in de dagelijkse gang van zaken. Hoe het nu is zou
ik niet precies weten. Wel heb ik gehoord over diskussie van patiënten en een iets betere
begeleiding na ontslag, in de toekomst.
Mijns inziens werken ze ook wel veel zelf in de hand, door het opsluiten, het onmondig
houden, de 'straf' als je domme dingen uithaalt (uit wanhoop), geen privé, door het je
steeds afnemen van alle gevaarlijke dingen zodat je je hobby's niet kan 'uitleven. Ze
namen mijn flesje Oost-Indiese inkt af, mijn pennen enz. Ik teken graag. Ook
toiletspullen, b.v. mijn poederdoos met spiegel, kortom alles wat enigszins zou kunnen
verwonden.
Maar ze brengen je wel op ideeën hoor. Ondanks die 'voorzorg' zag ik een meisje van 18
haar pols door het serre-raam slaan. Aan ramen geen gebrek! Een dame die op weekend
was geweest, probeerde met meegesmokkeld spul 's nachts zich iets aan te doen. Zo was
er nog veel meer, en het lijkt wel, of het aanstekelijk werkt, je komt er zelf ook toe. Bijna
iedereen probeert wel wat. Een of andere straf kreeg je wél, de cel bijvoorbeeld, of niet
naar huis. Ik had ook eens iets uitgehaald, het was nog betrekkelijk onschuldig want ik
had er weinig van. Toen ik eens na een erg lange tijd buiten kwam en dan nog in een
'rijtje' in het park waar je niet uit kan, was ik nog radeloos. Ze wisten heel goed dat ik er
niet tegen kon. Als je dan uit pure wanhoop in de eerste de beste sloot springt... 
Nou, mij hadden ze meestal wel op een psychiese manier. Mijn oudste kind deed haar
eerste communie, er was beloofd dat ik er heen mocht. Ik was echt met gevaarlijk of zo.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
71
En of je daar pijn aan hebt. Op zo'n moment denk je ook echt dat je boete moet doen. Nu
zou ik dat niet meer nemen, maar ja.
Of als je probeert uit de rij patiënten, met begeleiding, te vluchten, bijna de bus haalt,
weer opgepakt wordt en voorlopig weer vastzit. Als je b.v. kreatief bent en je probeert je
daarin wat te verliezen, wat weg te dromen, dat je ook daarin weinig privé hebt. Als je
eindelijk een rustig plekje veroverd hebt, slepen ze je toch altijd bij de anderen. Je moet
erbij blijven, altijd, je mag nooit alleen zijn. Is iedereen dan gevaarlijk? Ik snakte
ontzettend naar wat echt kontakt. Alleen dán kan ik proberen mijn problemen te uiten, als
iemand echt voor me open staat. Belangstelling voor me heeft, maar meestal is dat ver te
zoeken in een psychiatriese inrichting.
In theorie was het mogelijk de psychiaters na hun dagtaak 'aan te schieten' voor b.v. een
afspraak of gauw even vragen of je eens naar huis mocht. Maar in de praktijk was dat
nogal moeilijk, het moest vlug gaan als je hem toevallig zag. Daarbij, als je geen goede
vertrouwensrelatie met zo'n man hebt, ben je ook nog onzeker en verlegen. Op een
gegeven ogenblik praatte ik naar omstandigheden vrij veel met een nieuwe leerling-
verpleegster. Ze was aardig en ik dacht dat het klikte. Ik vertrouwde haar, liet haar zelfs
het enige houvast lezen dat ik toen had, namelijk een heel fijne korrespondentie met Mia,
die ik leerde kennen in het herstellingsoord waar ik voorheen was. Ze was daar nog, ik
kon goed met haar praten en we begrepen elkaar. We schreven veel, toen vooral, en ze
had veel begrip. Ondanks haar problemen hielp ze me echt, gaf me moed, ook met hulp
van de psychiater die daar was die zo ook wat goede raad gaf. Deze korrespondentie was
voor mij erg waardevol. Ik gaf deze verpleegster ook eens een schilderstukje van mezelf,
dat ze mooi vond. Toch was zij degene die doorgaf dat ik 'gevaarlijk' materiaal had, nl.
glazen potjes verf. Ik moest ze afgeven, maar ik heb net zolang gevochten tot ik ze terug-
had. Zij kon dit niet begrijpen, en had meteen geen enkele belangstelling meer. Nou
vraag ik me af, was dit kontakt er alleen maar vanwege het observeren of was het echte
belangstelling?
Dat laatste zal wel niet.
Het allergrootste bezwaar van zo'n inrichting vond ik de weinig individuele benadering.
Je moet maar zien óf en hóe je volgens de geijkte maatstaven opknapt. Als je toevallig
geen goede familie of relaties hebt, kun je er jaren zitten.
Ik had b.v. vóór de opname begeleiding van een maatschappelijk werkster. Die werd
direkt afgebroken. Ik had geen kontakt meer, terwijl we elkaar al een tijd kenden.
Waarom geen samenwerking met alle partijnen? Nee, je moet je schikken naar de
opvattingen van de dokter. In principe zit daar wel wat in, als het tenminste klikt. Maar je
wordt van begin tot eind niet serieus genomen. Ze belazeren je waar je bijstaat en zeggen
doodkalm dat ze van een gedane belofte niets weten. Maar ja, je bent gestoord, hè. Je
bent van te voren al gedoemd om niet geloofd te worden. Wél je lieve echtgenoot, die je
letterlijk en figuurlijk de inrichting intrapte. Hij wel, die je met een onschuldig gezicht
wegbracht, met de dokter praatte en zo. Maar uiteindelijk staat in de laatste rapporten: de
man is toch wel wat negatief en deze vrouw hoort hier eigenlijk niet.
Maar intussen heb je mooi bijna een half jaar in de hel gezeten.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
72
En daar gaan we dan met ons allen
Vroeger liepen vrouwen met hun ellende naar de kerk, tegenwoordig gaan ze er als ze de kans
krijgen mee naar het interaktiecentrum, het agogies begeleide groepsgebeuren, de gespreks-
therapie, het zogenaamd non-direktieve lul-maar-aan-uurtje, de encounter- en gestaltgroep, de
gedragstraining, het sensitivity-weekend, de radikale therapie. 
Want ten eerste is het mode, en ten tweede zijn we zo ongelukkig. En dank zij de
kultuurindustrie die door reclame gefinancierd wordt is ongeluk zozeer iets waarmee je niets kan
doen, dat je maar een therapie gaat kopen. ('De vrouw van Pietje Puk zegt, ik voel mij jong en
vitaal in mijn nieuwe Datsun! ' En dan heeft iemand een nieuwe Datsun en dan voelt zij zich niet
jong en vitaal, dus is er iets mis. Kennelijk niet met die Datsun, dus met haar. Om maar te
zwijgen van degenen die, als hun zoveelste tweedehands fiets weer is gestolen en ze geen geld
hebben om een nieuwe tweedehands te kopen, zich ook raar gaan voelen tussen al die Datsuns,
zodat ze maar hopen dat het ziekenfonds de therapie betaalt. En ja hoor!) En misschien begrijpen
we dat we ongelukkig zijn omdat we onderdrukt worden, maar we kunnen er toch moeilijk op
wachten tot dat ophoudt. Daarom morrelen we maar wat aan onszelf (of laten anderen aan ons
morrelen) in de hoop dat het toch aan ons ligt en niet aan de buitenwereld. Iedereen met een
beetje verstand begrijpt trouwens ook wel dat als een bepaalde groep onderdrukt wordt, dat er
dan sprake is van een wisselwerking. Die láten zich onderdrukken! Dus kom op vrouwen, naar
de kop-op-training! En daar gaan we dan met ons allen.
Dit heeft tot gevolg dat er in het Westen een gigantiese verpsychiatrisering aan de gang is, want
de komplete moderne therapie-industrie is niets anders dan een demokratiese kommerciële
wildgroei die, voor zover hij wortels heeft, wortels in het goede oude freudianisme heeft. Met
alle onderdrukkende gevolgen voor vrouwen van dien. Waar bij komt dat de meeste therapeuten
mannen zijn en de meeste hulpzoekenden vrouwen. Met alle onderdrukkende gevolgen voor
vrouwen van dien.
Waar bij komt dat vrouwen voordat ze zich ook nog eens in therapieën gaan laten onderdrukken
dus al onderdrukt zijn en dank zij de alzijdig beknotte persoonlijkheid waarmee ze rondlopen
(hebben te weinig aandacht, liefde, aanmoediging gehad, alle ambitie is eruit gestampt, denken
dat ze niets kunnen, weten niet wat ze willen, vinden zichzelf stom en achterlijk en lelijk)
tegemoetkomend en toegeeflijk zijn, niet zeggen waar het op staat, de dingen niet op de spits
drijven en de neiging hebben in een therapie-situatie vooral de therapeut tevreden te stellen zodat
hij zal zeggen, je hebt goed gewerkt, met alle onderdrukkende gevolgen van dien. Wat eentonig
toch!
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
73
Center
Wij hadden gedanst, omdat het de laatste dag was, en wat wijn gedronken. Ik voelde me
overmoedig, zoals vaak na 'n wijntje. Ik verklaarde yoga te gaan doen en stak m'n
benen de lucht in. Harry kwam toen op mij liggen en hij en ik wisselden wat steelse
kusjes, met welke situatie ik eigenlijk geen raad wist. Ik zeg ook tegen Harry met een
onbezonnen hoofd: Nou word je zeker verliefd op mij! Hetgeen Harry kwetste en/of in
verwarring bracht (vermoed ik). Ik ging verder met me aan te stellen en Otto zei:
Mieke, als je energie te veel hebt, mag je mij wel masseren. Ik: Goed Otto, kom maar
liggen. Hij gaat liggen en ik doe zijn overhemd uit op 'n speelse en plagerige manier.
Daarbij zeg ik: Ik heb zin om je een beetje te plagen. Ik speel met mijn vingers over
zijn rug, omdat ik geen zin had in het serieuzere masseerwerk en ik merkte dat Otto het
fijn vond, en ik werd blij het hem te kunnen geven. Toen was de pauze om en moesten
we weer aan 't werk. Ik bleef naast Otto zitten en toen begon Otto mij kusjes te geven
in mijn nek, waar ik van schrok en niet goed raad wist, maar ik wilde het ook niet. Ik
voelde teleurstelling, dat dat schijnbaar dan altijd weer de konsekwentie moet zijn,
terwijl ik wilde zeggen: Ik geef 't je graag, maar ik wil niks terug. Maar ik wilde Otto
niet kwetsen, ik begreep het wel, en zodoende bleef ik vaag en enkel afweerderig. Otto
zei: Ik voelde me opeens zo warm naar jou toe, en toen voelde ik mijn eigen oude
wantrouwen mezelf in de weg zitten, ik heb vaak ervaren dat veel mannen alleen mijn
lichaam willen, en dat stak toen de kop weer op. Toen is er gewerkt met Dick en
Pauline en met meer mensen, ik weet niet meer wie, toen kwam het werk met de
vrouwen, die hun vader moesten 'neuken' (letterlijk). Ik deed niet mee, want ik
schaamde me en naderhand ging ik ook demonstratief verder weg zitten. Na afloop
vroeg Ab: En jij, Mieke? Ik: Ik wilde niet meedoen, ik geneer me daarvoor. Cor,
beschuldigend: En je schaamt je niet om met je benen omhoog te gaan liggen. Ik: Dat
waren oefeningen. Ab en Cor samen smalend: Oefeningen! Toen was Harry aan 't werk,
eerst vage dingen, althans vaag voor mij, en toen moest hij iedereen zijn shit geven. Hij
begon bij Cor en werkte het rijtje af, het gebeurde ook op 'n schelderige manier, die ons
bijna eigen was geworden in de drie maanden groep. Toen kwam hij bij mij en hij
begon: En jij... Toen hoorde ik Ab en Cor iets zeggen, ik weet niet meer wat, maar het
kwam er op neer, dat Harry hier voor een verderfelijk wezen stond, dat nodig op haar
sodemieter moest hebben. Harry begon aan mij te trekken, Ik keek hem uitdagend aan
en ik dacht: als er dan gevochten moet worden, zal ik me verdedigen. Harry bauwde
mijn woorden van die middag na: Harry is zeker verliefd op mij, hè. Ik stond op en het
gevecht begon. Het lukte Harry niet mij op de grond te krijgen, mijn eigen idee is, dat
hij ook eigenlijk niet WOU, anders was het hem wel eerder gelukt. Toen had hij mij
over de knie en wou me op de blote billen gaan slaan. Ik hield m'n broek goed vast,
maar het lukte hem toch nog 'n paar flinke blauwe plekken achter te laten. Ik spartelde
en lachte en Ab begon: Ze vindt 't nog leuk ook, kijk haar in het gezicht, Harry, kijk
haar in 't gezicht. Ondertussen joelde en schreeuwde de hele meute en het begon ernst
te worden. Ik trok m'n gemeenste gezicht en kneep Harry nog 'n paar keer in de ballen
(later heb ik hem nog gevraagd of het echt pijn gedaan had, zijn antwoord was
ontkennend). Toen begon Dick zich ermee te bemoeien, Harry keerde zich naar Dick en
ik heb nog spijt dat ik dat moment niet te baat genomen heb om er domweg vandoor te
gaan. Ik was te trots om dat te doen. Ook Dora stond zich vreselijk druk te maken en
iedereen begon te schreeuwen en Harry aan te moedigen: Aan haar haren, Harry, aan
haar haren! Ab bleef Harry pushen om mij te blijven aankijken, en hij zei dat het tijd
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
74
werd, dat die gore glimlach eens van mijn smoel geveegd werd (die ik overigens toen
niet tentoonspreidde). Ik hoorde iedereen joelen en dacht verbijsterd: zouden zij me
werkelijk zo haten? Ben ik werkelijk zo'n vreselijk mens, dat ik dat dan zelf niet besef?
Toen had Harry mij op de grond, aan mijn haren, en ik kon geen kant meer op. Ik zei
tegen Harry: Ik wil niet dat je me slaat, Harry, ik wil niet dat je me slaat. Harry was
(volgens mij) vertwijfeld en zo keek hij ook, ik zag geen duidelijkheid in zijn ogen.
Toen was het even stil, Harry zat bovenop mij en had me strak vast bij de haren. Toen
begon Ab, weloverwogen en met een krachtige stem: Harry, maak haar àf! En Harry
begon me op de ogen en wangen te slaan, zodat ik sterretjes zag. Het waren geen
blindelingse klappen, hij diende ze met beleid toe. Na 'n slag of 10 zei Harry tegen mij:
Doe je mond open anders sla ik het andere oog ook nog dicht. Ik deed het, ik was bang
geworden mijn mond bloedde ook al. Toen zei Ab: Stop! En het stopte. Hij zei tegen
Otto: Zo, Harry heeft jouw werk gedaan, hè. Otto: Ja, en hij begon tegen mij te
redeneren. Ik zeg tegen Otto: Ik heb nu geen zin om erover te praten. Ik bleef nog even
versuft liggen, en toen kwam ik overeind. Ab: (tegen de groep) Zij is koud en kil en zij
schijt op mannen. Ab tegen mij: En ik wens je elke week zo'n aframmeling toe! Cor: En
zo heb je het ook met mij gedaan, zoals met Otto. Ik: Dat is niet waar. Cor en Ab samen
als uit een mond: Dat is wèl waar. (overbluffend)
Ik ging water drinken en ik zag in de spiegel hoe ik eruit zag. Een oog (het rechter) was
helemaal dicht en het andere half. Overal was het dik en opgezet, en ik heb kale
plekken op mijn hoofd, waar het haar met wortel en al eruit gerukt is. Ik was suf en
doodmoe, maar toch wel erbij. Ik ging liggen en ze gingen met Martin aan 't werk, op 'n
manier die me erg kwetsend voor Martin overkwam, honen en voor gek zetten. Daarna
had iedereen 'n beurt gehad, en moesten we in 'n ronde cirkel gaan liggen. Ab begon te
preken: En er is ook plaats voor Mieke en Piet (ook voor de grootste zondaars is er
plaats) en toen ik m'n ogen open deed brandde er 'n kaars in het midden en stond er 'n
bloem. Ik dacht: ja, ja, nu is het zeker allemaal weer goed, maar ik had de moed en de
kracht niet om gewoon weg te gaan. Ik krijg van Cor nog'n aai over m'n lichaam en ik
begin te huilen en te klappertanden. Ab hield mijn voeten vast en zei: En de wereld
vergaat niet als je je verdiende loon krijgt. Hij ging weer weg en voegde mij nog toe:
En zeg niet dat je het bij Center opgelopen hebt! (dreigend).Hij voelt al nattigheid, was
mijn innerlijke reactie. Daarna hield hij nog 'n verhaal over dat iedereen moest zeggen:
Wat is er toch met jou gebeurd? Ja, we zijn bij Ab Boswijk geweest, bij Center, in de
driemaanden-groep, wat mij erg verwaand en ook narcisties overkwam. Toen wou ik
eigenlijk naar huis, maar voelde me afhankelijk van Nicky, om samen met de trein mee
te gaan. Ik heb nog wat dingen gezegd om te laten zien dat ik gedwee was, en ik dacht
werkelijk dat ik het misschien wel verdiend had als iedereen dat vond... Ik ben nog mee
wezen eten zelfs, en heb nog wat zitten slijmen, en Harry bracht me naar huis waar ik
twee dagen in bed gelegen heb, warm, koortsig, moe en versufd. Toen ik 'n donkere bril
opgescharreld had, ging ik het eerste naar mijn vrienden, die zich allemaal wild
schrokken en wilden weten wat er gebeurd was. Ik ben blij dat mijn vrienden mij
liefdevol opgevangen hebben, en dankbaar, dat ik in 'n goed milieu zit dat die dingen
niet pikt. Toen kwamen mijn echte gevoelens op gang, dat waren ontzetting, schaamte
en woede. Naar mijn gevoel is het nu af, ik ben moe en ik wil er geen energie meer aan
besteden.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
75
Mijn man en zijn problemen
Samen met mijn man ben ik in huwelijkstherapie gegaan, want we hoopten er op deze
manier achter te komen waarom het in ons huwelijk helemaal niet meer ging. Maar dat
viel tegen. Er werd uitgezocht dat mijn man het meest aan hulp toe was en dat ik een
vrouw uit één stuk was. Ik wilde immers het gezin in stand houden en de kinderen een
veilig tehuis bieden, terwijl hij niet meer binnen een gezin kon funktioneren, wat
natuurlijk heel alarmerend was.
Waarom ik dus in therapie moest was de therapeute niet duidelijk. Terwijl ik juist vond
dat ik er nooit aan te pas kwam in het leven, ik offerde me op voor mijn man en zijn
studie, ik zorgde voor de kinderen, ik speelde voor gast- en huisvrouw, kortom ik was
aangepast, hoewel ik erg depressief en opvliegend was. Maar dat was niet zo erg, dat
viel wel mee. De hele therapie was gericht op mijn man. Met ons drieën moesten wij
zorgen dat hij weer op de been geholpen werd. Ook in de therapie dus viel ik er weer
buiten. Op een keer lukte hij mij te gaan huilen en er viel een pijnlijke stilte. Noch de
therapeute noch mijn man deden ook maar iets menselijks. Het leek wel of mijn emoties
'lastig' waren. Ik had voortdurend het gevoel dat ik een 'flinke meid' moest zijn.
Zijn hele jeugd werd nageplozen, en die was inderdaad heel naar, maar de mijne was
even naar, we hadden dezelfde akelige ervaringen. Op een keer was mijn man ziek en ik
zat alleen met de therapeute. We praatten weer over mijn man en zijn problemen. Toen
ben ik ontzettend kwaad geworden dat hij voortdurend het middelpunt was, dat zij nooit
eens op mijn moeilijkheden inging. Ze zei toen alleen dat ze verbaasd was dat ik nog zo
normaal was met zo'n achtergrond. Dat was alles.
Mijn man verliet het huis en ging in een flat wonen. De huwelijkstherapie werd
beëindigd en wij gingen allebei apart bij dezelfde therapeute in individuele therapie.
Mijn man heeft erg behoefte om met veel vrouwen te vrijen en hij vrijde ook met de
therapeute. Hij kreeg weer een nieuwe relatie met een vrouwen schreef mij een brief
waarin stond dat die relatie erg belangrijk was, maar dat ik er toch levensgroot tussen
stond. De therapeute reageerde heel even met een geschrokken gezicht toen ik dat
vertelde. Ze was voor mijn gevoel zelfs tijdens een therapie-uur met mij meer
betrokken bij mijn man dan bij wat deze informatie voor mij betekende. Ik werd toen
erg wantrouwig en besloot de therapie te stoppen.Via het IMP ben ik toen aan een
individuele therapie begonnen, met een mannelijke therapeut. Hij begreep niets van
mijn verhalen, ik had volstrekt geen kontakt met hem. Uit zijn wedervragen of
antwoorden bleek niet dat hij begreep waar ik mee zat. Hij was erg non-direktief dus als
ik nergens over begon deed hij het ook niet. Hij ging ook niet in op mijn negatieve
verhalen over mijn man. Hij zei dat als mijn man zich zo rot voelde dat hij steeds met
andere vrouwen wilde vrijen, dat dat toch wel eens aan mij kon liggen. ik bond hem
teveel aan mij. Hij rechtvaardigde voortdurend het gedrag van mijn man. Hij stond niet
achter mij,ik had een erg onveilig gevoel bij hem. Ik voelde dat hij mijn vijand was en
dat ik mij moest verdedigen. Tegelijkertijd voelde ik dat hij helemaal niet bij mij
betrokken was. Hij was vaak vergeten wat ik de vorige keren verteld had en ik moest
voortdurend zijn geheugen opfrissen over dingen die voor mij heel belangrijk waren.
Ik ben nu nog bij deze therapeut omdat ik het gevoel heb er toch wat mee aan te
kunnen. Het is een soort uitdaging, ik zal mij door zo'n vent niet laten besodemieteren.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
76
De ontplooiing van de totale vrouw
Nu de vrouwen ook in de bewustzijnsindustrie .ontdekt zijn als een apart 'werkveld', kan er weer
een aanslag op haar gepleegd worden door middel van trainingen c.q. therapieën.
Een bekend instituut als Center dat met trainingen adverteert zal zich mogelijk in de toekomst
via een aparte insluitfolder tot de vrouw richten als volgt:
'Met het oog op jouw specifieke energieveld waarin je je dagelijks gefrustreerd voelt zijn we
mede door onze eigen ervaring gekomen tot een doorlopend groeiprogramma speciaal voor jou.
Wat dit inhoudt kunnen we het best illustreren aan de hand van de ervaringen van Tine. Tine is
een fijne intelligente getrouwde jonge vrouw met twee kinderen. Ze heeft maatschappelijke
interesse, werkt halve dagen. Toch voelde ze zich niet gelukkig, er ontbrak haar iets, dat werd
haar heel duidelijk toen haar man een vriendin kreeg. Deze, een vormingswerker, had zich
ontwikkeld zonder haar. Ze was erg onevenwichtig en apaties toen ze bij ons kwam. In een
gesprek met haar bleek primair haar onzekerheid als mens in de relatie tot de ander. Het is van
groot belang voor de ontwikkeling van het totale zelf, een basis te leggen waarin primair aan
zelfvertrouwen wordt gewerkt. Feedback is een onmisbaar instrument hierin en wordt optimaal
verkregen in een lange intensieve groepstraining. Tine volgde één van onze zes maanden
groepen. Zij werkte samen met de groep aan het vrijkomen en delen van warmte, akseptatie van
haarzelf, het zoeken naar de ander en de vreugde van het alleen-zijn. Metodes als bio-energetica,
gestalt en encounter vormen de grondslag. Het is begrijpelijk dat er bij de deelnemers
'doorbraken' komen en ze zich bewust worden van een speciale problematiek. Zo ontdekte Tine
dat ze erg behoefte had aan een primal-therapie. Nadat ze haar oerschreeuw opnieuw maar nu
bewust had kunnen ervaren opende zich nieuwe wegen van body-energie. Zij nam die uitdaging
aan door deel te nemen aan een primitieve lichaamsbeweging- en dansgroep. Gebruikmakend
van eenvoudige, speelse en vrolijke manieren van bewegen: liggen, zitten, staan, lopen,
springen, voelde Tine hoe zij door haar momentum voorwaarts gedreven werd in totale
ontspanning.
Een sessie lichaamsmassage volde, waarin Tine ervoer dat haar lichaam erg veel over haarzelf
kon vertellen en zo een weg opende om op een heel andere manier bezig te zijn. Een direkte
lichamelijke ervaring, zonder woorden, zonder denken en zeer plezierig. Zij had nu ongetwijfeld
een mijlpaal in haar ontplooiing bereikt toen haar iets zeer verdrietigs gebeurde: een geliefd
persoon ontviel haar. Met veel moed stapte zij naar een rouwtherapie-weekend. Wij van de staf
waren zeer onder de indruk van de louterende kracht die zij zich hierdoor verworven had, en het
was een zeer blij moment toen Tine zich liet inschrijven voor twee dagdelen dynamiese
meditatie. Dit is een zeer speciale vorm van meditatie waarbij men de mogelijke gevolgen vooral
niet moet onderschatten: nl. zeer velen voelen zich hierna geroepen en gaan op zoek naar een
goeroe. Voor Tine was India te ver op dit moment. Voor haar was enlightement intensive, een
vijfdaagse ontdekkingstocht, waarin de filters van het dagelijks zijn schoongemaakt worden, een
wezenlijk alternatief.
Zij verkreeg een directe zijnservaring van haar ware aard met behulp van Zenmeditatie, een
Koanvraag en kommunikatietechnieken. Zij wist zich nu in haar menszijn volkomen ontplooid,
verwacht stralend haar derde kind en in het ervaren van de vriendinnen van haar man komt ze
ook nader tot haarzelf.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
77
Privétherapie
Vier jaar geleden kwam ik Peter tegen. Ik was net twintig, vrolijk en vol goeie moed om
na 'n rotervaring weer opnieuw te beginnen. Ik wist wat ik wou vond ik zelf, en hij was
bijna veertig, had wat levenservaring, 'n dochter, wat meer geld als ik en zag dat wel
zitten met mij na 'n huwelijk van 7 jaar met een vrouw die altijd maar zo depressief was:
'vervelend hoor'. We wandelden door de herfstbossen en zaten met een glas rode wijn en
'n sateetje bij 't open vuur, gingen weekendjes naar Groningen en Chaam, vrijden
hartstochtelijk, en hij was psycholoog en ik studeerde psychologie, wat wil je nog meer?
Ik voelde me van 'ze leefden nog lang en gelukkig'. Tja, wat wil je nog meer, maar ik was
wel wat afhankelijk, vond hij. 'O ja, ben ik dat? Je zal wel gelijk hebben'.
Nou, daar wilde ik wel aan werken, geen punt. Hij vond dat we allebei vrij moesten zijn,
'n eigen leven leiden. 't Was wel goed wat ie zei, hij was ook zo geëmancipeerd zei hij
zelf (jij hoeft m'n sokken niet te wassen of m'n flat te stofzuigen, dat doe ik zelf wel) en
ik was 't er helemaal mee eens dat hij twee, drie avonden in de week in z'n eentje naar de
kroeg ging. 'n vrije avond heette dat, natuurlijk joh! Maar zijn café was toevallig ook 't
mijne, en hij vond 't strontvervelend als ik op z'n avonden daar ook was. Want dan zocht
ik 'm vond hij, dus bleef ik maar thuis dan, maar dat was ook vervelend want dan had hij
het ongemakkelijke gevoel dat ik op 'm zat te wachten, dus ging ik op een kursus
pottenbakken en sieraden maken, maar dat was ook vervelend want als 't in de kroeg niet
zo leuk was, zei hij vaak z'n vrije avond voor die avond op en kwam naar mij toe en dus
ging ik maar naar twee van de vijf vooraf betaalde pottenbakkersavonden, en ik kreeg 'n
vaag gevoel in m'n maag van hier klopt iets niet. 
'Je wordt steeds afhankelijker' zei Peter tegen me en ik ging weven en schilderen en
demonstreren en hongerig ziek liggen te zijn in m'n eentje want ik durfde al niet meer op
te bellen dat er niks te eten in huis was want dan was ik weer zo afhankelijk. 'Je kan niet
eens voor jezelf zorgen' zei hij toen hij kwam met 'n pan bami en 'n halve liter vanillevla,
'wat ben je toch afhankelijk'.
En dat was ik ook in zekere zin wel, ik wist toch steeds minder wanneer 't goed was wat
ik deed? Ik had telkens het gevoel dat hij als hij me wat gaf met de ene hand, hij 't me
met de andere hand afnam, terwijl hij er a.h.w. verwijtend bij zei: 'waarom neem je dat
nou aan' en 'waarom geef je dat nou terug?' En bij alles wat ik deed speelde de angst van
zou ik nou weer afhankelijk bezig zijn door me heen, je kon 't trouwens zo gek niet
bedenken of ik wás zo bezig, vond hij als Peter en áls psycholoog, maar hij zou me er wel
bij helpen.
Ondertussen begon ik m'n vage gevoel in m'n maag om te zetten in 'n soort angstige
kwaadheid met vragen als 'waarom voel je je onvrij als ik onverwachts naar je flat kom
(en 't dus niet in m'n hoofd moet halen om dat te doen) en sta jij wel om half drie 's
nachts naast m'n bed als je opeens met me wil vrijen' en 'waarom was je kwaad en
teleurgesteld en "geknakt" toen ik 'n ouwe vriend twee dagen te logeren had en vind je 't
ge-woon dat ik niks zeg en ook vind dat ik er niks over te zeggen heb als jij 'n week of zo
weg bent met 'n vriendin', maar dat praatte hij handig weg met 'God, word jij nou ook al
zo depressief en nog hysteries ook? '. Stempel op m'n kop van degeen die 't weten kan.
En ik had op dat moment alleen maar de pest in! Achteraf gaf ik 'm dan maar weer gelijk,
ik kon 'm allang niet meer missen eigenlijk, ik was ook wel 'n beetje gek geloofde ik
(toch goed dat zo'n aardige man zich met zo'n halve gare griet bemoeide).
Ik werd steeds 'depressiever' en onze relatie werd er steeds meer een van de psycholoog
die strafte door te zeggen dat ik weer afhankelijk was (wat eigenlijk betekende dat het
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
78
eind in zicht kwam voor hem) en beloonde door een avondje-uit-met-ik-in-geile-kleren
en hij-verlekkerd-naar-me-kijkend.
's Avonds zat ik thuis, huilde, keek in de donkere nacht naar z'n raam in de verte, dronk
me te pletter, haatte mezelf en probeerde in m'n dagboek mezelf volwassen te schrijven
en de schuld op mezelf te schuiven, sliep op pillen en verheugde me op de avond waarop
we (als ik me tenminste tot dan gedeisd zou houden) ons tweejarig bestaan zouden
vieren.
En ik zette koffie bij me thuis voor de afgeknapte vriendinnen van hem die net als ik in
drie maanden veranderd waren van vrolijke meiden in 'vrouwen met van die depressies,
gatverdamme, hoe zou dat toch komen?' Ik vond ze erg aardig maar ik had wel 'n plaat
voor m'n kop. Niet zij, niet ik, maar hij die met psychologies gelul en autoriteit zijn
vrijheid en onze onvrijheid preekte. Ik zag 't niet en zij ook niet. ' 't Is zo'n intens lieve
man, met z'n hondeoogjes'.
Uiteindelijk was ik zover dat ik mezelf terugvond in zijn badkamer waar ik de deur aan
het barrikaderen was, terwijl hij opbelde naar de GGD om me te komen halen: 'kompleet
hysteriess, meneer, moet u luisteren ik ben zelf psycholoog en ik kan u verzekeren. . .' Ik
kon 't allemaal niet meer geloven wat ik hoorde, hij, Peter, die wist hoe bang ik was van
die mallemolen van psychiatriese inrichtingen. Ik wist door m'n studie hoeveel kans je
had om daar ongelukkig terecht te komen en er niet meer uit te komen. Hij wou me laten
opbergen, voor 't eerst ging hij z'n afgestudeerdheid openlijk tegen me in de praktijk
brengen, nadat hij dat al die tijd al ondergronds gedaan had. De man aan de andere kant
deed 't niet. Ik moest zelf maar bellen of komen, hij kon beter naar 'n krisiscentrum gaan
met me. Ik spartelde nog tegen, maar ik voelde me zo slap van wat ik net gehoord had, en
voor ik 't wist stond ik in die hall daar, met zijn hand hard om m'n arm geklemd tegen 't
weglopen, en ik dacht 'meid, hou je rustig, als 'n mak schaap, als je stennis maakt houden
ze je hier.' Hij stond erbij van ik kom haar afleveren als deskundige, maar dát lukte niet
zo goed. 'Zo te horen is het toch niet alleen háár probleem', zei de jongen die hem
aanhoorde, 'ik vind dat jij er ook bij moet zijn', en nadat we twee uur gepraat hadden zei
diezelfde jongen: 'besef je niet dat als jij zo je vrijheid neemt, je háár die vrijheid
afneemt?' Dat had ik al die tijd gevoeld en nooit onder woorden kunnen brengen, altijd
plat gepraat, en ik was er doodgelukkig mee. Kijk Peter, ja, dát probeer ik je alsmaar te
zeggen, snap je dat, god wat goed, nou kunnen we misschien weer praten, leven,
overnieuw beginnen, en we spraken af om terug te komen, samen met nog 'n andere
vriendin van hem die ook begon door te draaien en ik was dolgelukkig. Hij niet, en toen
we buiten kwamen zei hij, 'wát 'n lul', ja maar...
De afspraken gingen niet door en alles ging weer verder op de oude voet, steeds meer
depressies, alleen die uitspraak op 't krisiscentrum begon me aan het denken te zetten (ik
mocht 't alleen nooit tegen hem zeggen, dan werd ie kwaad, dat had ik zeker daar
geleerd...). Ik begon meer en vertrouwder en eerlijker met z'n vriendinnen te praten en
begon te ontdekken, heel stilletjes voor mezelf dat ik tóch 'n mens was, dat 't niet
allemaal aan mij lag, dat ik zelf dingen kon doen waar ik blij mee was, 'n heel klein
petieterig worteltje van bewustwording groeide in me en ik werd 'n heel klein beetje blij
en echt onafhankelijk. En ik begon mezelf te herkennen in stukjes over 't feminisme in de
sextant. Er waren er dus meer die hadden gedacht dat ze gek waren van zichzelf, was ik
dan ook niet een van hen? Peter vond dat helemaal zo leuk niet allemaal, ik begon ook te
ontdekken dat hij eigenlijk helemaal niet wou dat ik onafhankelijk was op 't moment dat
ik dat zelf wou: 'Ga je weg vanavond, go, ik wou eigenlijk komen' en dan ging ik toch
maar weer niet, zó sterk stond ik ook niet in m'n schoenen, misschien vond ie me wel té
onafhankelijk nou, risiko hoor! Langzaam weer ingepakt. En opeens was daar weer 'n
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
79
depressie en hij vond (opeens weer als deskundige en niet meer als die Peter die vroeg of
ik soms thuis wou blijven), dat dat niet meer langer kon zo, ik moest maar 'ns naar een
neuroloog gaan, er was vast iets mis met m'n hersenen, misschien zat daar wel wat wat
wegkon, en ik kon vast wel van die pilletje krijgen die je 'persoonlijkheid reguleerden'.
Boem. Grof geschut. Ik ben naar buiten gelopen en heb naar de sterren geschreeuwd,
kotsmisselijk. 'Ben ik gek, nee, ik ben niet gek'. Peter: 'Als je niet doet wat ik je adviseer
dan doe je niet alles wat aan onze relatie te doen is en dan stop ik ermee.' En deed ik 't
wel dan zou hij me over een jaartje of zo toch niet meer hoeven 'zo saai, weet je wel, met
zo'n gereguleerde persoonlijkheid' en ik zou tegen die tijd ook nog 's mezelf kwijtgeraakt
zijn door die troep. 'Vuile rotpsycholoog', dacht ik, 'god, mag ik nooit zó worden, nooit
zó m'n macht misbruiken.'
Ik ben niet naar die neuroloog gegaan. M'n eerste eigen beslissing tegen hem. Ik wás niet
gek vond ik, net zo min als al die andere vrouwen waar ik van gelezen had en die nou
zo'n grote anonieme steun voor me waren.
Anderhalve maand later ben ik weggegaan, dronken, om drie uur 's nachts, en ik heb
geloof ik maar 'n half uurtje gehuild erna.
Twee maanden later had ik al heel wat boeken gekocht over 't feminisme die ik uit m'n
sextantjes gehaald had en boeken die door de schrijfsters van de vorige boeken waren
aangeraden. En van toen af ging alles vanzelf in 'n stijgende lijn. 't Vrouwenhuis, praten
met andere vrouwen die 't zelfde meegemaakt hadden, 't heeft niet alleen aan mij gelegen,
misschien zelf helemaal niet en wat ik gevoeld heb, voelen andere vrouwen ook. Jezus, ik
ben niet meer alleen op deze wereld. Ik hoef nooit meer met 'n stanleymes op m'n pols
voor 't raam te staan omdat ik mezelf de wereld niet waard vind. Die ene man in dat
krisiscentrum en vooral al die vrouwen, die onbekende vrouwen met hun eigenste
ervaringen en gevoelens, jullie hebben me gemaakt tot Tineke, die weer lacht en leeft en
zingt en met kraampjes van 't Vrouwenhuis gaat staan.
En toch, 't is 'n jaar geleden allemaal nou, soms als ik m'n dag niet heb, als alles fout
gaat, denk ik wel 'ns even 'zou ie toch gelijk gehad hebben, zou ik toch een beetje gek
zijn...' Wat er jaren ingehamerd is, haal je er toch niet zomaar weer uit.
Lieve vrouwen, zusters, ik heb jullie nog steeds hard nodig, altijd.
Een witte onderbroek fladderde om zijn knieën
Toen ik twintig was, ging ik naar de psychiater. Op aanraden van de huisarts. Ik had thuis
namelijk verteld dat ik lesbies was. Ik wist dat eigenlijk al twintig jaar, maar pas vijf jaar
bewust. En nu dook ik bij nacht en ontij onder in duistere homobars. Mijn wegblijven 's
nachts bracht wel enige onrust bij mijn ouders teweeg die dat niet van me gewend waren.
Dus op een gegeven moment heb ik verteld hoe het zat. 
Na hun gesprek met de huisarts, werd ik ook bij hem uitgenodigd. Hij deed er nogal
luchthartig over maar vond het toch wel zinnig als ik eens met een psychiater ging
praten; hij wist er wel een voor me, dr. Brandon.
Nu goed, ik zag er het nut niet zo van in maar het leek me wel interessant. Op een
middag zat ik toch wel zenuwachtig in een volle wachtkamer en keek eens voorzichting
om me heen. Zouden die nu allemaal gek zijn, ze zagen er toch niet zo uit. Ik was vrij
vlug aan de beurt en kwam in een grote kamer met een antiek bureau; daarachter ging de
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
80
psychiater zitten en ik mocht er voor. In mijn ooghoek zag ik een grote rustbank en een
enorme zwarte hond die ogenschijnlijk lag te slapen.
'Zo, vertel het maar eens'. Ik gaf hem het briefje van de huisarts, terwijl hij me
nieuwsgierig opnam. 'Ja, ja, vertel er zelf eens wat over.' Dat was kort gezegd. 'Ik ben
lesbies en de huisarts wilde dat ik daar eens over ging praten, maar ik zit er niet mee'.
'Hm.' Ik verwachtte nu enige psychologiese vragen waarop ik al een antwoord klaar had
want ik was niet van plan me in te laten pakken. Maar nee. Vertel eens wat over jezelf.
Nou ja,wat moet je dan zeggen en ik zei dan ook niet veel. Toch ontspon zich een klein
gesprekje en er werd een volgende afspraak gemaakt. Niet op het spreekuur maar 's
avonds. 
De huishoudster deed open; vanachter het bureau kreeg ik een klef handje van de dokter;
de hond lag er nog. Na een half uur kletsen over zijn antiek, moest ik wat over mijn jeugd
vertellen. Ik probeerde hem wat ideeën aan de hand te doen en vertelde een verhaal wat
ik als kind had opgevangen over een buurvrouw die moest bevallen. Hij begon direkt te
schrijven, kreeg een aha blik in zijn ogen en zei: 'Zwangerschapsangst.' Tsja, dat wist ik
ook wel, daar had ik hem niet voor nodig.
Had ik wel eens vriendjes gehad? Ja. Mee naar bed geweest? Nee. Angst? Nou, nee,
gewoon geen zin. Dat dacht je, je bent bang en probeert dat weg te schuiven door je
lesbies te gedragen.
Toen kwam er een verhaal over het gevaar van bepaalde homofielen-verenigingen die
zeiden dat homoseksualiteit normaal was en het zelfs propageerden. Nu vond hij het hun
goed recht voor zich zelf op te komen, maar ze moesten het wel onder elkaar houden. Ik
moest maar zorgen dat ik me daar niet door liet beïnvloeden want ik zag er uit als een
volkomen normaal meisje, heel aantrekkelijk en vrouwelijk, maar daar zouden we het
nog wel over hebben.
Ik besloot direkt om wat meer van die homofielen-verenigingen te weten te komen. Bij
het afscheid wees hij opeens op mijn mooie grijze paraplu, die ik nodig had voor de
stortregen. 'Het is een beetje flauw hoor, maar weet je dat dat een fallussymbool is? '
Toen gaf hij me een dikke zoen op mijn mond en verbijsterd ging ik weg. Thuis dacht ik
dat mijn moeder volkomen gelijk dat toen ze eens beweerde dat er aan alle psychiaters
wel een steekje los zat.
Maar ik had weer een nieuwe afspraak gemaakt. Ik had op dat moment net een vriendin
en voelde me daar erg goed bij. Hij zou haar wel eens willen zien, maar ik zei dat we
daar nu niet bepaald behoefte aan hadden. Verder verliep het gesprek nogal stroef en bij
het weggaan had hij me ineens te pakken. Hij was kleiner dan ik, maar ik voelde aan alle
kanten zijn armen om me heen en een hand probeerde ergens onder mijn kleren te komen.
Hij was rood en bezweet en hijgde toen ik hem van me afduwde. Ik keek naar hem en zag
dat zijn broek op zijn kuiten hing, een witte onderbroek fladderde om zijn knieën. Hij
probeerde me weer te grijpen en mijn kleren los te trekken, terwijl hij zei dat ik niet zo
bang moest zijn. Ik vroeg hem of dat bij de behandeling hoorde. 'Nee, natuurlijk niet,
maar je hebt een aantrekkelijk lichaam, mooie borsten en billen; je durft er alleen niet
van te genieten'. Na me nogmaals ontworsteld te hebben zei ik hem dat ik zelf wel uit-
maakte wie er aan mijn lichaam kwam en waar ik zin in had. Ik kreeg een meewarig
lachje, terwijl hij zijn rotzooi weer in zijn broek opborg en zijn kleren gladstreek. Daarna
liet hij me uit en wenste me een prettige vakantie want ik zou drie weken naar Engeland
gaan. 
Toen ik van vakantie terug kwam besloot ik niet meer naar hem toe te gaan. Maar een
week later stond hij ineens voor de deur, mijn vader deed hem open, hij bleef ongeveer
tien minuten zitten, praatte wat met mijn moeder en haalde mij over om in ieder geval
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
81
nog een keer te komen. Ik durfde niet erg tegen te stribbelen omdat ik dan de reden moest
opgeven. Ik schaamde me notabene toch over wat er gebeurd was en had mijn ouders er
niets over verteld.
Maar goed, ik ging weer en kreeg nu wat interessants over mijn ouders te horen. In die
tien minuten bij ons thuis had hij een aardige analyse gemaakt. Het kwam er op neer dat
mijn moeder dominant was en mijn vader onder de plak zat. Ik vroeg me af wat hij daar
nu uit konkludeerde en zei hem dat hij zich vergiste; bovendien ging het om mij en niet
om mijn ouders.
Ik wilde niet meer blijven. Hij vond dat jammer, want het ging toch lekker maar ik mocht
natuurlijk zelf beslissen. 
'O ja, en wat er tussen ons gebeurde, daar moet je maar niets over zeggen; de mensen
praten al zoveel en als psychiater zit ik in een kwetsbare positie.'
Bij de deur kreeg ik keurig een hand. Het zou wel in orde komen met me, want ik was
niet dom. 'Ach ja, over een paar jaar ben ik getrouwd en heb een stel kinderen' zei ik
sarkasties.
'Natuurlijk.' En hij liet me zelfvoldaan uit.
Ik leef en dat is geweldig 
In mei kon ik het niet meer opbrengen met mijn man naar bed te gaan; ik voelde zo
weinig genegenheid voor hem en kreeg er zo genoeg van te huichelen. Ik werd er steeds
meer van overtuigd, dat we beter konden scheiden. Mijn man wilde niet inzien dat dat
voor ons allemaal beter was. Hij riep mij voortdurend ter verantwoording en wees me er
op dat ik dat hem en de kinderen niet kon aandoen. Op aandrang van hem en vele anderen
heb ik er in toegestemd aan een relatie-therapie mee te werken, eenmaal per week 1 1/2 à
2 uur praten van augustus tot december.
We kwamen de eerste keer bij elkaar in een groep van acht echtparen onder leiding van
twee deskundige therapeuten en twee mensen die ervaring wilden opdoen. Er ontstond
direkt onder enkelen verzet tegen de grootte van de groep, maar er werd gezegd dat we
vooral in twee kleine groepen zouden werken met eventueel mogelijkheden tot schuiven.
Daarna vertelde iedereen wie zij/hij was en waarom zij/hij naar de 'Oosthoek' was
gekomen. De meesten waren erg openhartig en na afloop had je het gevoel dat je elkaar al
een beetje kende en dat je niet de enige was met huwelijksproblemen. Daarna kwamen we
als twee kleine groepen bijeen. In de andere groep was het thema: 'kommunikatie', in
onze groep: 'jezelf zijn'.
Na de eerste zitting kregen we als 'huiswerk' mee, dat we voor onszelf moesten nagaan
wat je van je partner nodig had om jezelf te kunnen zijn. Omdat mijn man de keer daarop
niet aanwezig kon zijn, vroeg hij of hij op papier zou zetten wat hij van mij nodig had, en
aan mij zou meegeven. Dat gebeurde en de volgende keer werd zijn 'verlanglijstje'
voorgelezen. Daarin stond vooral dat hij veel waardering nodig had voor huishoudelijk
werk dat hij wel eens deed (en dat werd mij kwalijk genomen), terwijl dat pas sinds een
paar maanden zo was toen hijzelf nog vakantie had en ik een part-time baan en we
bovendien nog een hulp hadden. (Dit zei ik pas de volgende keer, omdat ik het me pas
later realiseerde, maar toen hadden we het weer over iemand of iets anders.)
Ik kreeg als opdracht ook een lijstje te maken; de beide lijstjes naast elkaar te leggen en
ze samen te bespreken. Ik stelde dus ook een lijstje van wensen op (het is inmiddels
weggeraakt) waarvan de eerste was: dat ik net zo 'belangrijk' wilde zijn als mijn man.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
82
We hebben erover gepraat en het leek toen een tijdje goed te gaan; we sliepen ook weer
bij elkaar. Maar ik had ergens het gevoel dat het niet helemaal klopte. We vrijden een
paar keer erg heftig maar ik besefte dat ik mijn man gebruikte om klaar te komen. En dat
is eigenlijk een soort seks die ik niet wil en die een huwelijk niet in stand kan houden.
Er werd tijdens een zitting van de therapie soms lange tijd aandacht geschonken aan één
persoon of aan één echtpaar, waarbij soms zeer verrassende dingen naar voren kwamen.
Een aantal algemeen voorkomende gezegden, als: 'ik denk dat mijn man/vrouw dat vindt.'
Therapeute: 'Heb je haar/hem dat wel eens gevraagd? ' Of: 'Ik verwachtte dat mijn
vrouw/man dat of dat voor me zou doen, als ik liet merken dat...' Therapeute: 'Hoe liet je
dat merken? ' of: 'Heb je dat wel eens tegen haar/hem gezegd? '
Mijn man en ik hebben ook nog eens (thuis) gepraat over de 'harmonieuze sfeer' in ons
huis, naar voorbeeld van het gezin waar mijn man uit kwam. Daardoor maakten we nooit
ruzie; daardoor slikte ik veel te veel in; of we probeerden in redelijke bewoordingen en
argumenten de dingen uit te praten. Op zich vind ik dit geen verkeerde gang van zaken en
ik stond er ook wel achter. Maar omdat ik minder belezen en bespraakt ben dan hij, legde
ik het altijd af en kreeg hij altijd gelijk. Hij gaf het zelf toe: 'Ik moet altijd zo nodig het
knapste jongetje van de klas zijn'. Een psycholoog had eens tegen me gezegd: 'Zeg je wel
eens tegen iemand "dat ie je de strot uitkomt? " Nee, natuurlijk niet, daar bent u veel te
netjes voor, mevrouw.' En inderdaad merkte ik later vaak dat ik eigenlijk wel eens wilde
zeggen dat ik mijn man een klootzak vond, en een krent. Maar ik kon die woorden niet
uit mijn mond krijgen. Waarom niet? Uit angst voor de reaktie van hem waarschijnlijk. Ik
voelde me te kwetsbaar. 
Dat zei ik in november tijdens een zitting van de therapie: dat ik niet verder met hem
durfde omdat ik te vaak gekwetst, alleen gelaten werd en altijd maar weer begrip voor
zijn zwakheden moest hebben, hem moest bevestigen in zijn manlijkheid. Terwijl ik zelf
snakte naar begrip. Dat begrip kreeg ik ook niet in de groep, op een heel enkele keer na.
Als ik het niet meer had, ging ik naar een paar fijne vrienden om weer opgepept verder te
kunnen.
Ik heb toen een paar keer erg gehuild, tijdens de therapie, omdat ik wist dat ik weg moest
uit het leven dat ik leidde, maar ik vond het vreselijk moeilijk mijn kinderen los te laten.
Bovendien had ik het idee dat ik goedkeuring moest hebben van de therapeute, voor we
konden besluiten uit elkaar te gaan. Pas aan het eind van de therapie besefte ik dat ik zelf
de beslissing moest nemen met of zonder goedkeuring van wie dan ook.
Ik raapte mijn positieven bij elkaar en zag toen ook hoe het met de kinderen moest. Als
ik ze bij me zou houden, zou dat zeer moeilijk worden voor hen en mezelf: na een volle
werkdag ook nog boodschappen doen, eten koken, afwassen, helpen met huiswerk, kleren
verstellen, opruimen, geen geld hebben voor oppas en uitgaan. Dat zou ik niet kunnen
opbrengen; ik zou een eeuwig vermoeide en prikkelbare moeder zijn. Mijn man heeft
meer tijd (hij is leraar) en een goed inkomen, kan dus hulp en oppas betalen. Bovendien
was het de wens van mijn man de kinderen bij zich te houden. Ze blijven in hun
vertrouwde omgeving. Het zou werkelijk absurd zijn om ze als z.g. 'goede moeder' mee te
nemen.
De twee laatste zittingen van de therapie kwam ik met mijn besluit om weg te gaan, en
waarom. De therapeute en enkele leden van de groep zeiden toen dat ik erg duidelijk was.
Mijn man huilde vreselijk en kon geen woord uitbrengen. Een vrouw uit de groep zei
toen dat ik erg 'hard' was. Ik had geen zin daar nog op in te gaan. 
Ik solliciteerde naar een baan en ik had geluk. Nu zit ik drie maanden in Amsterdam. Ik
had me op het ergste voorbereid. De eerste maand was ook wel moeilijk, maar ik leerde
snel mensen kennen en ik voel me erg goed nu. Ik ben helemaal van de medicijnen af en
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
83
ik heb nog geen moment getwijfeld over de juistheid van mijn beslissing. Met de
kinderen gaat het goed; vooral mijn oudste dochter is opgefleurd, sinds de spanningen uit
huis zijn.
Mijn baan is prettig, en ik ben met van alles bezig daarnaast. Ik voel me vrij, ik kan
mezelf zijn; in kontakten met andere mensen stel ik me kwetsbaar op als ik het gevoel
heb dat ik een tegenslag kan inkasseren. Vaak geniet ik van een avond alleen zijn, zeker
als er een goed radioprogramma is. Soms verlang ik naar intimiteit met iemand anders,
een ander mens. Ik overweeg om weer te gaan studeren: sociale pedagogie of sociale
akademie.
Een cyniese vriend zei laatst tegen me: over vijf jaar heb je alles gehad. Nou ja, dat zien
we dan wel weer. In ieder geval geldt voor nu: ik leef en dat is geweldig!
Een vrouwelijke gek
Ik was op een gegeven moment bezig te ontdekken waarom twee van de drie mensen
kreperen van de honger. Ik ging zien dat de oorzaak lag in het Westers kapitalisties
stelsel, ging me verdiepen in milieuproblematiek en sloot me als aktief lid bij Dolle Mina
aan, omdat ik me als vrouw onderdrukt voelde. Doordat ik dit hele
bewustwordingsproces niet kon toepassen in mijn eigen leven, liep ik vast. Ik vroeg hulp
om mijn maatschappijvisie te kunnen integreren en mijn angst, veroorzaakt door teveel
weten over verzieking van onze maatschappij, wat uit te werken. 
Er werd me verteld dat mijn relatie met de maatschappij, mijn moeilijkheden met het me
eigen maken van nieuwe normen en waarden, projektie was. Er werd me verteld dat ik
aan kontaktstoornis leed en maar een strak truitje moest dragen, want het oog wil ook wat
en de kontakten zouden dan wel komen. Ik vertelde dat onze wereld juist zo ziek was
door alle uiterlijkheden, dat ik andere dingen, waarden, mogelijkheden zocht en of ze me
daarbij wilden helpen. Dat werd niet opgepikt.
Zowel in individuele- als in groepstherapie heb ik ervaren afhankelijk te zijn geweest van
therapeuten. Wat zij signaleerden was juist, wat ik inbracht werd ontkend. Een psychiater
vond dat ik mijn vrouw-zijn ontkende. Volgens hem was de man een aktief ding en de
vrouw de ruimte, waarin dat aktieve ding tot aktie kon komen. Als ik zei dat ik altijd veel
moeite met mijn opvoeding tot jongedame had gehad, kreeg ik te horen dat dat kwam
omdat ik me teveel verzette, dat ik meer open moest staan voor anderen en me meer
moest aanpassen. Uiteindelijk kreeg ik steeds meer het gevoel dat ik niet deugde, totaal
irreëel was door rolpatronen niet te aksepteren en altijd fout te zitten. Daardoor ging ik
me steeds kapotter voelen.
Ik had me op laten nemen in een psychotherapeutiese gemeenschap, waar alles gericht
was op je eigen beleving. Maar als ik me ergerde aan de STER-reclame, die vrouwen liet
zien als verzorgend en 'mooi', dan was dat projektie, was ik volgens hun jaloers en moest
ik dus zo worden als die vrouwen. Alles wat met de maatschappij te maken had, de
verbanden die ik legde, werden ontkend en ik zag het helemaal verkeerd, werd gezegd. Ik
voelde me slechter dan ooit. Ik had me laten opnemen, ik ging er op achteruit, maar hoe
zou ik het 'buiten' kunnen maken, ik was immers hartstikke gek.
Uiteindelijk ben ik weggegaan. Toen werd ik gekonfronteerd met enorme betutteling. Ik
was degene die uit de boot gevallen was, die zich niet had kunnen handhaven, dus moest
er voorzichtig met me worden omgesprongen. Ik liet me inschrijven bij een arbeidsburo
en informeerde naar studiemogelijkheden. Studeren werd me afgeraden omdat het te
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
84
zwaar zou zijn, ik kon beter een gemakkelijk baantje nemen. Mijn gevoel van eigen-
waarde werd hier bepaald niet groter door. Weer gebeurde wat zo vaak gebeurde: ik
vroeg naar studiemogelijkheden maar er werd me een baantje aangeboden, ik vroeg om
iets, wat volgens anderen niet goed voor me was, en anderen kwamen met wat zei wel
goed voor me vonden. Daardoor kreeg ik het gevoel me te moeten verdedigen, waardoor
ik mijn energie niet helemaal kon gebruiken om mijn eigen dingen te ontwikkelen.
Ik kwam in therapie bij een psychologe. Plotseling kon ik wél iets met mijn problemen.
Ik merkte dat die vrouw me aanvoelde en begreep en op me inging. Dat was me bij
andere therapeuten nog niet overkomen. Ik ontdekte dat een man me misschien wel kon
begrijpen, maar onmogelijk met me kan meevoelen, omdat hij niet ervaren heeft hoe het
is om als meisje te zijn opgevoed. Zij kon dat wel. Ook was nieuw voor me dat die
psychologe echt naar me luisterde. Daardoor werden we twee mensen die voor elkaar
open stonden, zodat er erg veel kon gebeuren. Tot dan toe liet de hulpverlener vaak zijn
visie gelden, zonder op de mijne in te gaan. Voelde ik me ontkend, dan kwam dat omdat
ik neuroties was. Ik moest het anders bekijken, met andere woorden: ik zat verkeerd.
Daardoor kon ik mijn gevoel niet verder uitwerken.
Je onzekerheid, je minderwaardigheidsgevoelens, je schuldgevoelens nemen erg toe. Het
wordt heel moeilijk onafhankelijk te blijven als er zo vaak indirekt op gewezen wordt dat
je je toch maar mooi moest laten opnemen, dus 't zelf niet kan. Als hulpvrager kom je
gauw in een afhankelijke rol en wordt niet erkend. Door de hulp van de psychologe, die
op mij ingaat kom ik b.v. wel uit onduidelijke of tegenstrijdige gevoelens. Als ik tegen
haar zeg dat ik iets voel wat niet klopt zegt ze: 'Ja, maar je voelt het toch'. Dan kunnen
we verder gaan, waarom ik het zo voel en waarom ik dat gevoel zo moeilijk vind. Als
iemand zegt: 'Ja, maar je voelt het verkeerd, want het ligt zus of zo' dan krijg ik mijn
gevoel niet duidelijk, maar moet het voor iets van de ander vervangen. Dan ervaar ik
hulpverlening als een soort bevrediging voor de hulpverlener die het allemaal zo goed
bedoelt en mij zo graag wil helpen, maar aan mij voorbij gaat. 
Een half jaar nadat ik met hulp-ontvangen gestopt was, kwam ik in het vrouwenhuis. Pas
nu begin ik mezelf weer tegen te komen, kan ik verder met de dingen waar ik op stuk
liep. Ik merk nu dat ik binnen Dolle Mina vastliep, omdat ik me altijd met mannen had
geïdentificeerd. Ik wilde altijd een jongen zijn. Binnen Dolle Mina en in het vrouwenhuis
kwam en kom ik vrouwen tegen die, net als ik, huwelijk en huishouding niet zien zitten.
Pas nu kan ik met met deze vrouwen identificeren omdat zij ook bezig zijn vanuit eigen
gevoel te leven. Ik kan iedereen afraden, hulp in een psychiatriese inrichting te zoeken,
omdat je eigenlijk tot het laagste van het laagste wordt bestempeld. Als vrouw bén je al 'n
mindere soort, maar een vrouwelijke gek...
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
85
De verzorgingsstaat
Zou dat niet een droom van ons allen zijn, een verzorgingsstaat? Eindelijk kunnen vrouwen eens
iets voor zichzelf gaan doen, terwijl de overheid het verzorgende werk op zich neemt. Heerlijk!
Maar het is geen droom, het is werkelijkheid. Omdat de overheid tegenwoordig zo belangrijk is,
zijn er namelijk allerlei wetenschappen die proberen te onderzoeken wat de overheid (of de
staat) eigenlijk is en hoe hij werkt. 
Deze wetenschappen hebben vastgesteld dat de overheid in de vorige eeuw niet zo belangrijk
was, dat hij alleen voor orde en rust moest zorgen; dat noemen ze dan een nachtwakersstaat.
Maar tegenwoordig is het maatschappelijk leven zo ingewikkeld dat het partikulier initiatief het
niet meer allemaal kan bijhouden, dus nu moet de staat gaan ingrijpen en voor iedereen zorgen.
Er is zelfs een jurist geweest die heeft gezegd dat de staat vroeger vaderlijk was (vermanend en
straffend) en nu moederlijk is geworden. Toch is het niet zo dat we ons allemaal verzorgd en
bemoederd voelen, dus er klopt iets niet. Dat ligt voornamelijk aan twee dingen: de staat is geen
moeder - het is een mannenorganisatie die die mensen in dienst kan nemen om voor mensen te
zorgen; en ten tweede, al zou die organisatie dat kunnen doen, in werkelijkheid heeft hij allerlei
dingen te doen die dat verhinderen.
De staat, het geheel van alle soorten overheden, is een organisatie die voor orde en rust moet
zorgen. Dat bepaalt de bezigheden van de mensen in overheidsdienst. In beginsel worden in ons
soort samenleving alle andere soorten behoeften die mensen hebben door het partikuliere
initiatief vervuld, en dan met name door dingen te produceren in ondernemingen. Investeerders
(mensen die kapitaal hebben) en ondernemers beslissen wat zij voor ons zullen produceren door
uit te rekenen waar zij het meeste winst mee kunnen maken. Wie geen kapitaal heeft verkoopt
zijn arbeidskracht tegen geld, of geeft haar arbeidskracht aan een man in ruil voor kost en
inwoning. De vraag hoeveel geld er voor de arbeidskracht zal worden betaald hangt af van de
strijd tussen de ondernemers onderling (konkurrentie) en van de strijd van de arbeiders tegen de
ondernemers (loonstrijd, klassestrijd). In deze gevechten worden de hoofdlijnen van het
maatschappelijk gebeuren bepaald, maar orde en rust kunnen ze niet voortbrengen, terwijl die
juist voor het ongestoord voortgaan van de produktie zo nodig zijn. En ook dat ekonomiese
proces loopt helemaal niet goed, uit zichzelf, doordat bijvoorbeeld soms teveel geïnvesteerd
wordt zodat er tevee1 produkten komen, er niet genoeg geld is om ze te kopen en er een krisis
ontstaat waardoor er helemaal geen werk meer is. En verder zijn de ondernemers alleen bezig
met hun eigen winst, dus ze zijn kortzichtig: ze laten hun arbeiders verhongeren en
verkommeren; ze laten ze in slechte huizen wonen en buiten ook de vrouwen en kinderen uit; er
ontstaan ziektes en epidemieën. 
Onder druk van het opkomende socialisme aan het eind van de 19e eeuw bedenken
vooruitstrevende ondernemers dat het toch veel beter zou zijn als er goede scholen zouden zijn
voor de arbeiders kinderen en als er iets aan de gezondheid van arbeiders gedaan zou worden, en
als arbeidersvrouwen thuis zouden blijven om hun kinderen goed op te voeden. En de enige die
alle ondernemers, ook de kortzichtige die dergelijke maatregelen niet willen, kan dwingen, is de
overheid, dus die moet daar dan maar wetten over maken.
En zo is sinds het eind van de vorige eeuw de overheid steeds meer in de chaos gaan ingrijpen
door die dingen te organiseren en te produceren die voor het bedrijf niet winstgevend zijn, door
talloze ekonomiese maatregelen te nemen die de winstmogelijkheden van bedrijven vergroten,
door maatregelen die de konkurrentie tussen middenstanders moeten verminderen, en door
wetten om de levensomstandigheden van de arbeiders te verbeteren: volksgezondheid,
woningbouw, kinderbescherming.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
86
Langzamerhand kwamen er ook wat schamele voorzieningen bij invaliditeit, ziekte en
werkeloosheid van werkende mannen. Pas na de tweede wereldoorlog werd de staat echt
'verzorgingsstaat', want toen werd het sociale verzekerings- en voorzieningsstelsel opgebouwd
dat we nu kennen, waarin iedereen verzekerd is van een ekonomies bestaansminimum. In de
woorden van na de oorlog, 'verzorgd van de wieg tot het graf'. De redenen daarvoor waren in de
eerste plaats de angst voor kommunisme en fascisme, (ontevreden mensen kunnen immers de
gekste dingen doen), en ten tweede stabilisering van de ekonomie door de koopkracht te
verzekeren zodat er geen krisissen meer zouden komen, want iedereen had nu altijd geld om de
door het bedrijfsleven voor winst gemaakte produkten inderdaad aan te schaffen.
Het feit dat je als je werkt steeds premie betaalt voor allerlei verplichte verzekeringen, zodat je
een uitkering krijgt als er iets gebeurt, en dat je bijstand kunt krijgen als je niet werkt, zou onze
staat dus tot een verzorgingsstaat maken. Geld is verzorging, Nou ja, we weten allemaal wel dat
dat niet zo is. Maar op zich zou het misschien niet zo erg zijn, als het daar bij bleef. Geld is altijd
prettig, je hebt een dak boven je hoofd en je hoeft niet te verhongeren.
Maar zo eenvoudig is het niet, want de instanties die de uitkering geven moeten natuurlijk wel
goed weten of je er recht op hebt. Dus daarom moet je geval goed onderzocht worden: door
dokters als je zegt dat je ziek bent, door psychiaters als je zegt dat je zenuwachtig bent, door
maatschappelijk werkers als je gewoon 'onaangepast' bent. En zo worden bij de 'verzorging' door
middel van uitkeringen al heel wat 'hulpverleners' ingeschakeld die niet tot taak hebben om hulp
te verlenen, maar om de instanties gegevens te verschaffen of bepaalde regelingen al dan niet
van toepassing zijn. Dat zijn dus mensen die opgeleid zijn om hulp te geven, en waar je die hulp
ook van verwacht, en dus met enig vertrouwen op af komt, maar die dan iets heel anders doen.
Ze kijken of je de boel niet bedondert, of je wel echt ziek bent, of je niet een ander baantje kan
nemen, dus of je hun 'hulp' wel echt waard bent.
Dat zijn echter niet de enige nep-hulpverleners die in de verzorgingsstaat rondlopen. Het
geweldsapparaat - die afdelingen van de verzorgingsstaat die voor orde en rust moeten zorgen -
dat vroeger genoeg had aan soldaten, heeft nu ook psychiaters, psychologen en maatschappelijk
werkers. Ook hun taak is niet in de eerste plaats hulpverlening, maar assistentie bij de
ordehandhaving, het geweld, de repressie: was de verdachte toerekeningsvatbaar? Zijn er
perspektieven voor zijn reklassering? Vangt zijn vrouw hem goed op? En dan de
kinderbescherming, met een leger van hulpverleners die alles weten van goede gezinnen en gave
persoonlijkheden. Deze hulpverleners doen ook allemaal of ze helpen, terwijl ze in feite helpen
met straffen van wie de maatschappelijke normen overtreedt.
Verder zijn er dan nog grote gebieden van overheidswerkzaamheid die nog sterker de pretentie
van hulpverlening hebben: de zorg voor de volksgezondheid, de jeugdzorg en tenslotte het
welzijnswerk. Dat laatste is de modernste tak van aktiviteit, en veel mensen weten niet eens wat
het inhoudt. Het wordt onderverdeeld in 'kultureel werk', dat bestaat uit vormende aktiviteiten in
vormingscentra en buurthuizen om mensen te scholen en te emanciperen ter bevordering van de
'mondigheid'. Dan heb je 'opbouwwerk', waarbij mensen in een buurt geholpen worden om hun
eigen leefomgeving te bepalen, doordat de opbouwwerkers hun wensen 'vertalen' naar de
gemeentelijke overheid; en tenslotte het maatschappelijk werk, waar naar individuele problemen
van mensen die in de maatschappij ergens zijn vastgelopen wordt gezocht. Dit klinkt allemaal
als echte hulpverlening, maar de werkelijkheid pakt wel een beetje anders uit.
Wanneer een groep ál te opstandig dreigt te worden, 'ontdekt' het kultuurwerk deze groep en
weet via vormingswerkachtige aktiviteiten de eisen en ontevredenheid om te buigen naar iets dat
maatschappelijk geaksepteerd is.
Vrouwen die opstandig worden, b.v. komen in groepen te zitten waarin ze zich niet meer
bezighouden met hun eigen onderdrukte positie, maar juist afgeleid worden en 'zich op de
samenleving gaan oriënteren'.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
87
Ook het opbouwwerk wordt gebruikt om mensen aan te passen. In afbraakbuurten komen
opbouwwerkers om de afbraak soepel te laten verlopen. Aan bewoners wordt gesuggereerd dat
ze zelf plannen mogen maken over hoe hun nieuwe woonomgeving er uit moet komen te zien.
Tegelijkertijd worden ze uitgebreid voorgelicht over waar ze allemaal rekening mee dienen te
houden. Seriebouw, dus eentonigheid, is noodzakelijk: 'Jullie willen toch geen hoge huur? '. Heel
snel raken buurtbewoners bekend met voorwaarden, voorschriften en de werkwijze van grote
bouwmaatschappijen en na verloop van tijd rolt er een bestemmingsplan uit waar geen overheid,
bouwmaatschappij of opbouwwerker zich een buil aan kan vallen.
Het maatschappelijk werk zit overal. Overal waar individuele mensen individueel vast kunnen
lopen op onbegrip, burokratie, zich onaangepast gedragen, doodongelukkig zijn.
In al die instellingen worden mensen aangepast aan de burokratie, aan hun werk, worden
vrouwen teruggepraat naar man en gezin, want dat is de hoeksteen van onze maatschappij, en in
veel gevallen gewoon aan het lijntje gehouden omdat er helemaal niets meer mee te doen valt.
Niet alleen zijn er steeds meer officiële hulpverleners gekomen, er komen dus ook steeds meer
officiële terreinen van hulpverlening. Deze twee dingen hebben, gekombineerd met de algemene
levenshouding die het kapitalisme vereist (ikke ikke en de rest kan stikken: zorgen dat je zelf
ekonomies het hoofd boven water houdt, en blij zijn met de stomme dingen die je voor geld kan
kopen) tot gevolg dat er een soort idee ontstaat dat de overheid overal voor verantwoordelijk is.
Als iemand ongelukkig is kan je roepen, daar zouden ze iets aan moeten doen, omdat je kan
denken dat er betaalde mensen voor zijn die het veel beter kunnen dan je zelf. Dat is niet
stimulerend om zelf eens voor iemand te zorgen. En zo verpietert iedereen die geen eigen vrouw
heeft.
En verder kan de overheid, omdat iedereen wel op de een of andere manier hulp nodig heeft -
zeker de zogenaamde zwakke groepen, dus de lagere klassen, diegenen die de meeste reden
hebben om in verzet te komen tegen het bestaande systeem - met die hulp allerlei andere dingen
kombineren. Die andere dingen komen voornamelijk neer op repressie, op onderdrukking van
alles wat onmaatschappelijk wordt geacht. Tenslotte komt het erop neer dat hulp en repressie
onontwarbaar zijn verwikkeld. Het ene kan niet geboden worden zonder het andere. Dat betekent
niet dat je niet eens geluk kan hebben, zodat je echt geholpen wordt door de daartoe aangewezen
instantie, dat wil zeggen, door een aardig iemand die daar werkt. Het betekent wel dat je
voortdurend op je hoede moet zijn en geen vertrouwen moet hebben in mensen die betaald
worden om je niet écht te helpen.
Gedwongen hulpverlening
De kans dat je hulp opgedrongen krijgt is groter naarmate je in een sociaal lager milieu zit. Dit
geldt voor de Raad voor de kinderbescherming, de reklassering en gedwongen opnames in
psychiatriese inrichtingen. Dit komt omdat deze instellingen uitgaan van wat goed en behoorlijk
is in hun eigen milieu en zodoende treffen ze mensen die zich in hun ogen niet goed en
behoorlijk gedragen. voornamelijk aan in de 'mindere milieus'. En wanneer bij voorbeeld de
Raad voor de kinderbescherming zich eenmaal met je bemoeit, laten ze je niet snel weer gaan. Je
komt met ze in aanraking als je gaat scheiden en zowel jij als je man de kinderen wilt houden. Of
wanneer de school vindt dat het erg slecht gaat met je kinderen en zij de Raad inschakelen. Deze
vorm van hulpverlening kan gepaard gaan met een reeks van dwangmaatregelen.
Wanneer de Raad vindt dat je niet goed genoeg voor je kinderen zorgt, kunnen ze je de kinderen
ontnemen. En je bent dan volkomen afhankelijk van de willekeur en van de ideeën van de
hulpverlener(ster) over wat een goede opvoeding is.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
88
Omdat helpen en dwingen in tegenspraak met elkaar is, weet je vaak niet waar je aan toe bent, en
maken zij niet echt duidelijk wat ze van je willen. Daar kom je pas langzaam achter. 
'We hebben de indruk, mevrouw, dat het de laatste tijd niet zo goed gaat tussen u en de kinderen.
Hoe denkt u zelf dat dat komt? ' Als je mocht denken dat jouw mening daarover er toe deed, heb
je het mis. Terwijl er van hun kant gesuggereerd wordt dat je ze in vertrouwen kunt nemen, dat
ze je zullen helpen, blijkt het er vaak op neer te komen dat er al een oordeel geveld is, en dat zij
wel weten wat het beste voor je is. Bij gedwongen hulpverlening wordt voortdurend een 
gelijkwaardigheid gesuggereerd die niet bestaat. Als men vindt dat je onwillig bent heet dat in
hulpverlenerstaal: 'Mevrouw, vindt u ook niet dat de samenwerking tussen ons niet zo goed is?'
Als er bepaald gedrag van je verlangd wordt zeggen ze: 'Laten we afspreken dat...' Wanneer je
dat dan niet doet kunnen ze zeggen: 'We hadden toch afgesproken dat. . .', waarbij er een beroep
gedaan wordt op jouw solidariteit met degene die macht over je heeft. Een vrouw die problemen
heeft met huisvesting of met haar man en daardoor haar kinderen niet goed verzorgt wordt bij
haar problemen niet of nauwelijks geholpen, maar gestraft door haar de kinderen af te nemen.
Echt helpen zou te lang duren. Men laat haar dan zitten met enorm veel schuldgevoelens dat zij
geen goede moeder geweest is.
Gedwongen hulpverlening is in de eerste plaats niet bedoeld om je te helpen, de maatregelen zijn
bedoeld om je minder lastig te maken, om je te laten behandelen in een psychiatriese inrichting
als je niet opgenomen wilt worden maar wel problemen hebt of ongelukkig bent, om je te
beschermen tegen jezelf en anderen. Het gevolg van gedwongen hulpverlening is vaak dat je er
een probleem bij gekregen hebt in plaats van geholpen te zijn.
Een vrouw met vijf kinderen werd regelmatig door haar man mishandeld. Als ze naar de politie
ging om aangifte te doen werd ze niet geholpen maar afgescheept met: 'Gaat u maar terug naar
huis, uw man zal nu wel rustig zijn', of: 'Nee mevrouw, er moet eerst iets ernstigs gebeuren
voordat we uw man kunnen pakken'. Toen zij niets meer van de politie verwachtte liep zij weg
en nam haar kinderen mee. Ze kwam terecht in een opvanghuis voor mishandelde vrouwen. De
opvang was maar voor korte tijd en de omstandigheden waren niet ideaal. Maar waar moest ze
naar toe? Het vinden van woonruimte is voor een alleenstaande vrouw met vijf kinderen
verschrikkelijk moeilijk. Geholpen word je daarmee nauwelijks, integendeel, er zijn allerlei
bepalingen die het je ekstra moeilijk maken, juist als je vanwege het gevaar niet meer in je eigen
woonplaats kunt wonen.
Daarom kraakte ze uiteindelijk een huis in de plaats waar haar zusje woonde, zodat ze aan
iemand wat steun zou hebben. Het huis had weliswaar geen water, geen elektriciteit en
nauwelijks ramen en stond op de nominatie om afgebroken te worden, maar ze dacht dat
allemaal wel te kunnen regelen. Je kunt per slot van rekening niet al te veel eisen stellen.
Sommige kinderen waren een beetje ziek maar dat zou ook wel weer overgaan.
De politie werd gebeld door oplettende buren en die belde weer naar de Raad voor de
kinderbescherming. 'Onhygiënies', noemde de Raad het, wat ook zo was. 'Ondoordacht
handelen', wat waarschijnlijk ook wel waar was maar volkomen begrijpelijk in haar situatie. En
tenslotte zei de Raad: 'Daarbij het feit in aanmerking genomen dat moeder de kinderen
regelmatig verkast, en zij daardoor geen regelmaat kennen, moet er een oplossing voor deze
situatie gevonden worden.' Haar kinderen werden haar een, twee, drie ontnomen en de ramen
van het gekraakte pand door een gemeentedienst weer dichtgetimmerd. Ze mocht ze nu
opzoeken in het kindertehuis. Ze ging weer terug naar het opvangcentrum maar mocht haar
kinderen niet meenemen. Het terugkrijgen van haar kinderen werd een lange lijdensweg.
Wanneer je eenmaal in de molen van de burokratie zit, wanneer er eenmaal dossiers van je zijn,
moet er iets afgemaakt worden. Dat afmaken betekent dan dat er uiteindelijk een keurig
aangepast gezin uit moet rollen. En dat kan heel lang duren. Hoewel de reden voor de onder
toezicht-stelling alleen was dat zij haar kinderen in zo'n smerig kraakpand had ondergebracht,
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
89
werd die maatregel niet opgeheven toen zij terug ging naar het opvangcentrum. Op alle fronten
moest zij nu eerst bewijzen dat zij een goede moeder was.
Het tegendeel komt natuurlijk ook voor. Bij echtscheidingszaken wordt er vaak vanzelfsprekend
vanuit gegaan dat de kinderen bij de moeder horen.
Geen Band Met De Kinderen
Heel wat mensen houden zich bezig met het verlenen van hulp aan mensen die daar niet om
gevraagd hebben. Het apparaat van de kinderbescherming is daar een voorbeeld van.
Kinderbescherming klinkt of het gaat om de bescherming van kinderen, maar in werkelijkheid
gaat het om de bescherming van de maatschappij tegen kinderen: de reden van de instelling van
kinderwetten en een kinderrechter was bestrijding van de jeugdkriminaliteit.
Om te zorgen dat kinderen niet misdadig worden moeten kinderen worden beschermd tegen
ondeugdelijke ouders en daar worden hulpverleners bij ingeschakeld: de maatschappelijk
werkers van de raden voor de kinderbescherming. Officieel beslist over het nemen van
kinderbeschermingsmaatregelen (onder toezichtstelling, uithuisplaatsing, ontzetting, ontheffing)
de raad voor de kinderbescherming (een gezelschap mensen die geacht worden iets van kinderen
af te weten) en de kinderrechter. Maar zij krijgen hun gegevens van de maatschappelijk werker
die het rapport opmaakt. Als die de moeder een goede moeder vindt, is de kans groot dat het
kind thuis kan blijven en als dat niet zo is moet er een maatregel genomen worden. De
maatschappelijk werker heeft op zijn opleiding geleerd wat een goede moeder is en wat een
slechte moeder, want die heeft psychologie gehad en kinderpsychologie en misschien wel
pedagogie, en die zit dus vol met alle ideeën over wat moeders zouden moeten doen, en dat alles
wat er met de kinderen gebeurt de schuld van de moeder is. Ze gaan er gewoon van uit dat in
gezinnen met weinig sociale mogelijkheden de moeder door voortdurende zorg en aandacht het
tekortschieten van de hele rest van de wereld maar moet goedmaken - ook als er geen geld is,
geen ruimte om te spelen, geen goede school, geen toekomstperspektief.
En als haar dat niet in alle opzichten lukt dan heeft ze geen band met het kind. En dan moeten er
maatregelen genomen worden: toezicht, pleeggezin, of het tehuis. Aardige pleeggezinnen
groeien niet aan de bomen: mishandeling, verkrachting en uitbuiting komen regelmatig voor,
ook al komt iemand van de voogdijraad er iedere week koffie drinken. Tehuizen zijn nog erger.
Gevangenisdirekteuren zeggen tegenwoordig dat de kinderbescherming hun belangrijkste
leverancier is. Maar die gaat onverdroten door met op grond van op vooroordelen gebaseerde
indrukken beslissingen te nemen waarvan de gevolgen niet te overzien zijn. Het allerakeligste
wat ik er (als advokaat) zelf van mee heb gemaakt is het volgende.
Een mevrouw van een jaar of veertig kwam bij me omdat ze dreigde ontzet te worden uit de
voogdij van drie kleine kinderen die ze had van een man waar ze een paar jaar mee had
samengeleefd en die nu weg was (ik geloof dat hij gevangenisstraf had omdat hij ontucht had
gepleegd met een van die kinderen.) De raad voor de kinderbescherming was erbij gehaald
omdat de buren hadden geklaagd dat de kinderen niet goed verzorgd werden en gaten in hun
broekjes hadden; En verder wss ze in kontakt geweest met de politie, zei ze bedremmeld, omdat
ze met de brommer was gevallen na een paar cognacjes op, en met een kind achterop. Ze hield
veel van de kinderen en wilde ze niet kwijt. Haar oudste dochter, een aardig en verstandig meisje
van een jaar of twintig, kwam me vertellen hoe lief ze was voor de kinderen, maar daar schoten
we niets mee op. Daar waren die buren, en de Raad. In die tijd mocht je als advokaat het rapport
van de Raad niet eens lezen, je mocht er naar toe gaan en dan vertelden ze je er iets uit. Nu, dat
was het dan: ze had Geen Band met de Kinderen.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
90
Op mijn advies was ze nog naar andere buren gegaan en had daar briefjes gevraagd dat ze wèl
goed voor de kinderen zorgde, en die had ik bij de stukken gedaan en naar de kinderrechter
gestuurd. Haar dochter zou ook op de zitting komen en dan zouden we maar zien wat we nog
konden doen. Nu is ontzetting uit de ouderlijke macht (of uit de voogdij als je niet getrouwd
bent) de zwaarste maatregel die er is. Er is zelfs opzettelijk een 'onterend karakter' aan gegeven:
een ontzette ouder verliest het kiesrecht. Maar op de zitting, waar de ontzetting zou worden
uitgesproken, zou je dat niet gedacht hebben: in drie minuten was het gebeurd, zonder dat het
slachtoffer, of haar dochter, of haar advokaat de gelegenheid hadden gehad om iets te zeggen (de
kinderrechter was een vrouw, voor het geval iemand nog illusies heeft over vrouwen in een
mannenapparaat).
Mijn cliënte had er zelf niets van verwacht. Ze reageerde nauwelijks toen ik strategieën zat te
verzinnen, over de verklaringen van de andere buren en zo (ik was ook nog heel jong). En
midden in een zin onderbrak ze me:
'Ik wou u eens iets vragen. Mijn oudste dochter gaat zich zondag verloven. En nou wou ik
bloemen op tafel zetten, maar wat vindt u nou, zal ik ze allemaal in het midden zetten of bij ieder
bord een vaasje? '
Opgedrongen moederschap 
Toen een vrouw die jong getrouwd was na twee jaar huwelijk daarmee kappen wilde, zette ze het
kind, dat haar man zo graag wilde, in de hal van het postkantoor. Zij ging weg, op een kamer
wonen en wilde niets meer weten van man of kind en wilde boven alles scheiden. 
Het kind werd terugbezorgd bij de vader, die het in huis nam en er wel voor wilde zorgen. Hij
zocht ook een plek voor overdag voor het kind. Met het op gang komen van de
scheidingsprocedure, mengde ook de raad van de kinderbescherming zich in de zaak. Zij
onderzochten of het kind voorlopig bij de vader of de moeder geplaatst zou worden. Beide
partijen werden in eerste instantie gehoord en overeenkomstig hun wensen werd het kind bij de
vader geplaatst.
Maar het onderzoek van de raad Was nog niet ten einde. Beide partijen werden nog herhaalde
malen 'gehoord', terwijl dan tegen de vrouw werd gezegd, u vergiste zich toen u het kind
achterliet, dat kwam door de situatie waarin u verkeerde, u kon niet anders en het kind heeft
moederliefde nodig. En natuurlijk was het begrijpelijk dat ze het had achtergelaten omdat ze
aanvankelijk op een heel klein kamertje ging wonen.
Toen bleef haar geen andere keus, maar nu was toch alles anders! Nu had ze immers een ruimer
huis en een nieuwe vriend, die het kind als het zijne zou willen mee-opvoeden!
Tegen de vader werd gezegd dat hij alleen was, niet genoeg aandacht aan het kind kon besteden -
terwijl hij het iedere dag zelf wegbracht en ophaalde van de crèche - dat hij niet in voldoende
mate voor het kind kon zorgen en dat het moederliefde tekort zou komen. De hele dag in de
crèche zou ook funest voor het kind zijn.
De raad had de zaak onderzocht en bracht advies uit aan de rechter.
Zijn beslissing was, terwijl beide partijen zich bij hun eerder ingenomen standpunten hielden: de
moeder krijgt het kind.
Vaderbescherming 1
Het ging al een hele tijd niet goed met mijn moeder. Ze was niet 'echt' ziek, voelde zich
wel alsmaar moe, kon niet meer zoveel van de kinderen hebben en zag er iedere dag
grauwer uit. Ze ging dus maar eens naar de huisarts en klaagde daar over haar bestaan: 7
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
91
kinderen waarvan er één doodgegaan was, een man die haar en de kinderen sloeg en die
toen ze een half jaar voor die tijd uit het ziekenhuis kwam, zonder baarmoeder (ze had
kanker) zei: 'Nu heb ik niets meer aan je, ga maar op een andere kamer slapen! ' Ze
vertelde me later wel dat ze eigenlijk dolblij was dat ze niet meer hoefde. Maar in de
praktijk bleken aan dat 'ik heb niets meer aan je' andere konsekwenties verbonden te zijn:
haar man praatte niet meer tegen haar, nam er een vriendin bij en beperkte zoveel
mogelijk het huishoudgeld.
Zij vertelde dit allemaal aan haar huisarts en kreeg valium. Een hele tijd en een heleboel.
Die valium nam waarschijnlijk iets van haar angst voor mijn vader weg. De bakker, de
slager, de melkboer kwamen aan de deur met grote rekeningen want zij trok zich niets
meer aan van de hoogte van het huishoudgeld, liet alles opschrijven. Mijn vader werkte
bij de politie, kon zich buitenshuis niet zo veel permitteren. Hij betaalde en ging met de
huisarts praten. Dat leverde niets op. Dus ging hij mijn moeder maar vertellen dat ze
eigenlijk gek was en in een inrichting hoorde. Ook familieleden en buren werden op de
hoogte gesteld en al gauw werd zij bijna overal als niet toerekeningsvatbaar beschouwd.
En toen kwam de vrouw van een arts, voor wie mijn vader in zijn werk wel eens wat
gedaan had, bij mijn moeder op bezoek. Zij overtuigde haar ervan dat ze er eens een
tijdje uit moest en nam haar mee naar een tehuis voor moeders van grote gezinnen (de
Stad Gods geheten). Dit was duidelijk niet wat mijn moeder nodig had; zij liep dezelfde
nacht weg en kwam weer thuis. In overleg met de bevriende arts besloot mijn vader dat
zij nu toch nodig naar een psychiater moest.
Vanaf dat moment ging het vrij snel. Na een stuk of vijf gesprekken vond de psychiater
dat mijn vader maar eens moest komen. De twee heren kregen vreselijke ruzie en mijn
vader verbood haar verder nog naar die 'hufter' toe te gaan. Zij ging toch. De psychiater
wou waarschijnlijk wraak nemen op mijn vader en ried haar aan thuis weg te gaan. Zij
deed dat, maar was wel erg tobberig over de kinderen. Iedereen had haar altijd gezegd dat
je die nooit moest achterlaten want dat je ze dan nooit meer kreeg. Maar ja, de psychiater
had gezegd dat dat best zou lukken, dat hij er persoonlijk wel voor zou zorgen en dat zij
op dat moment de zorg voor al die kinderen toch niet aan kon.
Ze ging dus weg, huurde een kamer, nam een baan als werkster en vroeg echtscheiding
aan met als grond mishandeling en overspel. Ze besteedde al haar vrije tijd eraan om
straks haar jongste kinderen weer bij zich te hebben (de oudsten konden zich zelf best
redden), ze zocht grotere woonruimte en probeerde weer wat gezonder te worden. In die
tijd zag ze haar jongste kinderen nooit want dat mocht niet van mijn vader.
De raad van kinderbescherming werd ingeschakeld om advies uit te brengen over de
toewijzing van de kinderen. Ze praatten eerst met hem, toen met haar en vertelden haar
dat mijn vader nooit toe zou staan dat zij de kinderen zou krijgen. Ze durfden niet voor
de eventuele gevolgen van een dergelijke toewijzing in te staan: 'Het is een
angstaanjagende man, mevrouw, hij is in staat u en uw kinderen te vermoorden als hij het
verliest! 
De buren, kennissen, familieleden, de huisarts, de melkboer, de psychiater, allemaal
verschenen ze voor de rechter. 'Ja, hij sloeg haar wel, tenminste ze is wel eens onder de
blauwe plekken bij ons binnen komen lopen.' 'Een keer vertelde ze dat hij haar had willen
wurgen en inderdaad had ze allemaal striemen in haar hals'. 'Maar het is verder best een
aardige man, hij hielp haar veel in het huishouden'. 'De kinderen sloeg ie ook wel, maar
hij trok ontzettend veel met ze op.' 'Soms had ik wel eens de indruk dat zij de kinderen
een beetje verwaarloosde. Een dochtertje had een veiligheidsspeld aan haar broek.' 'Ze
was uiteindelijk toch niet tegen haar taak opgewassen.'
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
92
Vier jaar duurde het alles bij elkaar. De advokaat van mijn vader ging dood, een nieuwe
moest zich inwerken. De advokaat van mijn moeder ging verhuizen. De raad van kinder-
bescherming vroeg aan het M.O.B. advies. De kinderen werden getest. En er werd ge-
vraagd bij wie ze het liefste wilden wonen. De een bij mijn moeder, de ander kon het niet
schelen. Na vier jaar werd de scheiding uitgesproken. De kinderen werden toegewezen
aan mijn vader, omdat zij daar toch al die tijd gezeten hadden en omdat je ze het niet kon
aandoen verandering in de situatie te brengen.
Het is nu twaalf jaar later. De eerste vijf jaar na haar scheiding heeft ze maandelijks
moeten regelen dat haar kinderen op bezoek kwamen, dat zij haar alimentatie wel kreeg.
(Mijn vader trok zich niets aan van opdrachten van de rechtbank). Toen zij op haar
vijfenvijftigste zei zich niet meer geschikt te voelen voor full-time werksterswerk kreeg
ze te horen dat ze maar bij bejaarden moest gaan werken. Ze is nu zestig en sinds twee
jaar volledig arbeidsongeschikt.
Maar het gaat wel goed met haar: opgelucht vertelde ze laatst dat ze nu eindelijk op straat
niet meer bang was om mijn vader tegen te komen en dat ze ook niet meer droomt dat hij
haar vermoordt.
Vaderbescherming 2: Averröes 
Sinds 1974 zijn ongeveer 65.000 vrouwen en kinderen van buitenlandse arbeiders naar
Nederland gekomen om zich bij hun mannen en vaders te voegen. Deze vrouwen uit de
landen rond de Middellandse Zee zijn hier nog slechter af dan hun mannen. Ze zijn hier
totaal geïsoleerd, zonder de vertrouwde banden met zussen, moeder, tantes, wonen ze in
een vreemd land waarvan ze de taal niet spreken, de gewoontes niet kennen en waar ze
bovendien door hun echtgenoot, hun geloof en hun kultuur ervan afgehouden worden om
daar enige verandering in aan te brengen. Vaak zitten ze letterlijk opgesloten.
Iemand vertelde me dat ze op een trap woont tegenover een Marokkaans gezin.
Regelmatig wanneer ze thuis komt of weggaat hoort ze de brievenbus klepperen en ziet
dan door de brievenbus twee donkere ogen die kontakt met haar zoeken. De vrouw achter
de brievenbus lacht wat, zij zegt wat terug. Daarmee houdt het op. Ze spreken elkaars
taal niet en zullen daar voorlopig ook de kans niet toe krijgen. De Marokkaanse zit
opgesloten in huis, geheel voor en dienstbaar aan haar echtgenoot.
Het leven van deze vrouwen is voor ons grotendeels onzichtbaar. De officiële
hulpverlening heeft nog niet veel vat op ze kunnen krijgen. Wat er met deze vrouwen
gaat gebeuren wanneer ze toch in de handen van het hulpverleningsapparaat vallen,
kunnen we misschien aflezen aan wat er nu met Nederlandse vrouwen gebeurt die met
een buitenlander getrouwd zijn en hulp zoeken bij de Stichting Averroës. 
In een artikel van Wiesje Bovenkerk-Teering (1), psychologe bij de Averroësstichting,
staat een waslijst van problemen waar deze vrouwen mee te maken hebben en waarvoor
ze hulp zoeken.
De vrijheidsbeperking. Vrouwen worden geacht niet (of zo min mogelijk) alleen het huis
te verlaten; zij mogen geen andere mannen in haar huis toelaten wanneer zij alleen is.
De man bespioneert zijn vrouw voor haar gevoel veelvuldig en probeert met bizarre
grapjes over de herkomst van haar kinderen de reactie van zijn vrouw te toetsen.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
93
Het geslagen worden. Nederlandse vrouwen klagen erover dat zij eens in de zoveel tijd
geslagen worden. Enige aanleiding hiertoe is in de ogen van deze vrouwen veelal niet
aanwezig. Voor de man is dit een acceptabele wijze van 'opvoeden' omdat de vrouw deze
immers constant behoeft.
Wantrouwen, van de man over relaties tot andere mannen. De man gaat ervan uit dat zijn
vrouw, gezien haar vrouwelijke aard, voortdurend uit is op overspel. Op haar kleding
wordt scherp gelet, zij mag niet te bloot of provocerend gekleed gaan.
De geringe intimiteit tussen huwelijkspartners. In onze cultuur worden man en vrouw
geacht lief en leed met elkaar te delen. Een nederlandse vrouw kan met haar mediterrane
man niet over haar problemen praten, omgekeerd praat hij met haar niet over zijn werk.
Als in het gezin belangrijke beslissingen moeten worden genomen wordt de vrouw daar
niet in gekend.
Het niet m ogen huilen of verdriet tonen. Intimiteit bestaat weinig tussen
huwelijkspartners, maar eerder tussen sexegenoten. De vrouw kan haar verdriet niet
tonen, haar man heeft niet geleerd om daarop te reageren en raakt snel geïrriteerd en
ontvlucht haar in zulke gevallen.
Het moeten tonen van respect. De man verwacht dat zijn vrouw hem voortdurend
respectvol bejegent. Hij eist dat zij voor hem rent en vliegt en zijn opdrachten zonder
tegenspraak uitvoert. Zo kan hij om een glas water vragen en als ze hem dit brengt
zeggen dat het glas niet goed is en zeggen dat ze hem nieuw moet brengen.
Het niet ziek mogen zijn. In de landen van herkomst van de man helpen de vrouwen
elkaar onderling bij ziekte, mannen worden door hun moeder, zuster of tante verzorgd. In
de nederlandse situatie is daartoe de mogelijkheid niet aanwezig en er wordt dan ook niet
op gerekend dat zij ziek wordt, althans niet 'merkbaar' ziek wordt. Is dit toch het geval,
dan zal hij haar dit uiterst kwalijk nemen.
Onvoorspelbaarheid van de man. De plotselinge veranderingen in de houding van de man
na het huwelijk. Vele vrouwen vertellen ons, dat haar man zich voor het huwelijk als een
engel gedroeg, dat hij 'de grond kuste waarop ik liep'. Op de dag van het huwelijk
veranderde zijn gedrag op slag, sterke rolsegregatie ging in.
Mannen zoeken vriendschap bij mannen, vrouwen bij vrouwen. De vrienden van de man
nemen een belangrijker plaats in zijn leven in dan zijn vrouw, dit geldt zeker voor de
eerste tijd van hun huwelijk.
Zij is vaak alleen thuis, van knusheid en gezelligheid komt weinig terecht. Als haar man
thuis is, is hij vaak vergezeld door vrienden. Als hij elders is geweest heeft hij daar soms
te veel gedronken en dat geeft weer aanleiding tot spanning en slaag, vooral wanneer de
vrouw vindt dat de man 'laat' is.
Dat seksualiteit anders wordt opgevat in de mediterrane cultuur dan in de westerse
wereld zoals beschreven is in 'Sexualiteit en verliefdheid bij marokkaanse jongens en
meisjes' (A.Eppink, juli 1976) komt ook uit onze analyse naar voren.
De volgende problemen voor de nederlandse vrouw doen zich voor: de mediterrane man
vindt dat zijn vrouw te allen tijde bereid moet zijn met hem naar bed te gaan. Dit is een
van haar plichten. Bovendien gaat hij er vanuit dat zij niets liever wil.
De vrouwen klagen vaak, dat hun mannen na een ruzie met hen naar bed willen zonder
dat de sfeer daarna beter wordt. Zij voelen zich misbruikt.
De seksuele relaties die hun mannen soms hebben met andere mannen (of hebben gehad)
vervult de vrouwen met afkeer, terwijl het voor de man een geheel andere gevoelswaarde
heeft. (Dit punt verschilt echter per mediterrane subcultuur).
Voor Averroës is het geen kwestie van grove vrouwenonderdrukking maar het gevolg van
verschillen in gezinsmoraal en 'kultuuropvatting', verschillen die in het gezin opgelost
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
94
moeten worden. En daarnaast vindt de Stichting dat ondanks de hierboven genoemde
problemen de rol van deze vrouwen niet onderdanig hoeft te zijn. Wanneer vrouwen zich
goed gedragen delen ze binnenshuis de lakens uit. Want dat is haar terrein en alles
buitenshuis is het terrein van de man.
Maar hoe kun je je boodschappen doen als je niet alleen naar buiten mag? Hoe kun je de
loodgieter bellen als je geen andere mannen in huis mag ontvangen. Hoe kan het
huishouden jouw terrein zijn waar je de lakens uitdeelt als je regelmatig mishandeld
wordt?
Voor deze vrouwen blijft helemaal niets over dan zich volkomen aanpassen aan hun man
en hem in alles gelijk geven.
Het is ook niet de bedoeling van A verroès om in de eerste plaats vrouwen te helpen, nee,
het gezin staat voorop en men vindt dat men zich daarbij het beste kan richten op het
(wan)gedrag van de vrouw.
Een van de redenen daarvoor is dat: 'Aanpassing en flexibiliteit meer deel uitmaken van
het Noord-europese dan van het mediterrane cultuurpatroon'. (Met mediterrane wordt
bedoeld: landen rond de Middellandse Zee). Hier zit volgens mij de adder onder het gras:
in werkelijkheid gaat het er natuurlijk om dat vrouwen gewoon aanpasbaarder zijn dan
mannen. Ook waar het om Nederlandse vrouwen en mannen gaat, worden vrouwen
aangepast aan onze mannelijke kultuur, aan de rol van goede echtgenote en moeder.
Hulpverleners kunnen zich eenvoudig niets anders voorstellen. 
Die hulp aan vrouwen verloopt als volgt:
In de eerste plaats moet de man z'n vrouw toestemming geven om mee te doen aan de
groepstraining voor vrouwen. En dat is een heel probleem. Veel mannen willen liever
niet hebben dat de vuile was buiten gehangen wordt.
In het gesprek tussen de man, de vrouwen de hulpverlener, moet de hulpverlener dit voor
elkaar krijgen. En dat gebeurt heel slim: 'De man zal geneigd zijn te denken dat de
hulpverlener achter zijn rug om de vrouw zal opstoken tot in zijn ogen nog slechter (lees:
assertiever) gedrag. De hulpverlener moet de man duidelijk kunnen maken dat hij niet de
intentie heeft te gaan stoken, maar juist mee wil werken aan de 'opvoeding' van de vrouw.
Zodra de man bemerkt dat de hulpverlener hem begrijpt zal hij over het algemeen
toestemmen in de deelname van de vrouw aan een trainingsgroep, waar immers getracht
zal worden haar datzelfde begrip bij te brengen' (2).
Wanneer een vrouw voor zichzelf komt en geen toestemming van haar man krijgt, wil
Averroës haar niet helpen. De vrouw handelt dan immers achter zijn rug om en als hij dat
weet zal hij het haar nog lastiger maken dan hij al doet. Er wordt in zulke gevallen alsnog
kontakt met de man gezocht en geprobeerd met beiden te praten.
'De maatschappelijk werker zal de man allereerst de eer moeten geven die hem toekomt
en dat kan bijvoorbeeld als volgt gebeuren. Omdat de moeilijkheden door de vrouw
gesignaleerd zijn zal zij waarschijnlijk beginnen op de bekende nederlandse wijze haar
klachten naar voren te brengen. De maatschappelijk werker zal haar zo spoedig mogelijk
moeten onderbreken en haar echtgenoot vragen hoe hij deze dingen ziet. Hoe moeilijk het
gesprek ook verloopt, steeds zal men de vrouw min of meer het zwijgen moeten opleggen
of haar negeren om de man duidelijk te maken dat voor de hulpverlener vanzelfsprekend
de mening van de man het belangrijkste is.
Tegelijk moet de hulpverlener er voor zorgen niet het vertrouwen van de vrouw te
verliezen en door laten schemeren dat haar beurt nog wel komt.'
Goed dan zit je eindelijk in een groepstraining en je denkt: 'Nou is het mijn beurt.'Maar
niks hoor: de eerste trainingen worden gewijd aan de kultuur van de man. Daar moeten
vrouwen begrip voor krijgen. Ze leren daar hoe die man opgevoed is, hoe het in die
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
95
landen toegaat en wat de rol van de man en die van de vrouw daar is. Hoe de vrouw zich
moet schikken naar haar man en zijn familie. En daarna wordt haar geleerd dat zij zich
ook maar beter aan hem kan aanpassen.
B.v.: In veel van deze landen is het normaal dat vrouwen uren in de keuken bezig zijn om
eten te koken. Je man kan het niet hebben dat het koken van de hollandse pot hooguit een
uur kost. Advies van Averroës: 'Ga 's middags naar de keuken, neem een boekje mee, ga
lekker zitten lezen en kook daarna in een kwartier het eten.'
Nog een voorbeeld: Wanneer de man weinig waardering krijgt op het werk, wordt z'n eer
aangetast. Averroës zegt dan: 'In zulke gevallen eist hij als kompensatie extra respekt van
zijn vrouw thuis. Zij doet er goed aan hem dit te schenken en daarmee zijn frustraties op
te vangen'.
Vrouwen die dit te horen krijgen worden vaak vreselijk woedend. Ik kan me dat goed
voorstellen. In de gesprekken met hun man mochten ze hun mond niet open doen, er werd
gesuggereerd dat hun beurt nog wel kwam en nu wordt hen geleerd dat ze maar beter
kunnen doen wat hij zegt, want dan wordt hij misschien minder vaak kwaad.
Die kwaadheid merkt Averroës ook wel en ze zeggen hierover: "Als zij bij de Stichting
komt merkt zij dat haar verzet wel begrepen wordt, nochtans trachten wij haar te
bewegen dit verzet op te geven en dat is niet gemakkelijk te verkroppen. In het begin
komen dan ook veel opmerkingen: 'je raakt jezelf kwijt', 'waar blijf je zelf? !, 'waarom;
passen zij zich niet aan? " 'je hebt geen privé-leven meer',! 'je moet jezelf prijsgeven'.
Eerst na een aantal zittingen blijkt dit een 'reculer pour mieux sauter' (je terugtrekken om
beter te springen); door zich aanvankelijk prijs te geven, verkrijgt men op langere duur
zijn vrijheid grotendeels terug."
Precies: zijn vrijheid. Want als het allemaal lukt zal haar man een makkie aan haar
hebben. Averroës heeft dan beter op haar ingewerkt dan hij zelf zou kunnen, haar beter
en subtieler onderdrukt dan hem ooit zou lukken.
En zo worden de problemen waarmee het begon, n.l. het halen van legers gastarbeiders
naar ons land, die hier het vuile en slecht betaalde werk moeten doen, uiteindelijk
afgewenteld op vrouwen aan wie geleerd wordt die ellende steeds weer op te vangen.
1. Wiesje Bovenkerk-Teering. Groepstrainingen voor Nederlandse vrouwen van
mediterrane buitenlanders. TMW. Tijdschrift voor maatschappijvraagstukken en
welzijnswerk, sept. '77. Samson
2. Joanneke Renardel de Lavalette-Meyer. Huwelijken tussen buitenlanders en
Nederlandse vrouwen. TMW. sept. '77. Samson.
Vaderbescherming 3: 'Malika'
Begin december kwam Malika (18 jaar) bij mij aanlopen zoals gewoonlijk, we hadden
vroeger naast elkaar gewoond en ik gaf haar altijd kleren voor deze Marokkaanse familie.
Malika vertelde dat ze van huis was weggelopen, omdat ze veel slaag met hout of riem
kreeg, niet mocht werken of een vriendin hebben of naar school gaan. Ze had een nacht
tevoren al bij een buurvrouw geslapen, maar daar kon ze niet blijven begreep ze wel. We
gingen 's middags naar het JAC om raad te vragen. M. stond ons te woord en verwees ons
naar de kinderbescherming nadat ze ons veel informatie gaf over de hele zaak. Ook wilde
ze ons een adres voor onderdak geven maar Malika wilde maar het liefst bij mij blijven
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
96
omdat ze tegenover de wereld zo vreemd stond en ze slecht Nederlands sprak. Kon geen
klok kijken, rekenen, met moeite tafel van 3. Geen boodschap doen of met geld omgaan,
kende geen waarde van nederlandse munten. Dit alles was haar onthouden. 
Bij de kinderbescherming zei de heer S. dat ze er goed aan gedaan had weg te lopen en
gaf de heer D. opdracht de zaak te onderzoeken, die ons later bezocht en ook met haar
familie ging praten. De vader ontkende alles en beriep zich op zijn marokkaans zijn;
vader was hier al zeven jaar, twee banen bij de hoogovens en verdiende behoorlijk.
Waarom bracht hij de kinderen hier om alleen maar te kijken naar de westerse wereld?
Hij zelf schafte een busje aan met veel luxe, alleen de kinderen zijn er jammer genoeg
nooit in geweest. Ook de moeder kreeg veel slaag en de andere kinderen (tussen 2 en 16
jaar) maar ze wist zich geen raad als ze wegliep en zweeg. Ondertussen had haar familie
ontdekt dat Malika bij mij was en heb ik veel met ze gepraat, ook dat Malika weer zou
proberen, maar ze zei, mijn vader houdt zijn woord niet. Ik was een slechte vrouw
volgens haar vader en had haar behekst. Ondertussen vroeg ik bij de sociale dienst een
bijdrage voor het onderhoud voor Malika, daar ik een kleine WAO-uitkering heb; maar
niemand had daar begrip voor. Ze had geen mantel, dus moest ik die kopen, enz. Voor
Malika zocht ik werk; omdat ze zich wat onafhankelijker zou voelen en zichzelf in de
kleren wilde steken en niet de hele dag zat te piekeren. Op haar werk paste ze zich goed
aan en ze vonden haar een prima kracht. Je zag haar elke dag glunderend thuiskomen.
Maar ze moest een eigen girorekening hebben, daar was weer een handtekening en de pas
van haar vader voor nodig, wat veel moeilijkheden gaf toen de vader en ik op de giro
waren; hij sloeg me om de papieren van Malika te krijgen, wierp mij op de grond en
ontfutselde alle papieren plus pas, dat was heel erg want zonder dit alles begin je als
vreemdeling niet veel in Amsterdam. In het girokantoor stak niemand een hand uit. De
politie werd gebeld en was spoedig ter plaatse en maar goed ook want hij wilde mij
vermoorden al kostte het hem twintig jaar, zei hij. Ondertussen had hij alles al
doorgegeven aan mannen die buiten stonden te wachten met een auto. Ik wilde een
aanklacht indienen wegens mishandeling maar hoorde thuis na een telefoongesprek dat
hij zijn 'eigendommen' had moeten bemachtigen. Na de papieren wilde hij ook Malika
terug en wegbrengen naar Marokko, want haar ogen zagen te veel en haar mond moest
ook goed dichtblijven want ze zei de waarheid tegen haar vader, gauw trouwen en
kinderen krijgen, de bruidegom was al besteld en de bruidsschat moest hij niet ontlopen
(f 10.000,-). Bij een avondje uit wist hij Malika en mij uit elkaar te slaan en Malika in
een auto te sleuren. Ik schreeuwde intussen om hulp, die spoedig kwam en net op tijd
was. Toen we later met de politie naar de van Leyenberglaan reden, de vader in een
andere wagen, kwam ik tot de ontdekking dat de politie toch niet mijn beste kameraad
was. Ze vertelden me dat ik me te veel met de zaak bemoeide, ieder kind werd wel eens
geslagen, ik moest rekening houden dat ze Marokkanen waren, een ander geloof, de
vader moest het meisje maar meenemen, toen Malika heftig protesteerde gingen de
jongere politie-agenten met elkaar praten, omdat het hoofd van de afdeling ons zo buiten
wilde zetten, plus de vader. Ik zei: 'Zo dus we gaan kat en muis spelen!' Ik zei dat we niet
eerder weg zouden gaan voordat er een behoorlijk onderdak voor Malika was gezocht,
want nu was ze bij mij ook niet veilig, de politie gaf haar het idee dat als haar vader haar
op straat zag dat hij haar weer mocht pakken. 't Was zijn eigendom. Ook kon ik wéér
geen aanklacht doen wegens mishandeling omdat hij weer zijn 'eigendom' wilde
bemachtigen. Doe eens wat voor een vreemdeling, wees eens vriendelijk voor ze!
Malika ging via de kinderpolitie naar zusters in de Warmoesstraat waar ze voor kost en
inwoning hard moest werken. De kinderbescherming zag niet veel heil in Malika's
vrijheid omdat ze Marokkaanse was. Vader beloofde waar iedereen bij was, dat hij spijt
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
97
had van alles en goed had nagedacht en als Malika weer thuiskwam mocht ze alles, naar
school, werken, uitgaan wanneer ze wilde, enz. De kinderbescherming zou iedere dag
komen kontroleren (leek me erg sterk) en zei dat ze het maar weer moest proberen, ook
hadden ze al gauw het adres waar Malika verbleef aan de vader verteld en voelde Malika
zich niet veilig. Toen ik half januari weer met Malika wat in de stad gebruikte zei ze dat
de kinderbescherming haar zo bepraat had dat ze een dag naar huis ging en alles leek
goed te gaan. Maar Malika's vader was slim en liet haar twee dagen rustig komen, was
vriendelijk enz. Vrijdagavond kwam ze nog bij me, zodat ik haar nog net uit kon leggen
over haar loonlijst, verder vertelde ze mij dat de tolk van haar vader had gezegd had niet
naar huis te gaan want haar vader was maf, ouderwets èn had wat in de zin (hij was ook
Marokkaan en raadde haar terugkeer ook af), hoewel ik hoopte dat alles toch weer goed
zou komen, je hele familie verliezen is niet niets, we hebben daar veel over gesproken.
Zondag zou ze komen leren, maar toen ze niet verscheen, begreep ik dat al het streven
voor Malika's vrijheid voor niets was geweest. De hele familie was 's nachts vertrokken.
Waarheen? Toen ik 's maandags de heer D. van de kinderbescherming belde, was hij weer
eens ziek en een plaatsvervanger was er niet.
Meisjes'bescherming' 1: 'Ooms en tantes'
Kindertehuizen zijn slecht, vooral voor de bewoners. Ouders raken - soms ongewenst -
hun kinderen kwijt aan de Kinderbescherming. Dat is heel naar voor ze, maar het
vervelendste is het voor de kinderen want die zitten er dan in.
Omdat mijn moeder mij mishandelde, werd ik naar een tehuis voor moeilijk opvoedbare
kinderen gestuurd (i.p.v. zij naar de gevangenis). Tja, als je er dagelijks meermalen van
langs krijgt met een matteklopper,met spijkers, met brandende sigaretten enz. en als je
daarnaast nog eens systematies door je stiefvader verkracht wordt, dan is het mogelijk dat
je geen engelachtig en gehoorzaam dochtertje bent.
Mijn jeugd is flink verpest door al die tehuizen. Toen ik er op mijn twaalfde weer
ingestopt werd (van mijn derde tot mijn achtste jaar had ik ook al in internaten gezeten)
raakte ik van de regen in de drup: eerst werd ik alleen mishandeld door mijn moeder en
haar man, nu ook nog eens door groepsleiding, pedagogen, maatschappelijk werksters en
psychologen.
Het tehuis waarin ik zat, heette een van de meest vrije en goede te zijn. Dat het in andere
inrichtingen nog erger was (is) dan daar vind ik geen reden om te roepen dat het best
meeviel. Het viel niet mee. Alles ging volgens regels. 7 uur opstaan, 7.30 uur aangekleed
aan tafel, kamers moeten opgeruimd zijn, 7.50 uur afwassen. Niemand de deur uit, eerst
je plicht doen. Een vriendinnetje meenemen uit school moest je een paar dagen van
tevoren - schriftelijk - aanvragen. Eén uur per week bezoektijd, in de dan dus overvolle,
rumoerige huiskamer (Je hebt toch geen geheimen voor ons? )
We moesten de groepsleiding 'tante' en 'oom' noemen, dat klonk wat gezelliger. Als m'n
neefje me voor de grap 'tante' noemt, lopen de rillingen langs mijn rug.
Het was verboden om van binnenuit je kamer op slot te doen. De 'ooms' renden steeds je
kamer in als je je aan- of uitkleedde: 'Dacht je soms dat ik nog nooit een naakt meisje had
gezien?' vroegen ze als je protesteerde. Dat jij het misschien niet zo leuk vond om steeds
gezien te worden, daar werd niet aan gedacht.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
98
Ook 's nachts, juist 's nachts waren er regels: slapen, in je bed en dat alles alleen. Ieder
uur kwam er een wacht langs, de nachtwacht, om te controleren. Die man scheen dan met
een zaklantaarn in je gezicht en dan op en onder je bed. Ik ben een paar keer betrapt
terwijl ik bij een ander meisje zat te praten (en verder niets! ). Ik ben haar kamer uit-, de
gang door- en mijn eigen kamer ingeslagen en -getrapt.
Voor een slecht rapport moest ik voor straf naar boven. Dat deed ik blijkbaar niet snel
genoeg, dus werd ik door 'oom' aan mijn haren de trap opgesleurd. Tijdens een verplicht
uitje werd me door 'oom' verteld dat ik wat gezelliger moest zijn, niet steeds in m'n eentje
mocht zitten lezen en gewoon mee moest doen met de groep. Ik had daar geen zin in.
Nou, die zin zou hij er wel in slaan. Daarna had ik nog minder zin en 'gezellig' en
'gewoon' daar heb ik nu nog de pest aan.
Op een ochtend had ik vrij van school en ik vond dat ik niet om 7 uur op hoefde te staan.
De leidster vond van wel en kwam me m'n bed uittrappen. Letterlijk. De afdrukken van
de hakken van haar laarzen veroorzaakten zwart-blauwe plekken op mijn borsten.
Geslagen en getrapt werd er vaak, gestraft werd er altijd. Huisarrest was de meest
voorkomende straf, samen met het inhouden van zakgeld en het moeten doen van
huishoudelijke taken. (Dat was zeker om te oefenen voor later: als huisvrouw opgesloten
zitten in je huis met te veel werk en te weinig geld. Volwassenen straffen meisjes altijd
met dingen die ze later uit vrije wil hun roeping en geluk horen te vinden, raar is dat).
Er werd veel gedreigd, vooral met Zetten, het eindstation voor meisjes in de Kinder-
bescherming. Soms werd een meisje uit school gehaald, in een auto gestopt, een spuit, en
dan afgevoerd (ontvoerd!) naar Zetten.
Zetten is mij, ondanks mijn slechte gedrag - het organiseren van een zwartboek en een
kollektieve wegloopaktie van een week – bespaard gebleven. Ik zat op een gymnasium,
dat zou toch wel jammer zijn want in Zetten leerde je alleen maar wasknijpers maken
i.p.v. Latijn. Alle twaalf andere meisjes zaten op een huishoudschool, voor hen gaf het
niet, zij konden altijd zo op transport gesteld worden. Dat gebeurde dan ook regelmatig.
Kortom, het meeste viel er te bereiken door je mond te houden en te doen wat je gezegd
werd.
Soms was er wel eens een leidster die niet alles opschreef in het dagrapport, met wie je
vertrouwelijk kon praten, waarmee je een relatie had die niet alleen uit verbieden en
straffen bestond. Zulke leidsters bleven niet lang. Ze werden ontslagen of op non-aktief
gezet. De hoofdleiding vond het niet goed voor de werksituatie als er een relatie bestond
tussen leiding en kinderen. Relaties vormen en onderhouden werd je grondig afgeleerd,
met de leiding was het onmogelijk en meestal toch niet de moeite waard, met de andere
meisjes werd het ook moeilijk gemaakt.
Als je vaak bij een ander meisje op de kamer zat werd er geroddeld: die zijn lesbies! En
dan stopte je wel want lesbies? Brrr. We waren onderling wel solidair, maar niet zo dat je
het er voor over had lesbies genoemd te worden. Als het nodig was vormden we een
gesloten front tegen de leiding, klikken was een doodzonde, dat deed je niet. Die
solidariteit was er niet vrijwillig maar noodgedwongen. Je zat bij elkaar in de groep, en
de leiding was vervelend tegen iedereen en je ontdekte al snel dat je samen sterker stond.
Ik heb nog steeds last van mijn kinderbeschermingsverleden. Mijn studie is stevig
vertraagd, andere vrouwen van mijn leeftijd zijn al afgestudeerd, ik sta aan het begin. Ik
funktioneer slecht in groepen en als het me te lang duurt loop ik weg omdat ik alleen wil
zijn. Ik ben nog steeds eigenwijs en opstandig (maar dat vind ik nog steeds goed). Maar
ik mag niet klagen, ik ben nu uit de tehuizen en in vergelijking met anderen betrekkelijk
ongebroken. Van de meisjes waarmee ik in de groep zat, zijn er een paar dood (overdosis
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
99
heroïne), een paar zitten er op de wallen, eentje zit met haar kinderen bij 'Blijf van m'n
lijf' en eentje is directiesecretaresse. Twee van ons zijn aktief in de vrouwenbeweging.
Ik ben nu degene die ik ben ondanks en niet dankzij m'n inrichtingsopvoeding.
Groepsleiders, psychologen, maatschappelijk werksters en psychologen dringen hun
normen en waarden aan kinderen op. Die normen en waarden zijn: heterofiel zijn, een
partner kiezen, daarmee trouwen, kinderen krijgen en een gezin vormen, de vrouw werkt
thuis.
En toch.
We weten dat een groot deel van de meisjes die in tehuizen hebben gezeten in de
prostitutie terecht kom t. Alleen aan het lage zakgeld in de inrichtingen kan het niet
liggen. De hele kinderbescherming is erop gericht om brave, kritiekloze, hardwerkende
huismoeders aan de maatschappij af te leveren.
Er klopt iets niet.
Meisjes'bescherming' 2: De Goede Herder
Ik was 14 toen ik naar een tehuis in Velp ging. Tussen mijn ouders was niet alles koek en
ei en ik liep vaak van hun weg. Mijn moeder heeft er voor gezorgd dat ik naar een
gesloten inrichting moest. 'De Goede Herder' in Velp. Daar zeiden ze dat we
klaargemaakt moesten worden voor de maatschappij. Je kon daar naar school: typen,
koken en engels leren.
Ze waren heel streng. Een keer had ik sigaretten achtergehouden en zat op de trap te
roken. Toen de sigaret op was, was ik in slaap gevallen met m'n hoofd tegen de schouder
van m'n vriendin. Ik werd beschuldigd van lesbiese toestanden en moest daarvoor en voor
het roken een oud aardappelenhok in. Daar lag zand in, wat wel warm was, en je moest je
uitkleden en kreeg dan een wit lang kleed aan. Ik heb daar anderhalve dag ingezeten. Dat
mag helemaal niet, zo lang opgesloten worden. We mochten helemaal niet met elkaar
praten, alleen wanneer er leiding bij was. Ze waren bang dat we met elkaar plannen
zouden beramen om weg te lopen. Soms kon ik wel met andere meisjes op de wc praten.
Ik vond het er heel vreselijk.
Mijn voogdes was wel een aardig mens, maar ze mocht alleen voor in het huis zitten, en
de direktrice praatte altijd op haar in. Ik heb gezegd: Kom maar eens kijken achter in het
huis. Ze schrok zich rot toen zij de tralies zag en de werkafdelingen zag waar we de hele
dag moesten strijken voor de buitenwereld en voor het klooster. Ze vond het net een
gevangenis.
Toen heeft ze gezorgd dat ik naar een tehuis voor werkende meisjes mocht. Dat was in
Roermond. Er waren geen tralies en je mocht wel weg. Maar de direktrice, een non, was
een ontzettend vuile etter. Ze kon ontzettend goed treiteren. Er was vastgesteld hoeveel
geld je kreeg, maar het grootste deel stak ze in haar eigen zak. Sommige meisjes mochten
wel even weg, anderen niet. Ze had er altijd wel een reden voor waarom dat was. Een
meisje heeft zelfmoord gepleegd. Ik kon heel goed met haar opschieten, ze was bijna een
zus. Ze had een vriend, die een pooierachtig figuur was. Ze werd door hem seksueel
misbruikt. Ze moest ook voor hem werken en had ook een geslachtsziekte opgelopen. Ze
vertelde aan ons wat er gebeurd was en dat lekte uit. Ze werd daarna alsmaar gevolgd.
Ook hadden ze de politie ingeschakeld. De direktrice treiterde haar ontzettend. Ze mocht
geen korte rokken of lange broeken aan. Ze mocht 's avonds niet weg. Ze moest direkt
van school naar huis komen. Toen is ze weggelopen en daarna in Zetten geplaatst. Toen
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
100
heb ik haar nog opgebeld en ik hoorde dat ze het niet meer zag zitten. Een maand daarna
heeft ze zelfmoord gepleegd.
Ik heb 3 maanden in Roermond gezeten en moest daarna terug naar De Goede Herder,
omdat ik een paar keer was weggelopen. Daar ben ik weer na 3 maanden weggegaan en
heb nog in een paar andere tehuizen gezeten. Uit het laatste tehuis ben ik weggelopen en
ben op kamers gegaan. Als ik aan die tehuizen terugdenk vind ik het jammer van die
jaren waarin ik zoveel had kunnen leren en waarin ik niets geleerd heb.
Het feit dat ik altijd onder druk leefde en overal toe gedwongen werd heeft gemaakt dat
ik moeilijkheden heb om me te redden in de maatschappij. Omdat je altijd ja en amen
moest zeggen is het heel moeilijk om hard te zijn en nee te zeggen tegen iets of iemand.
Ik vind ook dat de leiding misbruik van ons maakte en van alles op ons afreageerde. Daar
zou controle op moeten zijn. Ze moeten meer uit liefde met ons omgaan en niet denken
dat we er niet voor niets zitten.
Meisjes'bescherming' 3: Zetten
De Heldringstichting te Zetten is, volgens de voorlichtingsfoldervan dat instituut: 'een
behandelingstehuis voor meisjes van 8 tot 18 jaar, gericht op ordening d.m.v.
programmering van de leefsituatie'.
De opvoedingstechniek daar is ontworpen door de orthopedagoog prof. Ter Horst;
volgens een systeem van straf en beloning (Pavlov en Skinner) worden de meisjes
gekonditioneerd.
Dat komt neer op een konservatief dwangsysteem.
Over gevangen terroristen die in isoleercellen zitten, staan de kranten vol. Maar dat er in
Nederland op dit moment kinderen van 9 jaar ook in isoleercellen zitten, daarover lezen
we niets. Het zijn kinderen die door echtscheiding of andere problemen thuis door de
kinderrechter en soms ook door de ouders zelf als moeilijk opvoedbaar worden
bestempeld en dan naar een kindertehuis worden gestuurd om heropgevoed te worden.
Dat heropvoeden komt neer op een systematies breken van de wil en de persoonlijkheid
van de kinderen. Om dat voor elkaar te krijgen worden middelen als platspuiten,
dwangbuis en isoleercel niet geschuwd. Het gebruik van de isoleercel gebeurd
zogenaamd 'in het belang van de opvoeding en verzorging en ter bescherming van het
kind en haar omgeving', maar het hoort bij het systeem van beloning en straf waarbij de
isoleercel als uiterste straf dient bij meisjes die zich niet schikken in de behandeling
gericht op aanpassing.
In de praktijk komt dat hierop neer: 'Dan wordt je in die cel gekwakt, dan gaat die deur
achter je dicht. Die hele ruimte en die muren komen dan op je af. Je wilt eruit, dus je
begint tegen zo'n deur aan te trommelen en te schelden van moordenaars en weet ik wat
niet meer en "ik wil eruit" enzo. Je begint te janken, helemaal dol ben je dan. Als je dat
een beetje te lang blijft doen dan wordt de psychiater gebeld, die vent die komt dan wel
effentjes om
jou een spuitje te geven. Dat wil je dan ook weer niet, dat je een spuit krijgt, maar dan
gooien ze je op een matras (het enige wat er dus is in die cel is een matras), dan gaan ze
op je armen en benen liggen en dan krijg je een spuitje. Als dat dan niet helpt, dan krijg
je nog een spuitje. Nou ja, dat heb ik gelukkig niet meegemaakt, dat je vastgebonden
wordt. Dan ben je dus suf, je valt in slaap en dan kom je bij. Je kunt niks anders doen dan
je koest houden. Je kunt je gevoelens gewoon niet kwijt, omdat je gewoon weet van "als
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
101
ik me rustig houd, dan mag ik er weer uit", maar je voelt je inderdaad wel als een beest
hoor'. Aldus Gerrie.
Ineke vertelde dat soms, nadat je in de cel gestopt was (met spuit en dwangbuis en al) de
leiding haar gewoon vergat en dat ze daardoor veel meer straf kreeg dan ze verdiende.
In het zwartboek 'Zetten zat gezeten' van de Belangenvereniging Minderjarigen (de
vakbond voor tehuisbewoners ) staan voorbeelden van meisjes, die 50, 60, 90 en zelfs
192 uur (8 etmalen!) achter elkaar in de isoleercel zaten. Meisjes van 16, 17, 18 jaar. Ze
hadden geen bommen gegooid, nee ze hadden hun vork laten vallen of waren 'brutaal'
geweest of - oh doodzonde - ongehoorzaam.
Maar Zetten is geen gevangenis, het is een behandelingstehuis, dus de meisjes worden
behandeld. Door psychiater Finkensieper. En hoe!
Cobie moest van hem naakt, met gesloten ogen, door zijn werkkamer lopen. 'Dan stelde
hij allemaal stomme vragen. Of ik tevreden was over m'n borsten en of ik wel eens
gemeenschap had gehad met een jongen en wat er toen door me heenging'. Finkensieper
zelf noemt dat een 'neurologies evenwichtsonderzoek'. En laat de uitspraken 'voor
rekening van de meisjes', d.w.z.: gelooft u wat deze moeilijk opvoedbare wichten
vertellen of gelooft u een echte psychiater? Meer meisjes vertellen, zonder dat ze het van
elkaar weten of elkaar zelfs kennen, dit soort verhalen. (Wat hebben vrouwen toch weinig
fantasie, hè. Freud was het ook al opgevallen dat alle vrouwen door paps verkracht willen
worden, want ze zeiden allemaal dat dat echt gebeurd was.)
Een meisje kreeg meteen de volgende dingen te slikken: didipperon, valium 15, mandrax,
mogadon en vesperax. Genoeg voor een olifant.
Een ander meisje vertelde over de behandeling van deze psychiater het volgende. Zodra
ze in Zetten aankwam kreeg ze een grondig onderzoek, eerst wat testjes, toen het
lichamelijk onderzoek. Zij moest zich uitkleden en op het moment dat ze helemaal bloot
voor hem stond, vroeg hij haar hoeveel ze geneukt had en of en hoe vaak zij zichzelf
bevredigde. Hij stelde vast dat zij seksuele problemen had en hij zou haar daarvoor
behandelen. Zij vond dat ze geen seksuele problemen had, maar dat deed niet ter zake. Ze
begonnen met 8x25mg largactil. Tweemaal per week kreeg ze een gesprek met meneer
Finkensieper waarin seksualiteit de hoofdmoot vormde. Ze moest van haar
zelfbevrediging afgeholpen worden. Toen Finkensieper tijdens een gesprek even weg
moest, kreeg ze een seksblad in haar handen gedrukt. Bij zijn terugkomst moest ze
zichzelf op de divan bevredigen, dan zou ze er wel van af komen. Hij deed dit ook met
andere meisjes.
Ook op een ander vlak worden de meisjes in Zetten onder het mom van therapie uitgebuit
en misbruikt. De meeste meisjes werken van half negen tot vijf uur. Ze maken
wasknijpers, vlechten matten voor de Hema, verpakken kauwgom en ballonnen. Als de
meisjes nog leerplichtig zijn heet dat geen arbeid maar therapie. Niemand verdient meer
dan f 25,- per maand, het werk is er om 'arbeidsroutine en tijdsordening aan te leren,
zodat het kind, als het in de maatschappij terugkeert, ook een beetje funktioneert zoals de
samenleving dat van ze vraagt', aldus de direkteur.
Hier komt de aap uit de mouw: afgerichte en kritiekloze arbeidsters afleveren is het doel
van deze 'therapie'.
Wat betreft de 'normale' leefsituatie in Zetten: het volgende citaat spreekt voor zich: 'Alle
deuren zitten altijd op slot, als je naar de w.c. wilt, moet je het vragen. De ramen kunnen
maar iets van 10 cm open. Alle post die een meisje krijgt of schrijft, wordt nagekeken. Je
mocht geen vriendin hebben in de groep, dat was verboden. Ze waren als de dood dat je
lesbies zou worden, daarom mocht je ook niet twee maaltijden achter elkaar naast
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
102
hetzelfde meisje zitten. Je mocht ook niet teveel met hetzelfde meisje optrekken of een
goede verstandhouding met de groepsleiding hebben. Liefde was verboden, haat werd
'aangewakkerd. '
Zo worden jonge vrouwen behandeld in Zetten. Toen ik tijdens een aktie van de
Belangenvereniging Minderjarigen op een stralende zomerdag in Zetten was, klommen
we op een schuurtje wat tegen een paviljoen aan stond. Door een getralied raam zagen we
een meisje in haar onderbroek en in 'onrustbandjes' (dwangbuis) in een cel liggen. Ze
vertelde ons dat ze al de hele dag in de cel zat. Ze was 15 jaar. Natuurlijk had ik er wel
over gehoord, maar toen ik het zag werd ik zo boos en verdrietig dat er mensen zijn die
dit met ons mogen doen, dat ik heel hard begon te huilen.
Dat is alweer vier jaar geleden. N.a.v. onze akties is er toen door de regering een
onderzoekscommissie ingesteld. Die commissie kwam na langdurig onderzoek tot de
conclusie dat onze beschuldiging: 'Isoleercel, koude douche, dwangbuis, platspuiten: de
dagelijkse praktijk is marteling' niet onterecht was. En alles bleef verder zoals het was, er
veranderde niets. En de marteling van jonge vrouwen gaat in Zetten gewoon door, iedere
dag, ook op dit moment.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
103
Onzichtbare slachtoffers
Terugblik van een maatschappelijk werkster
Ik wil wat vertellen over mijn vroegere werk, hoe het me duidelijk is geworden, dat ik als
hulpverleenster soms ongewild vrouwen ernstig tekort deed. Ik voel nog wel wat
schaamte over mijn houding van toen. Zo kwam ik door mijn werk in kontakt met een
jongen, die verdacht werd van verkrachting met geweldpleging. De rechtbank had
gevraagd of iemand van mijn vereniging een sociaal voorlichtingsrapport wilde maken.
De bedoeling daarvan is, dat het delikt bekeken wordt tegen de achtergrond van de
verdachte, waardoor het voor anderen a.h.w. een beetje begrijpelijk wordt. Eerst zou ik
moeten onderzoeken of die jongen 'geholpen' wilde worden en of zo'n rapport voor hem
ook zinvol kon zijn, anders had ik verdere rapportage kunnen weigeren.
Ik las zijn verklaring en de verklaring van het 26-jarige meisje. Beiden hadden tot in de
kleinste details hun verhaal moeten vertellen. Het meisje beweerde met een mes
gedwongen te zijn om vanuit een lift in de Bijlmer 's avonds laat naar één van de lege
boksen te gaan, waar ze verkracht was. De jongen beweerde dat het meisje vrijwillig
meegegaan was. Hij had haar nog bloemen willen sturen maar dat zou ze niet gewild
hebben, omdat haar man er dan achter zou komen. Ze zou, volgens hem, aangifte hebben
gedaan, omdat ze zich tegenover haar man zo geneerde.
Hoewel je als maatschappelijk werkster je behoort te distantiëren van de vraag of iemand
wel of niet schuldig is, ontkom je er gewoon niet aan je af te vragen hoe de vork in de
steel zit. Bovendien moest ik proberen zijn gedrag begrijpelijk te laten zijn, maar als dat
zou lukken, zou ik onbedoeld bewijzen tegen hem aangevoerd hebben, erg ingewikkeld
allemaal.
Ik ging de jongen, met wat reserve, bezoeken. Hij bleef overtuigend zijn onschuld
meedelen en voegde er aan toe dat de politie hem afgetuigd had, omdat ze er bij voorbaat
van uit gingen dat hij schuldig was, omdat hij een surinamer was, zodat tegenspraak geen
enkele zin had gehad.
Ik raakte er van in de war en voelde sterk de behoefte om met dat meisje te praten, om
zelf een indruk van haar te krijgen. Daarbij kwam dat als er wel sprake was van
verkrachting het toch een afschuwelijk vernederende geschiedenis was waar ze misschien
over wilde praten, als ze zelf geen vertrouwde mensen in haar omgeving zou hebben.
Vrouwen schamen zich immers vaak voor aanranding alsof ze niet genoeg geprobeerd
zouden hebben het te voorkomen. Ik was misschien een van de heel weinigen die van de
zaak wist, en ik realiseerde me ook, dat er überhaupt weinig voor slachtoffers van
delikten gedaan wordt, vooral als ze zelf zwijgen.
Toch zat ik in een rare positie. Mijn werk, zo voelde ik dat toen, verlangde van mij dat ik
me zou inzetten voor die jongen en ik kon dat niet kombineren met de mogelijke
belangen van dat meisje. Ik hoopte maar dat zij zelf oplossingen had gevonden en besloot
me daar verder geen zorgen over te maken.
Kort daarna werd ik opgebeld door een surinaamse kollega, die me zei, dat die jongen
nogal veel kritiek op mij had, omdat ik hem seksueel uitgetest zou hebben door me erg
uitdagend te gedragen. Het werd me toen direkt duidelijk hoe beladen die jongen naar het
gedrag van elke vrouw keek en hoe weinig waarde ik nog moest hechten aan zijn
overtuiging, dat het meisje graag met hem mee was gegaan.
Deze man en ik besloten om samen verder te praten met die jongen, waarbij dit voorval,
deze zwaar gekleurde interpretatie, gebruikt zou worden om hem enig inzicht te geven. Ik
had me eigenlijk terug willen trekken, maar had tegelijk het gevoel dat ik daarmee een
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
104
kans voorbij liet gaan, die volgens die kollega nou juist zo goed was om te gebruiken.
Daarna werd het wel steeds duidelijker, gezien de achtergrond van deze jongen, hoe hij
zo uitgegroeid was. En wanneer het 'waarom' begrijpelijk wordt, raak je zelf ook milder
gestemd.
Na twee maanden zou de zitting komen. We wisten hoe bang die jongen was, m.n. om
een ter beschikking stelling te krijgen. (opname in een gesloten psychiatriese inrichting).
Op de dag van de zitting waren wij al voor de aanvang van het proces aanwezig. De
heren rechters waren nog niet in de zaal, maar wel de officier van justitie. Toen de
jongen in het verdachtenbankje gezet werd gingen zowel de advokaat als die kollega en
ik even naar hem toe om hem nog een beetje op zijn gemak te stellen. Ik wilde daarna
terug lopen naar mijn plaats, toen ik plotseling een meisje zag zitten, alleen en een beetje
in elkaar gedoken. Ik begreep dat zij het slachtoffer was. Ik had haar totaal niet verwacht,
maar ze was duidelijk opgeroepen omdat er tegenstrijdige verklaringen waren. Het flitste
door me heen, dat zij nu, na 3 maanden voor het eerst weer haar 'verkrachter' voor zich
zag en dat de advokaat, die kollega en ik bij hem stonden om hèm nog wat te steunen
terwijl zij volkomen alleen was.
Ik ging nog even naast haar zitten, maar raakte zelf in de war doordat ik het absurde van
de situatie inzag. Ik mompelde nog iets onhandigs, waar ze op dat moment ook geen
moer aan had. Ze bleef tijdens de zitting alleen het eerste gedeelte, waar ze een aantal
dingen uit haar verklaring moest herhalen, zodat de 'schuld' bewezen kon worden. Ze was
erg geëmotioneerd, maar kon nog wel duidelijk antwoord geven op vragen. Daarna
vertrok ze direkt. Toen tenslotte de officier zijn betoog begon, zei hij: 'Tja, en dan is er
voor de verdachte volop aandacht. De advokaat en maatschappelijk werkers zetten zich
voor hem in en stellen de verdachte nog even gerust vlak voor de zitting, maar het
slachtoffer zit alleen. Niemand is met haar meegekomen...'
Ik voelde me ontzettend rot en moest de officier gelijk geven. Ik realiseerde me hoe ik
door identifikatie met de mensen in mijn werk niet in staat was geweest om echt oog te
hebben voor de 'andere' kant, onschuldige mensen die weer de dupe waren geworden van
de 'kansarme jongeren' waar ik me wel voor ingezet had. Ik had die kant verwaarloosd en
stond voor mijn gevoel opeens aan de verkeerde kant en dan nog wel tegenover een
vrouw in zo'n ellendige situatie...
Een ander voorbeeld illustreert hoe gevaarlijk het is, als je als hulpverleenster niet
speciaal let op onderdrukkingsmechanismen tussen mannen en vrouwen zoals de
samenleving en dus veel mensen ze aksepteren en toepassen.
Ik kreeg te maken met een gezin, waarvan de man vaak vastgezeten had. Hij trouwde op
een gegeven moment en zijn delikten hielden op, vooral omdat hij nu iets te verliezen
had. Wel waren er veel andere problemen, waarbij ik probeerde hen zo te steunen, dat ze
geleidelijk aan leerden hoe ze hun moeilijkheden zelf konden oplossen. Ze leerden het
spel van onze samenleving te spelen en hielden hun hoofd boven water. De aanvankelijk
zo passieve, voor moeilijkheden wegvluchtende jongen werd een aktieve man met
verantwoordelijkheidsgevoel voor zijn gezin. Hij kreeg een vaste baan en regelde zijn
schulden. Het leek allemaal goed te gaan. Zijn vrouw hield zich nogal flink afzijdig door
meestal te zwijgen tijdens gesprekken. Wel had ze me eens gezegd: 'Help jij mijn man
maar op jouw manier. Ik weet heel goed dat alles misgaat als ik er niet zou zijn.' Ze
reageerde altijd wel hartelijk als ik kwam, maar ik kon geen hoogte van haar krijgen.
Tot op een dag deze man huilend naar ons buro toe kwam, omdat zijn vrouw met de
kinderen weg was gelopen. Zijn vrouw belde op hetzelfde moment op en vroeg me
dringend om naar haar toe te komen, zonder het adres aan haar man te geven.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
105
Ze vertelde hoe haar man haar al wel een jaar regelmatig mishandelde zonder dat ze er
iets tegen kon doen. Hij had haar altijd verboden om er met wie dan ook over te praten en
soms dreigde hij haar onderweg naar mij toe dat hij haar na afloop in elkaar zou slaan als
ze me er iets over zou laten blijken. Ik kende hem drie jaar en had er nooit iets van
gemerkt.
Toen zei ze opeens: 'Ik weet dat hij nu misschien weer gaat stelen, maar echt, ik kon het
niet langer uithouden, ik heb het echt lang geprobeerd. Ik heb ook voor hem en de
kinderen een tijd in de prostitutie gezeten, om schulden af te betalen, maar toen hij vroeg
of ik er mee door wilde gaan, zodat hij een auto kon kopen werd het me te gek. Volgens
mij houdt hij dan niet echt van me'.
Het werd me duidelijk hoeveel zij geaksepteerd had, als vanzelfsprekend, voor haar man,
om hem te helpen, en voor haar kinderen.
Alleen nu ze begon te twijfelen aan zijn gevoel voor haar had ze de moed gevonden om
te ontsnappen, waar ze zich nog voor ekskuseerde ook.
Ik kan niet precies zeggen, waar en wanneer ik niet signalen heb opgevangen.
Belangrijker nog is, geloof ik dat ik me toen realiseerde dat ik vaak dacht: '0, als dat
meisje, die vrouw of die verloofde het maar volhoudt anders loopt alles mis'. Dat was dan
precies hetzelfde als wat deze vrouwen zelf dachten over hun rol en daardoor zal ik zeker
die patronen versterkt hebben, i.p.v. op te letten of zij zelf tekort kwamen.
De vanzelfsprekendheid waarmee ik mezelf, zeker in mijn werk, liet uitzuigen als een
vorm van emotionele prostitutie, liep gegarandeerd parallel met het weinig oog hebben
voor de positie van de vrouwen. Hoe kun je een andere vrouw stimuleren voor zich zelf
op te komen, als je het zelf weinig doet?
Dit gebeurde twee jaar geleden. Daarna ben ik 1 1/2 jaar uit de hulpverlening geweest, en
heb alleen maar fijne dingen gedaan. Sinds enkele maanden zit ik er weer in maar hoop
nu wel kritieser te zijn wat de positie van vrouwen betreft.
Alternatief 1: Een gezondheids-
centrum voor vrouwen
De ervaringen van een groep vrouwen uit Amsterdam en Utrecht met de 'dubbele onderdrukking'
in de gezondheidszorg (onderdrukking als vrouw én als patiënt) brachten hen op het idee een
vrouwen-gezondheidscentrum op te richten, georganiseerd voor en door vrouwen.
'Bij de keuringsarts: ik kwam met een ingevulde vragenlijst de spreekkamer van de dokter
binnen, van plan om een en ander eerst met hem door te spreken voordat ik ingepakt zou
worden. Met een verveeld gezicht riep hij me toe: 'Kleed u zich dáár maar uit', waarop ik
verbluft naar een hokje liep. Hij deed de deur achter me dicht (en op slot, merkte ik later). Tot
mijn stomme verbazing moest ik, nadat hij me uit dat hok had bevrijd, in mijn blootje op een
ongemakkelijke stoel gaan zitten, voor een dik buro met erachter de arts, gestoken in een van
knie tot strot reikende witte jas. De vragen werden nu doorgenomen. De hele situatie was zó
vernederend - het leek op een kruisverhoor - dat ik op slag niet meer kon nadenken of 'normaal'
op zijn vragen kon reageren'.
'Door mijn professionele achtergrond in de gezondheidszorg (vroedvrouw, nu verpleegkundig
docente) ben ik tot de ontdekking gekomen dat veel vrouwen onwetend zijn en onwetend
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
106
worden gehouden omtrent het funktioneren van hun lichaam. Ze worden op paternalistiese en/of
autoritaire manier benaderd. Specifieke vrouwenproblematiek wordt niet onderkend en als een
vrouw aan haar onvrede uiting geeft via klachten waarmee ze bij de huisarts of specialist komt,
wordt dit vaak afgedaan met 'typies vrouwengezeur' of 'hysterie'. Vrouwen kunnen veel van
elkaar leren en elkaar steunen, zowel door het vertellen van ervaringen als door overdragen van
kennis. Een gezondheidscentrum voor vrouwen is een plaats waar vrouwen met problemen,
klachten of vragen als vrouwen gezien worden, op een ondersteunende en positieve manier'.
'Ikzelf kreeg voor het eerst met' de dubbele onderdrukking door de gezondheidszorg te maken
toen ik op mijn zeventiende zwanger werd. In die tijd was abortus dus volstrekt taboe. Ik ben
toen erg vernederd door mijn gynaecoloog. Hij gaf me het gevoel dat ik minstens een hoer was.
Na die abortus was het voor mij iedere keer een wanhoop als ik naar de halfjaarlijkse pil-
controle moest. Als ik daar met uitgespreide benen op de tafel lag, had ik weer alle nare emoties
van de abortus voor ogen. Pas na 7 1/2 jaar pil-controle trof ik, bij de NVSH, een vrouwelijke
arts, bij wie ik me wat kon ontspannen. Ze gaf me een spiegel waardoor ik precies kon zien wat
ze deed en waarmee ik mezelf van binnen kon bekijken. Sindsdien bekijk ik mezelf regelmatig
met m'n eigen spekulum. Ik heb na dié pil-controle niet meer het gevoel dat ik een abortus heb
ondergaan'.
'Ongeveer anderhalf jaar geleden ben ik in Amerika naar een kongres geweest over vrouwen en
hulpverlening in de gezondheidszorg, een groots opgezet geheel met ontzettend veel
enthousiaste vrouwen. Vóór ik naar dat kongres ging had ik me eigenlijk nooit gerealiseerd hoe
onderdrukkend de gezondheidszorg voor vrouwen is. Na drie dagen was ik bekaf, propvol met
informatie, een stuk bewuster geworden en daardoor ook heel kwaad. Kwaad omdat ik me
opeens heel wat situaties bij artsen en andere hulpverleners herinnerde waar ik me machteloos,
dom en een trut had gevoeld. Destijds was ik ervan uitgegaan dat dat gewoon aan mezelf lag.
Toen ik andere vrouwen hoorde vertellen over de hondse manier waarop ze vaak behandeld
werden en welke misdaden er tegen vrouwen worden gepleegd in diezelfde gezondheidszorg,
werd ik nog véél kwaaier.
In de plaats waar ik woonde was een feministies gezondheidscentrum, waar ik enkele dagen na
het kongres naar toe ben gegaan. Het was fantasties om te zien hoe een groep vrouwen het heft
in handen had genomen. Niet alleen hun daadwerkelijke hulpverlening aan vrouwen was
fantasties, ze toonden ook aan hoe stupide en onderdrukkend het beeld is dat de mediese wereld
van vrouwen heeft gemaakt.'
De bedoeling van een vrouwengezondheidscentrum (vgc) als alternatief op de bestaande
hulpverlening is om vrouwen steun, advies, informatie en een eventuele 'behandeling' te geven.
We willen een centrum waar vrouwen gemakkelijk naar binnen lopen, met of zonder klacht of
probleem. In dat huis zijn andere vrouwen, waarmee ze kunnen praten en van wie ze steun
krijgen. Het gaat erom vrouwen de gelegenheid te geven kennis op te doen zowel op medies als
op maatschappelijk gebied; het gevoel van eigenwaarde te stimuleren door te werken aan
gemeenschappelijke problemen die we als vrouw allemaal hebben; een zo laag mogelijke
drempel te zijn voor vrouwen die geen baat vinden bij de traditionele hulpverleningsinstanties of
daar geen gebruik van willen maken. We kunnen helpen als een vrouw haar direkte leefsituatie
wil veranderen en daar steun/hulp van andere vrouwen bij nodig heeft. Uiteindelijk willen we
gericht zijn op het zoveel mogelijk overbodig maken van hulpverlening aan vrouwen, onder
andere door vrouwen zoveel mogelijk in de verantwoordelijkheid voor de oplossing van haar
problemen te laten delen.
De onderwerpen waaraan gewerkt zal worden, met name in de vorm van groepen, zijn o.a.:
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
107
- klachten over gezondheid (migraine, buikpijn)
- relatieproblemen
- moeilijkheden met de opvoeding
- overgangsklachten
- seksualiteitsproblemen
- hoe zit mijn lijf in elkaar
- juridiese zaken (bijstand, echtscheiding en strafzaken)
- hoe het voelt een vrouw te zijn
- elkaar voorlichten op medies gebied (voorbehoedsmiddelen, zwangerschap)
- ervaringen met gynaecologiese behandelingen en operaties.
De taak van de vrouwen die het centrum opzetten zal zijn: het zorgen voor informatie, het
opzetten en zonodig begeleiden van temagroepen, het geven van voorlichting en het overdragen
van kennis. Het laatste om zoveel mogelijk te voorkomen als 'deskundige' te worden
aangesproken.
Belangrijk is juist dat we laten zien dat we allemaal kwaliteiten hebben, die we van elkaar
kunnen leren en bij elkaar verder kunnen ontwikkelen. Een heleboel kennis is n.l. niet moeilijk
over te dragen.
Onze manier van werken zal mede bepaald worden door de schaal waarop we vrouwen willen
bereiken en de hoeveelheid tijd die we hebben om het vrouwengezondheidscentrum open te
stellen. We kunnen onze aktiviteiten beperken tot een bepaalde buurt, of ,alle vrouwen uit
Amsterdam en daarbuiten de kans geven bij ons langs te komen. De verschillende voor- en
nadelen die hieraan vast zitten hebben gezorgd dat we hierover nog geen besluit genomen
hebben.
Het huis waarin het voorgaande zich allemaal gaat afspelen wordt een gewoon huis in een straat,
waar vrouwen ook zomaar kunnen binnenlopen als ze alleen maar willen kijken hoe het er van
binnen uitziet. We richten het in met lekkere stoelen, een koffiebar en een leestafel. Er is een
kresj voor kinderopvang en er zijn afzonderlijke ruimtes waar de groepen kunnen werken.
Veel vrouwen zullen na deze beschrijving denken aan een tweede vrouwenhuis. Het is echter
niet de bedoeling om het werk van de vrouwen daar te gaan overlappen. We zijn wel van plan
een nauwe samenwerking tot stand te brengen, o.a. door middel van doorverwijzing en het
uitwisselen van informatie.
Verder willen we, als dat kan, de andere vormen van hulpverlening aan vrouwen, zoals de
vrouwen telefoon en 'vrouwen tegen verkrachting', ruimte bieden in het vgc. Het vgc zal in
tegenstelling tot het vrouwenhuis voornamelijk ,ingesteld zijn op vrouwen die komen met een
hulpvraag, in kombinatie met aanbod van alles waar vrouwen altijd en overal behoefte aan
hebben, nl. gezelligheid en informatie.
Alternatief 2: Vrouwen Bellen Vrouwen
Vrouwen als zodanig vormen geen erkende probleemgroep, ofwel: hun problemen worden niet
genoeg au serieux genomen om ze specifieke, op hun problemen gerichte hulp te bieden.
Er zijn talloze voorbeelden van het onbegrip dat vrouwen tegenkomen in de hulpverlening. Er is
een specifieke vrouwenproblematiek met de daaruit voortvloeiende geestelijke en lichamelijke
nood. Maar bij artsen, psychotherapeuten, ambtenaren, sociale diensten, pastores enz. zien we
nog veel ongeloof en skepticisme. 'Er zijn geen vrouwen- of mannenproblemen', zo zei mij een
psychiater twee jaar terug. 'Ik zie alleen mensenproblemen. Vrouwen zijn zelf de oorzaak van
wat ze als discriminatie voelen. Ze discrimineren zichzelf door hun probleem te isoleren, in
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
108
vrouwenhuizen te gaan zitten, een aparte telefoon op te richten of mannen uit een internationaal
tribunaal te weren'.
Toen in december '72 de eerste plannen voor de opvangtelefoon werden gemaakt, adviseerde een
als zeer verlicht bekende psychiater ons 'om toch in een vroeg stadium de man erbij te
betrekken'. Dat was in de tijd dat de vrouwenpraatgroepen begonnen te draaien. En wat een
hoofdgeschud riepen deze groepen al niet op! Skepsis en afkeer waren op zichzelf wel te
verklaren natuurlijk. Men voorzag de mogelijkheid dat, als vrouwen zich bewust gingen worden
van hun eigen identiteit en hun kracht als groep, dit kon leiden tot een enorme ommekeer in de
verhoudingen en een ernstige aantasting zou kunnen betekenen van het heersende patriarchale
stelsel. En inderdaad zijn dit ook de elementen gebleven die tot onze schijnbare ongewelddadige,
geduldige vrouwenrevolutie hebben geleid en er nog steeds de stuwende krachten van vormen.
De angst voor het zelf-isolement van vrouwen als groep is dus inderdaad gegrond. De uiterlijke
geweldloosheid verbergt de desintegrerende kracht van de nieuwe bewustwording, die alles waar
vrouwen aktief bij betrokken zijn beïnvloedt. '
In de tijd dat de belangrijkste emancipatiebewegingen werden opgericht ('69-'72) was het
'vrouwenprobleem' nog ternauwernood duidelijk. Er was veel aandacht voor diskriminatie in
konkrete maatschappelijke situaties zoals arbeid, onderwijs, wonen, enz. Pas langzaam aan
drong door hoeveel er in menselijke relaties zélf mis was.
Ik was al geruime tijd aktief bij Man-Vrouw-Maatschappij, maar ontdekte dat ik met de vrouwen
daar wel als kameraad omging maar dat we niet toekwamen aan praten over onze diepste
gevoelens, emoties en frustraties. Met een paar andere vrouwen sloot ik me aan bij een van de
Amsterdamse praatgroepen.
De ontdekking, in de praatgroep, dat problemen waar we individueel last van hadden door
zoveel andere vrouwen precies zo ervaren werden, dezelfde verlammingsverschijnselen hadden
opgeleverd, had op velen van ons een onbeschrijfelijk effekt. De belangrijkste ontdekking was
wel: de overbodigheid en maatschappelijke bepaaldheid van heel veel van onze problemen.
Vrouwen beseften ook dat ontelbare andere vrouwen, als ze tot hetzelfde inzicht konden komen,
hun eigen leven veel beter zouden kunnen besturen. Geen wonder dus dat na twee jaar
praatgroepen (inmiddels schoten die als paddestoelen overal uit de grond) vrouwen allerlei akties
tot onderlinge hulp aan vrouwen gingen voeren. 
In dit kader ontstonden niet alleen de eerste vrouwenkongressen, maar ook het eerste
vrouwenhuis, vrouwen-gezondheidsgroepen, de vrouwentelefoon enzovoort.
Het principe was daarbij steeds dat van de praatgroepen: je helpt elkaar om tot
zelfbewustwording en zelfontplooiing te komen - je leert aan en door elkaar. Binnen deze
groepen bestond geen hiërarchie. Het principe dat leidinggeven nodig kan zijn werd niet
ontkend, maar wel met de grootste terughoudendheid bekeken. Hoe gebruik je praten als middel
tot herkenning van elkaars identiteit, in plaats van als middel tot macht en onderdrukking, was
een tema dat als een rode draad door talloze diskussies heenliep. Dit was een van de oorzaken
waardoor het idee van een vrouwen telefoon zo aansprak. Veel van de maatschappelijke franje
en van de komplikaties van het gewone kontakt vallen aan de telefoon weg. Bovendien was
praten door vrouwen onder elkaar al ervaren als een effektief hulpmiddel, veel effektiever dan
menig gesprek met officiële hulpverleners. 
Eind '72 werd dus een oud plan van MVM (het oprichten van een telefoniese opvang, evt. met
gesprekscentrum, voor de vele zich emanciperende mensen die, net als wijzelf, soms voor
onoplosbare problemen stonden die zelfs tot krisistoestanden konden leiden) opnieuw bezien.
Een paar vrouwen uit de vrouwenbeweging en maatschappelijk werk raadpleegden alle
mogelijke andere telefoondiensten, o.a. de SOS-dienst, maar steeds bleek hun uitgangspunt het
onze op geen enkele manier te overlappen. En langzamerhand drong zich steeds meer het idee
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
109
bij ons op: waarom geen telefoon speciaal voor vrouwen? Boos liepen sommige mensen weg,
maar we bleven bij de konklusie dat we
1. ons moesten beperken tot de meest achtergestelde en meest geïsoleerde groep, de vrouwen, en
2. dat we onze aktieradius moesten beperken tot Amsterdam en omstreken, in de hoop dat andere
plaatsen zelf een telefoondienst zouden beginnen - wat ook gebeurd is.
Veel mensen verdwenen tijdens de voorbereidingen, mensen uit het maatschappelijk werk b.v.
die vonden dat we beter de vele bestaande gesubsidieerde instellingen konden infiltreren om ons
doel te bereiken, maar ook wel iemand die dacht 'dat wordt toch nooit wat, straks belt er geen
kip'. We hadden veel vrouwen nodig; een oproep binnen de vrouwenbeweging en een stukje in
het Amsterdamse Parool leverde maar liefst 40 aanmeldingen op, w.o. verscheidene trainsters en
onder leiding van een net afgestudeerde andragoge (met wat de SER zo fraai noemt:
gezinsverantwoordelijkheid) werd een groot trainingsprogramma opgezet.
De trainingsgroepen startten juli '73 in het Vrouwenhuis. In acht avonden werden vrouwen
voorbereid op het telefoon beantwoorden. De training werd gegeven naar het model van het
'empaties' (= invoelend) luisteren, zoals dit ook bij de Margriet-telefoon en de SOS-dienst
gebeurt. Onze houding zou dus zijn: luisterend, inlevend, spiegelend - geen opdringen van eigen
(feministiese) mening, kortom: een luisterend oor, klankbord wezen. (In de loop van de bijna vijf
jaar dat de vrouwentelefoon nu bestaat is er veel veranderd. Het woord feministies is wat minder
beladen. Er is in de maatschappij meer erkenning voor speciale vrouwenproblematiek. De
vrouwen van de vrouwen telefoon kunnen zich feministieser opstellen, wat ook in de training en
doelstellingen tot uitdrukking komt).
Geld kwam door donaties van sympatiserende vrouwen en op 1 oktober begon de telefoon te
draaien, maandag t/m vrijdag van 9-12 's ochtends en 9-12 ' avonds, tijden die prettig in het
gehoor lagen. De eerste vrouw die zich meldde vond haar probleem zo goed opgelost, dat ze zich
als vrijwilligster meldde. Ze heeft een hele tijd meegedraaid. Een VPRO-verslaggeefster stelde
maffe vragen en deelde toen dijenkletsend mee dat we in de uitzending zaten. Een telefoonvrouw
hield letterlijk een kind aan de telefoon over: nadat ze zich intensief,' ook buiten de telefoon, met
een vrouw die in moeilijkheden zat had bemoeid, adopteerde ze tenslotte het kind van die vrouw
(toen had ze er vier). Toch was dit niet helemaal wat we hadden bedoeld en uiteraard is Vrouwen
bellen Vrouwen niet op deze weg voortgegaan. In principe vermijden we kontakt buiten de
telefoon om. We zijn een anonieme dienst, d.w.z. zowel de vrouw die belt als wijzelf blijven
anoniem. Dit is nodig ter bescherming van allebei. Een heel enkele keer gaat er wel eens een van
ons naar iemand toe. Een eksperiment met een spreekuur in het Vrouwenhuis mislukte trouwens.
Vaak bellen vrouwen die ons alleen maar vragen mee te tobben en dat doen we natuurlijk ook.
Maar je vraagt je na een tijdje wel af: waarom doen we het, kan ze daar niet ook elders voor
terecht? Het liefst richten we ons op vrouwen die een beetje kunnen of willen onderzoeken hoe
het komt dat ze met de buitenwereld in konflikt zijn geraakt. Een vrouw die weg van huis wil
gaan omdat het móet, zal merken dat ze zelf geen cent heeft en ze moet wachten tot de man die
ze niet meer wil zien haar iets geeft. Dit is maar één voorbeeld van een tema van gesprek dat
voortdurend terugkomt. Wij zouden graag elke vrouw willen aanzetten tot het afleggen van haar
passiviteit, haar intense afhankelijkheid van man en omgeving, haar schuldgevoelens.
Zal er tot in lengte van dagen een vrouwentelefoon blijven? Geen idee, maar het is net zoiets als
vragen: moeder, wanneer is de vrouwenemancipatie klaar?
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
110
Alternatief 3: Blijf van m'n lijf
Met zes vrouwen, grotendeels uit de hulpverlening, gingen we van start. Uitgangspunt was dat
vrouwen onderdrukt worden door mannen. Zolang dat niet erkend wordt in b.v. de
hulpverleningswereld, zal er vreemd omgesprongen worden met vrouwen in diezelfde
hulpverleningswereld. Want als 'men' er stilzwijgend of openlijk van uit gaat dat vrouwen er zijn
om over te beschikken (ten behoeve van mannen), zal men haar problemen en mogelijke
oplossingen daarvan ook in dat licht bezien.
Zoals b.v. een vrouw van een alcoholist die het leven met die man problematies vindt. En die
wel hulp kan krijgen om te leren léven met die man, maar niet om van hem af te komen. Men
speelt op haar gemoed als zijzelf duidelijk te kennen geeft weg te willen van die man: hij (haar
man) heeft haar nodig; zij kan hem toch niet in de steek laten; heeft ze wel eens bedacht hoe
moeilijk het voor hem zou zijn als ze wegging; ze mag niet weggaan. Hoe zij het maakt is van
ondergeschikt belang: die man heeft het moeilijk en zij kan hulp krijgen om die man beter op te
vangen. Heel duidelijk blijkt dat uit een telefonies gegeven advies aan een vrouw. Haar man is
onlangs uit de gevangenis ontslagen en wil nu 4x per dag sex. Zij wil dat niet. De
hulpverleenster kan zich goed voorstellen dat die man daar behoefte aan heeft, vraagt die vrouw
niet hoe zij eigenlijk die tijd doorgekomen is en geeft haar allerlei adviezen hoe ze op
verschillende manieren aan de wensen van die man tegemoet kan komen. Vrouwen moeten zich
schikken in de relatie tot hun man. Zij worden gezien in het kader van een relatie met een man
en/of kinderen. Op zichzelf bestaan zij kennelijk niet. Als een relatie tussen een man en een
vrouw vastloopt, is dat een vervelend incident. Een relationeel probleem. Dan is het zaak die
relatie weer op gang te krijgen.
Wij zagen die vastgelopen relaties tussen vrouwen en mannen niet als toevallige, op zichzelf
staande problemen tussen twee individuen We zagen die problemen veel meer als iets dat
voortvloeit uit de onderdrukking van vrouwen door mannen. Een heel duidelijk voorbeeld
daarvan is het probleem van aanranding, verkrachting en mishandeling. Mannen oefenen geweld
uit op vrouwen die daar onder te lijden hebben. Maar dat is officieel geen probleem. Er bestaat
geen opvang of hulp voor vrouwen die aangerand, verkracht of mishandeld zijn. De
hulpverlening doet het af met opmerkingen als: 'dat komt niet voor', 'als het al voorkomt, dan
vragen vrouwen daar 'zelf om en vinden dat zelfs fijn'. Wat vrouwen van aanranding,
verkrachting en mishandeling vinden, komt nooit ter sprake. Problemen of klachten van vrouwen
daarover worden niet gehoord of gewoon genegeerd. Het probleem bestaat eenvoudigweg niet.
Want de hulpverlening maakt uit wat een probleem is of niet. En hoe dat probleem heet.
Klachten en problemen van vrouwen worden dan ook meestal vertaald in andere termen zoals
'huwelijkse problemen, hysteriese, neurotiese of masochistiese reacties' (hetgeen betekent dat
haar verhaal niet geloof wordt).
Wij vonden dit .slecht. Wij wilden konkrete hulp bieden aan vrouwen die hulp vragen voor
problemen als zij die zelf ervaren. Wij wilden ook dat andere hulpverleningsinstellingen hun
eigen wijze van hulpverlening aan vrouwen gingen veranderen.
Wij kozen er voor om ons specifiek te gaan bezighouden met hulpverlening aan mishandelde
vrouwen. Een duidelijk probleem waar duidelijk niets aan gedaan werd. Wij wisten dat het
voorkwam en vermoedden ook dat het véél voorkwam. Negen maanden lang bereidden we ons
grondig voor. Lazen boeken over onderdrukking en bevrijding, bespraken
hulpverleningservaringen, maakten analyses, oefenden onszelf via rollenspelen in het (af)houden
van gesprekken. We maakten een inventarisatie van de hulpverleningsmogelijkheden voor
vrouwen die te lijden hebben onder fysiek geweld. Er stonden wel opvangtehuizenvoor vrouwen
en hun kinderen, maar die bleken (op één na) ook allemaal uit te gaan van het idee dat
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
111
mishandeling, zo daar al sprake van was, een relationeel probleem was. En de oplossing van een
probleem binnen een relatie lag dan ook volgens hen in het weer opkrikken, lijmen van de
relatie. Ten koste van de vrouw. Dachten we er achteraan.
We realiseerden ons dat we een eigen werkwijze zouden moeten ontwikkelen. De bestaande
hulpverleningsmethoden waren ongeschikt. Gingen te veel uit van de onuitgesproken vooronder-
stellingen dat vrouwen onzelfstandig zijn en niet in staat zijn voor zichzelf te zorgen. In die
tehuizen werden ze dan ook als onmondige kinderen behandeld: er werd voor ze gekookt, er
werd voor hun kinderen gezorgd, ze moesten zo en zo laat thuis zijn, ze kregen wat zakgeld.
Al doende zouden we een eigen werkmethode moeten ontwikkelen. Telkens uitgaan van de
situatie en bijstellen als de gevolgde handelwijze niet bleek te funktioneren. Maar we hadden wel
een aantal gegevens waar we van uitgingen. We hadden b.v. besloten dat we alleen met vrouwen
wilden werken. We vonden dat juister. Mishandeling is immers een extreme vorm van
onderdrukking van vrouwen. Wij zijn ook vrouwen en hebben daar mee te maken. Onze
belangen en die der vrouwen die we hulp wilden gaan bieden, komen overeen, al zijn ze niet
exact dezelfde.
En verder hadden we in Londen een stimulerend voorbeeld gezien van hulpverlening aan
mishandelde vrouwen. De vrouwen werden opgevangen door andere vrouwen die hetzelfde
meegemaakt hadden en daar geen geheim van maakten. De vrouwen runden het huis zelf.
Leidden hun eigen leven. Kookten, wasten, verzorgden hun eigen kinderen. Stelden hun
huisregels zelf vast. Beschermden elkaar als er een woedende echtgenoot aan de deur verscheen.
Er was altijd plaats, geen vrouw werd geweigerd, iedereen schikte een eindje op. Iedere vrouw
had de tijd en de veiligheid om eens rustig te bedenken wat ze verder wilde. Tijd om te praten
met andere vrouwen die hetzelfde meegemaakt hadden. En al veel langer bezig waren om een
goede oplossing te vinden. Die niet meer geloofden in het vermogen van hun man zich te
beteren. Door schade en schande wijs geworden. Ofwel tijd om te praten met vrouwen die daar
nog wel hoop op hadden. Er bestond geen 'oplossing' voor 'het' probleem. Het was meteen
duidelijk dat elke vrouw die zelf moest vinden en in de praktijk brengen. De consequenties
waren ook voor haar. Maar ze werd wel gesteund door andere vrouwen die met hetzelfde
probleem (oplossingen zoeken en realiseren) bezig waren. De 'staf' bestond uit een aantal
vrijwilligsters die voornamelijk konkrete informatie aandroegen (over echtscheiding,
alimentatie, kinderbescherming, woningen) en zich bezig hielden met het op peil houden van de
materiële voorzieningen (het huis behoeden voor instorten, zorgen dat er geld komt, publiciteit
verzorgen).
Zo wilden wij het ook. Steun en concrete, praktische hulp bieden aan vrouwen die bereid waren
terug te vechten en hun eigen kastanjes uit het vuur te halen. Hulp bieden aan vrouwen die
nadrukkelijk verantwoordelijk bleven voor zichzelf, en haar kinderen.
Dit alles betekende wel dat onze taak beperkt zou zijn: geven van informatie, beschikbaar zijn
voor een gesprek op verzoek en het huis in stand houden. We realiseerden ons dat we veel
zouden moeten afleren. Immers, een deel van het beroep en ook de aantrekkelijkheid van het
beroep van hulpverleenster is dat je 'zo nodig' bent; je weet en kan veel meer dan de
hulpvraagster en dat geeft een fijn gevoel. We ontwierpen een afleer-cursus voor onszelf. Leren
'nee' te zeggen op vragen en verzoeken die de vragenstelster heel best zelf zou kunnen (leren)
doen. Het ging niet vanzelf. We merkten hoe zeer het er in gebakken zat: te redderen voor
anderen, te zorgen, ja zelfs te dénken voor anderen.
Toen we vonden dat we genoeg geoefend hadden en wisten wat we wilden en hóe we het wilden,
kraakten we een huis. Het was allemaal heel spannend. De hele dag waren we in touw met het
klaren van klussen die we nog nooit eerder bij de hand hadden gehad: organiseren en ophalen
van inboedel, gesprekken met de gemeente, elektriek en gas aan de gang krijgen, interviews met
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
112
de pers, eindeloze telefoontjes over van alles en nog wat beantwoorden. Het gaf ons een kick dat
we ons telkens wisten te redden. In het huis ging het ook goed. Al snel waren er 10 vrouwen met
15 kinderen. En de bewoonsters hielpen snel mee om het kraakpand leefbaar te maken. Een uur
na aankomst troffen we er al eentje aan die driftig een verroest bed stond schoon te schrobben.
Het was de bewoonsters meteen duidelijk dat ze de zaken zelfstandig dienden aan te pakken.
Van verzorging was geen sprake. De bewoonsters waren feitelijk vrijwilligsters en hielpen hard
mee de zaak op poten te zetten. De belangen waren duidelijk en gemeenschappelijk. 
Hoewel we alles goed doorgenomen hadden, vooral wat betreft het punt 'geen
verantwoordelijkheden overnemen' hadden we daarmee, achteraf bezien, best moeite. Vaak
werden we verrast door onze eigen hulpverleningshouding. Door het samen te bespreken en het
anders aan te pakken, leerden we steeds meer 'af' van de oude, vertrouwde manier van
hulpverlenen ('veel doen voor een ander, alsmaar helpen') en bouwden we gestaag aan een eigen,
in de praktijk getoetste manier van hulpverlenen aan vrouwen.
We vonden het in de praktijk b.v. moeilijk om 'nee' te verkopen. 'Nee zeggen' ging nog wel,
maar 'nee doen' was moeilijker. B.v. als een vrouw ons vroeg een telefoontje te plegen, zeiden
we nee. Maar dan bezweken we vervolgens toch wel voor de morele druk die uitgeoefend werd.
Ze kon het zelf niet, het was héél belangrijk, het was heel dringend. En thuis had ze nooit mogen
telefoneren. Maar na een tijdje hadden we dat wel door. En stelden een rollenspel voor. Dan kon
ze het leren door 'droog' te oefenen. Of we spraken samen door wat ze wilde gaan zeggen in dat
telefoongesprek. En zorgden dat we in de buurt bleven. Maar ze moest wel zelf bellen.
Een ander voorbeeld van zeggen dat verantwoordelijkheid bij hen ligt, maar er niet helemaal
naar handelen, was het paraat blijven in de weekends. Toen er genoeg vrouwen in het huis
woonden (na 14 dagen) bleven we er niet meer slapen. Wel waren we telefonies oproepbaar voor
probleem- of noodgevallen. De eerste maand maakten de bewoonsters daar ook wel gebruik van.
Daarna eigenlijk nauwelijks meer, nadat ze zelf een aantal crises in huis opgelost hadden. We
wisten dit, we merkten het (dat we niet meer gebeld werden) en toch hielden we het nog ruim
een half jaar vol om het hele weekend telefoondienst te hebben. Deze vasthoudendheid had meer
te maken met de onzekerheid t.a.v. onze eigen rol en taak als hulpverleenster dan met de
nood/behoeften van de bewoonsters.
Zo zaten we ook het eerste jaar met Kerstmis een echte dienst te draaien (aanwezig tussen 10.00
en 17.00 uur). Na een uurtje merkten we dat we heel geleidelijk aan op slinkse wijze
gepromoveerd waren tot baby-sit van zo'n tien kinderen. De moeders waren gewoon vertrokken.
Wij waren er toch, niet waar?
Eveneens het eerste half jaar werden we ook nog pijnlijk verrast als we merkten dat een vrouw
een eigen oplossing zag die wij helemaal niet zagen zitten. Dat was het duidelijkst als een vrouw
terugging naar haar man. Degeen die haar mishandelde. Niet alleen vonden we het
onbegrijpelijk, maar ook .voor onszelf emotioneel verwerpelijk. Het lag in de categorie 'stom' en
ook 'dan moet ze het zelf maar weten'. Nu zitten we er niet meer mee. Ze moet het inderdaad zelf
weten, weet het zelf ook het beste en zal zelf de konsekwenties moeten dragen. Maar we
moesten er wel aan wennen. Wennen aan onze eigen stelregel dat de bewoonsters zelfstandig
zijn en verantwoordelijk voor zichzelf. Als een vrouw haar uitkering in 'n dag opmaakte en dan
een overbruggingslening tot de volgende week aan ons vroeg, vonden we dat eerst moeilijk om
te weigeren. Vooral als ze ook kinderen had. Die moesten toch eten? Nu weigeren we dat
gewoon (speciale omstandigheden daargelaten). En dan blijkt dat die vrouw kennissen heeft
waar ze gaat eten, of geld van een ander leent. In ieder geval zelf voor een oplossing zorgt. 
Maar we moesten het wel léren om het uitgangspunt 'bewoonsters zijn zelfstandig en
verantwoordelijk voor zichzelf' toe te passen zonder dat het doorsloeg naar de andere kant en je
je als hulpverleenster overal van af maakte met 'Je zoekt het zelf maar uit'. Want daar was het
langzamerhand naar toe gedreven zonder dat we het zelf in de gaten hadden. We merkten het
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
113
duidelijk toen er moeilijkheden ontstonden rondom het opnemen van nieuwe vrouwen. Dit was
een nieuwe taak. Eerst had het JAC Amsterdam dat gedaan maar nu was besloten dat de
bewoonsters ook die taak op zich zouden nemen. Al heel gauw ontstond er een klein groepje
bewoonsters rondom die telefoon die ook allerlei andere dingen in het huis gingen regelen
(linnenkast, verdeling kamers, eigenmachtig opstellen van huisregels). In het begin vonden wij
dat wel best. Ze deden alles en waren veel in huis. Maar er zaten negatieve kanten aan, dat bleek
al gauw. Ze wisten alles van iedereen en verhinderden andere vrouwen om ook mee te doen aan
het draaiende houden van het huis. Nieuwe vrouwen dachten dat zij de direktrices waren en
accepteerden snel de door hun uitgevaardigde levenswijze en huisregels. Zij durfden niet tegen
te spreken. Waren bang. Hun regels werden met straffe hand uitgevoerd. Via roddels, intimidatie
en later rechtstreeks uitgevoerde terreur handhaafden zij hun bewind.
De spanningen liepen op. De klachten van de meeste bewoonsters ook. Zij vonden dat we hen te
veel lieten zwemmen. Ze wilden dat we optraden. We moesten die en die er maar uitzetten. Wij
vonden van niet en deden het ook niet. Wij vonden dat ze dat onderling moesten uitzoeken. Er
kwamen meer klachten. We vingen hen niet goed op, er was te weinig gelegenheid om te praten,
ze moesten zelf te veel doen en dat konden ze niet aan want ze zaten immers in een krisis. We
moesten dag en nacht in huis zijn. Wilde geruchten verspreidden zich door het huis. 's Nachts
stonden zomaar ramen open die tevoren goed gegrendeld waren. Er zou een huisgeest zijn,
voetstappen werden elke nacht gehoord. Er was voortdurend ruzie in huis. Vooral als vrouwen 's
avonds laat thuiskwamen en de kleine kinderen wakker schrokken. De sfeer verslechterde met de
dag en de roep om maatregelen werd steeds luider.
Wij aarzelden. We voelden ons wel ten dele verantwoordelijk voor de leefbaarheid in huis ('we
bieden rust en veiligheid') maar ingrijpen zou een andere principe geweld aan doen:
'bewoonsters runnen het huis zelf'.
Na lang er om heen draaien werden we door de omstandigheden gedwongen iets te doen. We
gingen een week lang zelf in huis slapen om te proberen via intensieve gesprekken de relatie
tussen bewoonsters en medewerksters te herstellen. We waren doorgeslagen in ons 'nee' zeggen
wat resulteerde in een wantrouwen over en weer. Er was geen kontakt meer. Het verwijt dat we
niets deden bevatte een kern van waarheid. We hadden wel gezien dat sommige vrouwen geheel
zelfstandig de zelfstandigheid van andere vrouwen belemmerden, maar hadden daar niets aan
gedaan (b.v. bespreekbaar maken). Die week werd goed benut. We praatten veel met elkaar en
het vertrouwen werd hersteld. Er gebeurde niets meer: de huisgeesten lieten zich niet horen, de
ramen bleven dicht en de moeders waren tevreden omdat hun kinderen weer goed sliepen.
We trokken wel lering uit deze ervaring. De werkwijze werd bijgesteld. Het is wel mooi om te
zeggen dat de bewoonsters zelfstandig zijn, maar dan moet je er wel voor zorgen dat de
voorwaarden ook aanwezig zijn: kennis omtrent het huis en het aanleren en inoefenen van
vaardigheden. We richtten de 'begingroep' op. Bedoeld voor vrouwen die net in huis gekomen
waren. Een soort snelkursus over het huis en wat je verwachten kan. Waar zitten de belangrijke
hoofdkranen, de brandtrappen, de alarmbel. Hoe moet je de telefoon aannemen, wat moet je
vragen aan een vrouw die opgenomen wil worden, hoe pak je dat aan. Hoe kom je aan lakens,
muntjes voor de wasautomaat. Elke nieuwe vrouw moet de begingroep 3x bijwonen. Ze wordt
meteen getraind om daadwerkelijk mee te doen in het draaiend houden van het huis. De
verschillende vaardigheden en de noodzakelijke kennis wordt bijgebracht. Dat voorkomt dat
slechts enkelen op de hoogte zijn. Een nieuwe vrouw wordt zo meteen voor 'vol' aangezien. Wat
ook haar individuele achtergronden zijn, ze gelden niet als excuus om zich aan allerlei
gemeenschappelijke taken te onttrekken. Heel wat vrouwen zijn bijvoorbeeld in het begin bang
om de telefoon aan te nemen. Het zou wel eens hun echtgenoot kunnen zijn die net belt. Dat
risico geldt voor iedereen. De oplossing is niet om het aannemen van de telefoon door anderen te
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
114
laten doen, maar b.v. om een zakdoek over de hoorn te leggen. Mocht het je echtgenoot zijn, dan
kun je de telefoon nog altijd aan een ander doorgeven.
Het uitgangspunt 'de bewoonsters runnen de hele huishouding zelf' werd ook bijgesteld. Want in
de praktijk funktioneerde het niet goed. De algehele huishouding was een voortdurende bron van
irritatie. Elke dag was er wel iets kapot. Een ruit, meestal meerdere, een kraan die lekte, een
verstopte w.c. En als je niet heel snel iets deed, een paar dagen lager 3 verstopte w.c.'s.
Overstromingen, kortsluiting ten gevolge van wateroverlast. Niet zo gek als je in een huis woont
waar dagelijks 40 kinderen los rond lopen. Het was de bedoeling dat de bewoonsters ook voor de
reparaties zouden zorgen. Maar als ze belden kwam zo'n reparateur twee dagen later en de vrouw
die dan toevallig opendeed wist vaak niets af van de te verrichten reparatie. Of er werd helemaal
niet opengedaan omdat men dacht dat het een (kwade) echtgenoot van iemand was. Zo kostte het
veel tijd, energie en irritatie om een w.c. vlottend te krijgen. We trokken de konklusie dat we
iemand moesten hebben die zich bezig zou houden met de coördinatie van de huishouding. Die
er voor zou zorgen dat er altijd genoeg lakens in huis waren, dat ze ook gewassen werden, dat er
riolering zou komen. We trokken een huismoeder aan. Het werd meteen overzichtelijker en
rustiger in huis. De materiële voorzieningen bleven op peil en vormden geen aanleiding tot
eindeloze kifterijen meer. 
Ook andere dingen veranderden in huis, misschien omdat het rustiger en overzichtelijker werd
en elke vrouw meteen meedraaide in het huis. Zo werd b.v. de opvang van nieuwe vrouwen
versoepeld. Nieuwe vrouwen werden opgenomen via een telefoongesprek, door één der
bewoonsters. Hoe ze dat moest doen, werd uitvoerig besproken in de begingroep. Was het eerst
zo dat elke lichamelijk bedreigde of mishandelde vrouw opgenomen kon worden, mits ze
zelfstandig zou kunnen functioneren in het huis, nu is het zo dat elke vrouw kan komen tenzij
achteraf blijkt dat het toch niet gaat. B.v. een vrouw die aan beide benen gehandicapt was werd
vroeger dringend verzocht eerst te proberen in een tehuis te worden opgenomen waar ze meer
verzorging kon krijgen. Later werd ze wel opgenomen. Als zou blijken dat het niet ging, konden
we nog altijd naar een betere mogelijkheid speuren. De bewoonsters weten dit. Weten dat we
gezamenlijk zullen proberen oplossingen te zoeken wanneer er moeilijkheden ontstaan. Hierdoor
groeit het vertrouwen in eigen kunnen en het vermogen moeilijke situaties het hoofd te kunnen
bieden.
Steeds meer dingen worden gezamenlijk ondernomen. Samen achtergebleven kinderen
kidnappen (tot in Parijs toe). Samen de hele huisraad uit de echtelijke woning halen. Met een
heel stel een lastige man van de stoep verwijderen na hem drie maal ernstig gewaarschuwd te
hebben. Met stoelpoten, kleerhangers en stukken hout op hem af. De man kon de volgende dag
zijn brommerhelm niet meer op zetten. De politie, wel gewaarschuwd, kwam te laat. 'Goed zo,
dames, de juiste aanpak, maar doe het de volgende keer in de tuin'. En namen de man mee naar
het buro.
Het wonen in het huis doet een duidelijk beroep op de vaardigheden en specifieke
deskundigheden van de bewoonsters en de medewerksters. Bewoonsters ontdekken vaak eigen
deskundigheden die ze niet voor mogelijk hadden gehouden. Een vrouw die merkt dat ze heel
goed nieuwe vrouwen kan opvangen en op hun gemak kan stellen. Die niet zelf overstuur raakt
als een ander erg huilt. Een andere vrouw die blijkt steeds weer een goede strategie te kunnen
ontwikkelen als het er om gaat een bepaalde man uit zijn huis te lokken (én vervolgens met een
stel andere vrouwen kinderen en/of huisraad te halen). Een derde vrouw die het tot haar eigen
verrassing leuk vindt om lezingen te geven. Of interviews. Of die heel goed is om agressieve
mannen aan de deur te woord te staan en ze weg te werken. Of om te gaan met lastige kinderen
waar de betreffende moeder het niet zo goed mee kan vinden.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
115
De medewerksters leren ook allerlei nieuwe vaardigheden: poen lospeuteren, gesprekken met
andere instellingen, lezingen, pers en publiciteit organiseren enz. En het steeds beter weten wat
we wél en wat we vooral niet moeten doen. .
Wel: het zorgen dat de voorwaarden voor 'n rustige beslissing nemen bestaan: een veilig huis
waarvan de materiële voorzieningen voortdurend zo op peil gehouden worden; het geven van
konkrete informatie (ziekenfonds, echtscheiding, alimentatie, kinderbescherming, huizen); een
direkte kursus in het reilen en zeilen van het huis. Beschikbaar zijn, tussen 10.00 en 17.00 uur,
voor een gesprek als een bewoonster daartoe de behoefte te kennen geeft. Een eventueel trachten
ruzies op de verschillende kamers bespreekbaar te maken, als daartoe aanleiding bestaat vanuit
de bewoonsters.
En verder: vooral geen betutteling, géén besluiten voor een ander nemen, niet denken voor een
ander, géén verantwoordelijkheden overnemen. Daartoe bestaat ook geen enkele noodzaak. Elke
vrouw heeft al zelfstandig besloten om daadwerkelijk een eind te gaan maken aan een
krisissituatie waarin ze soms jaren gezeten heeft. De eerste, moeilijkste en belangrijkste stap
heeft ze al gezet. De volgende beslissing zal ze ook kunnen nemen. Met de steun en praktische
hulp van bewoonsters en medewerksters. De gehele situatie is er een van: 'zwemmen of
verzuipen'. Wat wij doen is hen te leren zwemmen. We gooien geen reddingsboeien meer toe. 
Weet wat je rechten zijn
- Je kunt al je minderjarige kinderen meenemen naar Blijf van mijn Lijf;
- je hebt recht op geld; als je geen eigen inkomen hebt, dan krijg je een bijstandsuitkering;
- door weg te lopen, verlies je niet automaties het recht op je kinderen en je huis;
- als je geen eigen inkomen hebt, heb je recht op een kosteloze rechtsbijstand, waarvoor je bij de
Sociale Dienst een 'bewijs van onvermogen' kunt aanvragen. Een minimumloon geeft eveneens
recht op een kosteloze rechtsbijstand;
- Blijf van mijn Lijf kent advokaten die op de hoogte zijn van de extra moeilijke situatie van een
mishandelde vrouw, die je kunnen helpen dat je kinderen en je woning aan jou worden
toegewezen;
- als je tegen je wil de kinderen hebt moeten achterlaten bij je man, kan je, met behulp van
medebewoonsters van Blijf van mijn Lijf, proberen om de kinderen bij je man weg te halen. Je
kunt ook zo snel mogelijk een afspraak maken met een advokaat en deze vragen om de
voorlopige toewijzing van je kinderen te regelen via de rechter. In een noodsituatie kan dit in 14
dagen gebeuren. Als je te lang wacht om je kinderen voorlopig toegewezen te krijgen dan kan de
rechter dit tegen je gebruiken, 'de vrouw heeft geen belang bij haar kinderen, anders had ze wel
eerder om haar kinderen gevraagd' zegt de rechter dan. Deze voorlopige toewijzing geldt tot de
echtscheiding is uitgesproken (Een voorlopige toewijzing wordt vastgelegd in 'voorlopige
voorzieningen');
- als jou de woning wordt toegewezen, maar je besluit ergens anders te gaan wonen, dan kun je
dit besluit laten opnemen in de 'voorlopige voorzieningen'. Met een kopie hiervan kun je bij de
Dienst Herhuisvesting een urgentiebewijs krijgen;
- ben je ongehuwd en staat de woning op jouw naam en ben je gevlucht uit angst voor je vriend,
dan kun je proberen om hem via een kort geding te dwingen je huis te verlaten;
- het is altijd handig gegarandeerde betaalkaarten en giropas mee te nemen, zodat je de eerste tijd
over wat geld kunt beschikken; 
- als je samen met je man een girorekening hebt, is het zaak zo gauw mogelijk geld er af te
halen; omdat je man je anders vóór kan zijn;
- blokkeren van de gezamenlijke rekening kan alleen door beide rekeninghouders tegelijk
gebeuren;
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
116
- Bij echtscheiding kan je besluiten afstand te doen van alimentatie voor jezelf (dit wordt het
nihil-beding genoemd) en je hebt dan automaties recht op bijstand, zodat je niets meer te maken
hebt met je man;
- als je een baan buitenshuis hebt en je wilt de eerste tijd niet op je werk verschijnen (je man kan
je dan na werktijd staan op te wachten) laat je dan door je huisarts overspannen verklaren.
Mishandeling valt namelijk, hoe idioot het ook is, niet onder de ziektewet! (Het wordt hoog tijd
dat hier verandering in komt! Het wachten is op een vrouw en een advokate die deze langdurige
en voor de vrouw ongetwijfeld vernederende procedure, voor de Centrale Raad van Beroep durft
te brengen);
- ook je woning kun je via 'voorlopige voorzieningen' opeisen; 
- neem je belangrijke papieren mee (paspoort e.d.)
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
117
Alternatief 4: Burenhulp
Truus, Tinie en Ina zijn ex-bewoonsters van 'Blijf van mijn Lijf'. Ze wonen nu bij elkaar
in een nieuwe wijk even buiten Amsterdam. Met hen had ik een interview over hoe zij
elkaar helpen en steunen, kortom die dingen voor elkaar doen die in deze tijd vaak
overgenomen zijn door welzijnsinstellingen.
Truus: Ik ben hier net voor de anderen komen wonen.
Ina: Ik ben gelijk met Tinie hier komen wonen, ik ben verhuisd door m'n vriend die later
bleek geen vriend te zijn. Ik ben hier per 3 augustus komen wonen, heb eerst wat
vuilniszakken met kleren meegenomen, en later kwamen de grote stukken. Na een maand
is m'n vriend hier ingetrokken of liever gezegd hij heeft er zich zo'n beetje ingewerkt. Ja,
hij wilde geen samenleving, alleen trouwen en stom genoeg ben ik met hem in
ondertrouw gegaan. En toen ging het balletje aan het rollen, ging meneer heerser spelen
en dat zag ik niet zitten en met veel poeha en toestanden is hij er dan uitgegaan. En nu
krijg ik dreigementen. En hij ging bij Tinie zitten klagen.
Truus: Wij zagen het meteen al niet zitten. Wanneer hij naar z'n werk ging was het: 'Ina,
waar is m'n rijbewijs, Ina, waar zijn m'n autosleutels, Ina, waar ligt m'n brood.' Ik zeg:
Nou, dat gaat lekker hier, ik zeg, mens, je zit nou al onder de plak. En toen waren we een
keer naar een thema-avond van 'Blijf van mijn Lijf' en toen hebben we het er ook over
gehad en ik zei, mens je lijkt wel bedonderd om je zo in de nesten te werken, je hebt nu
een lekker huis van jezelf en als je straks getrouwd bent dan krijg je van het zelfde laken
een pak, je kunt toch nu al zien hoe hij is.
Ina: Truus zei: 'Hoe denk je er zelf over? '
Truus: Maar Ina zei, ja ik ben nu al in ondertrouw, ik zeg nou meid als je soms denkt dat
je te ver bent gegaan, kappen hoor, op de valreep. En Tinie zei het ook en Eveline ook.
En met steun van ons, anders had het waarschijnlijk veel langer geduurd, heeft ze gekapt.
Ina: Ja, anders had het veel langer geduurd. Het was dan misschien al te laat geweest. Ja,
het huwelijk zou eind maart wezen, godverdorie zeg.
Ik: Waarom wilde je met hem gaan trouwen?
Ina: Alleen is natuurlijk ook maar alleen, hè. Ik kende hem al heel lang. Hij is een
vroegere buurman van me geweest en toen ik in die moeilijkheden zat met de man
waardoor ik in 'Blijf van m'n Lijf' gekomen ben had ik ook al steun aan hem, hij bleef er
vaak bij zitten wanneer mijn man en ik ruzie hadden en dan deed m'n man toch niks. En
hij was hartstikke leuk met de kinderen, de kinderen waren gek op hem, dus dat kwam
allemaal mooi uit natuurlijk. Maar nou uit hij allemaal dreigementen, zegt ie dat ie wel
naar de Sociale Dienst zal gaan en m'n vent het adres door zal geven waar ik woon. Hij
wil het op de tv laten komen en een stuk in de krant schrijven, omdat hij nou z'n woning
kwijt is. Truus en Tinie hebben al gezegd, nou hij komt maar op.
Truus: We hebben al een plan de campagne gemaakt, ik zeg: kom op, we moeten hem
gewoon met àlles voor zijn, we zijn al naar de soos geweest, de sociale dienst dus en we
hebben andere dingen geregeld.
Ina: Ik heb gelijk ook de politie opgebeld voor wanneer hij hier komt klieren. Nou, het is
het beste als ik een onderhoud met een wijkagent aanvraag. 
Truus: Hij kwam hier zeuren en bij Tinie ook. Hij zei: ik zie het leven zonder Ina niet
meer zitten en ik wou dat ik dood was. Ik zeg: Nou dat is gemakkelijk zat, de trein rijdt
hier verderop en je kan er zo heen.
Ina: En ik heb z'n ogen open gemaakt en nu kan hij niet meer zonder een vrouw, zegt hij.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
118
Truus: Nou, er zijn nog anderen ook. 
Tinie: Hij kan z'n kwakkie natuurlijk niet kwijt. Ja, dat is toch zo, verder kan je de
huissloof spelen. Dat is het ergste, hij heeft geen verzorgig meer.
Truus: Toen kwam de dag aan dat hij wegging, kwam hij aan met een verhuiswagen,
hebben we alles naar de deur gesleept, ik zeg we moeten er wel naar toe gaan,
veronderstel dat ze voor die tijd nog even een pak op d'r sodemieter krijgt. Dus Tinie en
ik die waren daar, hij alles meegenomen. Ja, zei hij, als jullie nou ook even meehelpen
sjouwen, maar wij zagen dat helemaal niet zitten, we zeiden: jij sjout maar lekker aan,
drie trappen heen en weer, dag!
Ina: Hij heeft zich kapot gesjouwd met die stenen van de plantenbak. Ik zeg: je wil toch
je eigen spullen hebben, Nou, hij heeft het wel geweten. 
Truus: Toen hebben we bij haar meteen de rommel opgeruimd.
Ina: Ze zeiden, hoe wil je het nu hebben, hup,'kom op, en we zijn aan het rausen geweest. 
Tinie: Ze had geen bed meer, dat hebben we geregeld, en een eetservies en bestek, we
hebben het allemaal verzameld, via, via. 
Ina: Ik zit nu zalig hier. En de volgende dag heeft hij opgebeld, en het eerste wat hij zei
was: Ina, Ina, niet ophangen hoor! Ik zeg: 'Nee, vertel het maar hoor', en ik heb heel
rustig en zelfverzekerd met hem zitten praten, en daar kon hij helemaal met z'n pet niet
bij. Had het idee dat ik bang was geworden voor al zijn dreigementen.
Tinie: Hij zei ook dat het onze schuld was.
Ina: Nee, hij zei dat het de schuld was van Eveline (de dochter van Truus van 16), die
heeft mij op zitten ruien. Maar Truus en Tinie kwamen ook hier als hij weg was, dat vond
hij ook niet goed. En als ik weg was moest ik een briefje schrijven waar ik was. Want dan
kwam hij in een leeg huis, en dan wist hij niet wat hij doen moest, en dan verveelde hij
zich, ik moest overal verantwoording voor afleggen en dat kwam op het laatst als een
orkaan op me af. Maar ik stond er niet helemaal alleen voor want anders ben je geneigd
om daar maar aan toe te geven. Door de anderen wordt je heel erg gesterkt.
Truus: Maar ja, wij zijn ook de vrouwen van het vrije leven. (Veel gelach).
Ina: Als ik naar de thema-avond geweest was, dan zei hij dat ik helemaal veranderd was,
daar zou het allemaal aan liggen, met al die wijven.
Tinie: Hij zei: 'Er zal wel weer over me geluld zijn'.
Truus: Er werd helemaal niet over hem geluld, maar dan proefde zij de sfeer van de
vrijheid ergens, en dan zeiden wij verrek je bent toch vrij. Dat voelde ze natuurlijk ook
wel.
Ina: Op die ene thema-avond wist ik nog niet of ik zou gaan van te voren en daar was hij
zo pisnijdig om. ElIa, m'n dochter zou oppassen en die zei: 'Nou mama, ga maar lekker
hoor want je gaat er toch nooit uit en het is hartstikke gezellig.' Ik zeg: áls Frans belt,
want die belt wel, want het zit heus wel in z'n achterhoofd dat ik zal gaan, zeg dan maar
dat ik besloten heb om toch te gaan. Nou en toen kwam ik thuis en hij al lang en breed
thuis, hij was gewoon eerder van zijn werk weggegaan. Ik zeg goh, ben je al thuis? Ja, en
ik was van plan om al lang in bed te liggen en te slapen ook. Ik zeg: nou jongen dan had
je dat toch gedaan. Ik zeg: goh, had je de vuilniszakken niet even buiten kunnen zetten?
Nee, dat behoort tot jouw plicht als huisvrouw. Ik m'n eigen weer aangekleed,
godverdomme, al die vuilniszakken naar beneden gebracht, ik dacht krijg de pest van mij,
dat was de druppel die het over deed lopen en vanaf die tijd zijn we een beetje aan het
bekvechten geweest, en dat heeft drie weken lang aangehouden, nee langer, toen waren er
strubbelingen aan de hand en toen zei hij: je wil zeker niet meer trouwen. Ik zeg nee, ik
zie het niet meer ,zitten. En maar zeiken dat het seksueel niet goed aan me zou zitten, en
dat het daar wel aan zal liggen en zeggen van zeg het dan, en ik zeg ja, je laat me niet
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
119
vrij. Ik zeg, ik moet overal verantwoording voor afleggen, ik zeg dat kan ik niet meer.
Nou ja, dat kon er bij hem dan niet in. Hij zegt, je kan gaan en staan waar je wil. Ik zeg,
ja, maar ik moet wel een briefje neerleggen, ik zeg, je moet toch weten waar ik ben. Ja,
want als jij bij Tinie een kopje thee aan het drinken bent, en je legt dan een briefje neer,
dan kom ik toch ook daar naartoe., Ik zeg, wie zegt dat ik jou bij Tinie wil hebben, ik
zeg, als ik naar Tinie ga om daar thee te drinken dan wil ik jou toch niet achter me aan
hebben. Ik zeg, ik vind het gewoon gezellig om op visite te gaan, nou en dat snapte hij
allemaal niet. Dat vond hij maar raar want hij hoorde dan ook overal bij. Nou ja, dat zag
ik helemaal niet zitten en doordat zij met me gesproken hadden, en Eveline 's avonds
vaak, want die heeft een heel andere kijk op zulk soort dingen, ze wil dan wel trouwen
maar het kind op haar eigen naam, en met haar kan ik ook wel lekker babbelen.
Truus: Ja die heeft natuurlijk ook veel geleerd in 'Blijf van m'n Lijf'. 
Ina: En dat vertelde ik tegen Frans ook wel, en vandaar kan ik me ook wel indenken dat
hij vindt dat Eveline te veel heeft zitten babbelen. En dat hij zegt: daarvoor moet je mij
niet meer en het is Eveline d'r schuld. Hij zou Eveline wel eventjes komen opzoeken, hij
is trouwens niet meer geweest.
Truus: Laat hem maar opkomen, dat is nooit weg.
Ina: Ik heb nou drie weken niets meer van hem gehoord, na die dreigementen.
Ik: Hoe doen jullie dat met de kinderen, jullie hebben er drie en jij hebt er twee.
Truus: Ja, we hebben dat wel zo'n beetje geregeld, nou gaan Tinie en Eveline naar de
Weight Watchers, die gaan afvallen, nou en dan pas ik weer op de kinderen van Tinie.
Ina: Nou, en het is vaak zo dat wanneer ze de stad in zijn; ze bellen en zeggen, ik kan
niet op tijd thuis zijn, wil jij de kinderen even opvangen. Wel ja hoor, dan komen ze bij
mij een boterhammetje eten, of wanneer je het van tevoren weet kun je wat regelen. Dat
gaat over en weer. Zoals nu heb ik Brigitte de hele dag bij een buurvrouwtje beneden.
Dat is zo'n kleintje.
Ina: Soms blijven de kinderen van Truus hier een weekendje slapen, hartstikke leuk.
Truus: Als de kinderen slapen ga ik wel eens een uurtje naar Tinie, en ze weten dat als ze
wakker worden en ik ben weg, dat ik dan bij Tinie ben maar ik heb nooit last met ze.
Ina: Dat had ik nou helemaal niet kunnen als Frans er nog was. 
Tinie en Truus: Nee, dat had je ook niet. Geen sprake van!
Ina: Hij gaf me zo'n plichtsgevoel over me, want als je niet op tijd thuis bent voor je
kinderen en als je zomaar een ander voor je laat oppassen, dan verwaarloos je de
kinderen. Want je hoort er altijd te zijn als de kinderen er zijn. Maar dan zou je nooit
eens weg kunnen gaan.
Tinie: Dan kun je beter in de Bijlmerbajes gaan zitten. Maar wij zijn dan wel waardeloze
moeders.
Truus: Dan zijn wij helemaal ontaard.
Ina: Ja, zo formuleerde hij dat ook. Ik zeg en zij dan? Nou, zegt hij, die verwaarlozen hun
kinderen ook.
Tinie: En de eerste keer dat ik bij jou was en ik zei, ik moet naar huis voor de kinderen
toen zei hij ach die kinderen, die komen wel. Zo zat ie dan weer tegen mij te kletsen. Jij
met je kinderen, je leeft voor je kinderen, zo zat ie dan weer tegen mij. En dan achter
onze rug kletsen dat we waardeloze moeders zijn.
Truus: Ach, dat is gewoon bezitsdrang.
Ina: Maar nu ik dat briefje niet wil ondertekenen is het wel duidelijk voor hem geworden.
Hij had z'n woning namelijk verhuurd aan een stel jongelui en tegen ze gezegd dat hij
niet meer op de woning terug zou komen. Ze zitten er al een half jaar in. Maar nu kreeg
ik een briefje en daar stond in dat hij zolang, die en die tijd,gastvrijheid aan die jongelui
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
120
had verleend, met het recht dat wanneer hij wilde hij die woning weer kon betrekken. Dat
is helemaal niet van toepassing geweest, dus ik zeg ik ga niets tekenen wat niet waar is.
Toen zei hij, ik ben met een proces bezig en het heeft helemaal niets met jou te maken, ik
heb alleen je handtekening nodig. Ik zeg als ik m'n handtekening zet en er komt een
proces van, dan word ik toch opgeroepen, ik zeg, en dan moet ik nog waar maken wat ik
getekend heb ook, ik zeg en dat klopt niet, ik zeg, en trouwens, het is zomaar een blaadje
uit een bloknoot gescheurd, ik zeg als jij met een advokaat en toestanden bezig bent, ik
zeg, dan krijg ik heus wel een ander briefje. Ik zeg, en als het zo'n noodzaak is dan word
ik heus wel door die advokaat zelf opgebeld. Ik zeg en trouwens hoe wil jij nog een
handtekening verwachten met al die dreigementen Ik zeg, kom zeg, schiet nou gauw op.
Ik zeg, verwacht je nou nog een lief woord van me, nee hoor, dan ben je bij mij wel aan
het verkeerde adres.
Ik zeg, je hoort het wel, het interesseert me allemaal niks meer, ik ben gelukkig met m'n
drie kinderen en daar komt niemand tussen, en jij ook niet. Hij zat op het laatst helemaal
met z'n mond vol tanden want hij had verwacht dat ik helemaal zat te beven. Ik zeg, en je
hoeft niet aan de deur te komen want je komt er toch niet meer in. En hij was zo zielig. Ik
zeg, waar jij mee zit interesseert me niet, dat zijn jouw problemen. Ik slaap er niet
minder om.
Truus: Nou als hij lastig wordt en 's nachts aan de deur komt, dan komen we wel bij je
logeren en dan meppen we hem eruit.
Tinie: Afgelopen, die tijd is geweest.
Ina: Ik bedoel maar, als hij moeilijkheden zou maken, dan hoef ik Tinie maar te bellen of
Truus en daar heb je ontzettend veel steun aan.
Ik: Zijn er nog andere dingen die jullie met elkaar doen?
Ina: Boodschappen doen we voor elkaar.
Tinie: Ja en wassen doen we geregeld, en wij hebben een auto en Ina niet, en volgende
week moeten we weer naar het ziekenfonds.
Truus: Wanneer we elkaar kunnen helpen dan doen we dat.
Tinie: We komen zwaar tijd tekort hier, eerlijk waar.
Truus: Ik heb ook nog twee maanden Marion in huis gehad. Maar dat kon ik niet meer
opbrengen, ten eerste met de kinderen niet, en ten tweede ben ik financieel helemaal naar
de klote, ik zit helemaal in de schuld. Maar ze was onherroepelijk dood gegaan als ze
daar gebleven was. Ze had nog een open buikvlies en ze was lichamelijk heel zwak
omdat ze net twee maanden in het ziekenhuis gelegen had. Toen was ze weer thuis in
haar gezin en toen is haar man bij haar gekomen en die heeft met stokken achter haar aan
gezeten en ze had dus een hond en die hond die reageerde zo op die stokken dat hij onder
het buro ging zitten. Die was daarvoor ook al in elkaar geknald geweest. Nou en toen
voelde ze zich niet meer veilig thuis. Nou en toen was ze zo helemaal ten einde raad dat
ik zeg tegen Tinie we kunnen haar toch zo niet achterlaten. En toen hebben we haar
opgehaald met de kinderen en de spullen die ze op dat moment nodig had. Toen zijn we
vrijdagsavonds, Eveline paste hier op, naar haar toe gegaan en hebben alle spullen
weggehaald. Toen heeft ze een week in bed gelegen. En nou staat alles bij Ina
opgestouwd. Ja, ze kreeg dus alimentatie, tweeduizend gulden alles bij elkaar, maar die
vent kwam nooit af, en dat moet dan weer via een proces, dan wordt er loonbeslag
gelegd, en dat houdt allemaal weken op. Ik heb 600 gulden van haar gekregen voor die
twee maanden en heb daar alles van gekocht, sigaretten, stomerijkosten, alles en de hele
reutemeteut, en dat kon ik op het laatst niet opbrengen. En nu is ze dus weg. Nu zit ze in
een hotel en de sociale dienst betaalt voor haar. Dat was dus de operatie Marion.
De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
121
Ik: Heb jullie het idee dat als jullie zouden gaan trouwen of een man in huis nemen, dat
het dan afgelopen zou zijn?
Ina: Ja zeker, dat heb ik helemaal bij ondervinding meegemaakt.
Truus: Weet je wat het is, ik geniet er nog dagelijks van zo alleen met de kinderen. Als je
weg wil, hup dan ga je weg. Als Tinie zegt, ach meid blijf toch eten met de kinderen, dan
kan je dat niet doen als je een man hebt. Want dan moet je op tijd thuis zijn, het eten
moet op tijd klaar zijn. En nu ben je helemaal vrij, je doet en je laat wat je wil. 
Truus: Ik mis niks. Ik heb al die jaren wat gemist.
Ina: Ik kan m'n geluk niet op nou dat hij weg is en dat dit achter de rug is. O, die eerste
weken, ik dacht wat zal ik eens gaan doen. Ik ben aan het schilderen gegaan en aan het
knutselen. Rotzooi maken wat je wil, je hoeft nergens rekening mee te houden.
Tinie: Nee hoor, nooit meer. Als ik wat zou beginnen, dan moest hij er begrip voor
hebben, bij wijze van spreken.
Ina: Drie maal is scheepsrecht, ik hoop dat ik nou geleerd heb.
Truus: Ik had dus ook een vriend, we gingen wel gezellig uit toen ik in 'Blijf' zat maar
hoe meer het de richting naderde dat het huis kwam begon hij ook al eisen te stellen. Hij
wou bij me in huis trekken, hij wou alles eiken nemen, wou gordijnen voor de ramen en
ik denk bij me eige, wat krijgen we nou hè? Ja, en hij wou wel trouwen. Dat was ook
beter voor de kinderen; en hij heeft een eigen zaak en geld. Ik denk, O, dan zit ik weer
met een molensteen om m'n nek. Nou dat heb ik dus ook afgekapt. Ik denk Truus blijft
mooi in d'r eigen hut en je zoekt het maar lekker uit.