FEMINIST 3, teksten Anneke van Baalen & Marijke Ekelschot, Illustraties Annet Planten.
Amsterdam 1982, De Bonte Was
38
Van de algemene matrilinaire verwantschapsorganisatie weten we eigenlijk niets af. Geen
antropoloog heeft er ooit een gezien; het bestaan ervan is gekonstrueerd, vooral uit
verwantschapsnamen die in verschillende talen zijn achtergebleven. De volkeren die door de
kulturele antropologen nu een honderd jaar lang bestudeerd zijn, waren al veel verder
ontwikkeld. Daar zijn matrilineaire verwantschapsbanden gekombineerd met allerlei vormen
van paringshuwelijk (Vrouwentoekomst hfst. 4) en soms ook met vaderschap.
Evelyn Reed (Womans Evolution, blz. 135 ev.) beschrijft hoe deze volkeren de seksualiteit
regelden. Zij zegt dat vrouwen die een kind gekregen hadden zich meestal afzonderden van
mannen, zich segregeerden, zich taboe maakten voor seksualiteit, bv. door zich met rode
verf te beschilderen. Die perioden duurden bij de primitiefste volken tien tot twaalf jaar, bij de
modernere volken twee à drie jaar. Reed (blz. 137): Het is zeer onwaarschijnlijk dat wilde
vrouwen puriteinen waren en hun seksuele verlangens bewust onderdrukten. De termen
onthouding of kuisheid die zo vaak door antropologen gebruikt worden, zijn misleidend
omdat ze zon onderdrukking impliceren.
Mieke Strooband heeft daaraan toegevoegd (Sek 8,1980) dat die vrouwen samen vast ook
erotiese en misschien seksuele genoegens beleefden. Daar weten we helaas niets van; in elk
geval zijn vrouwen in niet-versekste kulturen veel gemakkelijker met allerlei vormen van
lichamelijke gezelligheid dan wij. Maar de kultus van het vrouwelijk orgasme lijkt ons
modern. Margaret Mead vertelt in haar boeken verbijsterd dat de door haar ondervraagde
vrouwen geen idee hadden welk verschijnsel ze bedoelde. Dat is ook niet zo gek:
neurofysiologies is het orgasme niets anders dan het afreageren van bepaalde spanningen
(Kinsey, Sexual behaviour in the human female, pag. 690 e.v.), en als je geen spanningen
hebt, waarom zou je dan?
Wij denken dat seksualiteit, zoals wij die kennen, geleidelijk is ontstaan, tegelijk met het
patriarchaat. De matriarchaatsliteratuur van de twintiger jaren heeft veel verheerlijkte
beschrijvingen opgeleverd van vruchtbaarheidsfeesten die met seksuele orgieën gepaard
gingen. Dat kunnen wensdromen zijn van de (mannelijke) schrijvers - je kunt je ook
voorstellen dat de beginnende priesterheerschappij de seksuele genoegens, die eerst een
onderdeel van de seizoenenmagie waren (Maria Gimbutas, Gods and Goddesses of old
Europe, pag 95) geïsoleerd hebben en een aparte, religieuze status gegeven: iets wat boven het
dagelijks leven staat.
De belangrijkste verandering komt echter wanneer mannelijke seksualiteit ook vijandigheid
gaat belichamen: het in bezit nemen, overheersen en vernietigen van een vrouw die niet wil.
Voor de perfekte in bezit neming doet het er niet toe wat het slachtoffer voelt. Beter als zij
niets voelt, want anders zou zij de man in de war kunnen maken - hem herinneren aan de
mogelijkheid van gemeenschappelijk genoegen op voet van vrijheid en gelijkheid.
Wij hebben in de Geschiedenis van de vrouwentoekomst laten zien dat de patriarchale
beschaving zich heeft ontwikkeld in een wisselwerking tussen matrilineaire landbouwkulturen
met een geleidelijk sterker en burokratieser wordende priesterheerschappij, en de patriarchale
rovers (nomaden, zeelieden) die op hun rijkdommen afkwamen. De patriarchale rovers zijn
het geweest, die de verkrachting hebben uitgevonden. De Grieken, die het roven tot
heldendom en handel hebben verheven en de mannelijkheid hebben veralgemeniseerd, zijn de
eersten geweest die de literatuur hebben gebruikt om de afstotelijkheid van het vrouwelijk
lichaam in het algemeen, en de verderfelijke invloed van het vrouwelijk lichaam op de
vrouwelijke geest, te bezingen (Ernst Borneman heeft in Das Patriarchat met een
bedenkelijke wellust hier honderden citaten van verzameld, net zoals Deschner dat van de
christelijke kerkvaders gedaan heeft; je zou zeggen dat je als je er drie gelezen hebt de rest
ook weet).