Navigation bar
  Print document Start Previous page
 87 of 97 
Next page End 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92  

Anneke van Baalen en Marijke Ekelschot, TEGENNATUURLIJK,  Amsterdam 1985, De Bonte Was 
87
ruzie - maar zo af en toe, tussendoor, gaven ze ook blijk van echte vriendschap en
solidariteit onderling. In tegenstelling tot het opvanghuis in Theresienstadt, waar de
verzorgster van al die kinderen zo ondervoed en overbelast was dat ze niet verder kwam dan
de kinderen een beetje schoon en vrij van ongedierte te houden en ze het - schaarse - eten
te geven, boden de Nurseries wèl moeder-vervangsters, met de gebruikelijke argumentatie:
‘Het feit dat zulke nieuwe scheidingen (als de vervangster weggaat, red.) onvermijdelijk zijn
wordt dikwijls als argument tegen gezinsgroepeeringen in een kinderhuis aangevoerd. Ons
lijkt een dergelijke argumentatie onjuist; als men tussen twee kwaden kiezen moet, nl.
tusschen het aanknoopen van banden, die zeker weer verbroken zullen worden en tusschen
een leven zonder gevoelsbanden dus van geestelijke dorheid dan is de laatste oplossing
stellig de minst gewenschte, omdat, zoals later zal worden aangetoond, deze minder
mogelijkheden biedt voor een normale karakterontplooiing.’
Dat er in deze normale karakterontplooiing nogal wat voetangels en klemmen zitten, wordt
echter meteen duidelijk in de volgende passage:
‘Wij hebben hier boven reeds aangetoond hoe gemakkelijk de sluimerende liefdesgevoelens
ten opzichte van de ouders tot leven gewekt kunnen worden, wanneer dit, bijvoorbeeld door
het vormen van een kunstmatige gezinsgroepeering, mogelijk wordt gemaakt. Maar deze
innerlijke driften van het kind wachten niet altijd op zorgvuldig voorbereide maatregelen.
Zoodra volwassenen er de minste aanleiding toe geven ontwaken deze gevoelens; degene
die, al is het maar voor korten tijd, het kind op moederlijke wijze verzorgt, kan gemakkelijk
door dit kind als pleegmoeder worden gekozen. Daarnaast kiezen kinderen hun
pleegmoeders echter ook, wanneer geen enkele voorafgaande handeling van een
volwassene hier aanleiding toe heeft gegeven. Oogenschijnlijk doen zij hun keus op goed
geluk. Gaat men echter een dergelijke keuze nauwkeurig na, dan blijkt steeds dat deze
schijnbaar willekeurig gerichte aanhankelijkheid der kinderen in werkelijkheid ontstaat in
weerklank op een gevoelige snaar bij de volwassene, waarvan deze zich aanvankelijk niet
eens bewust was of waarvan de oorzaken slechts na eenig zoeken duidelijk worden’,
(Volgen enige voorbeelden.) ‘In al deze gevallen beantwoordden de kinderen deze
nauwelijks bewuste instelling met felle aanhankelijkheid hunnerzijds. Het was alsof de
gevoelens, die in hen sluimerden, slechts wachtten op een vonkje bij een of andere
volwassene, om zelf op te vlammen. Het is van essentieel belang voor alle menschen, die in
nauw contact met kinderen leven en werken, dat zij zich het bestaan van dergelijke
gevoelens realiseeren. Hoewel de volwassene in het kinderhuis als object en uitlaat dient
voor de emoties, die in het kind sluimeren, mogen de kinderen onder geen beding als uitlaat
dienen voor de onbewuste en daarom onbeheerschte gevoelens der volwassenen,
onverschillig of deze gevoelens van positieven of negatieven aard zijn.’
Dat de verzorgster, zoals Freud en Burlingham haar wensen, héél anders moet optreden dan
de echte moeder, blijkt ook uit deze bladzijde uit het volgende hoofdstuk:
‘Inderdaad behandelen sommige moeders het lichaam van hun kind als hun persoonlijk
eigendom. Ze kunnen er eenvoudig niet afblijven, het eene oogenblik kussen ze het kind, het
volgende oogenblik slaan ze het, en voortdurend bemoeien zij zich met alles wat het kind
doet. Het kind mag zijn vinger niet in zijn mond, neus of ooren steken, hij mag niet in zijn
oogen wrijven, zich niet krabben, niet onaneeren, enz. Maar terwijl de moeder eenerzijds
allerlei lichamelijke prikkels verbiedt, worden ze het kind anderzijds weer toegediend,
doordat de moeder zelf voortdurend met het kind omzeurt. Wij hebben bewijsmateriaal te
over om gerust te mogen aannemen dat de kinderlijke gevoelens van één te zijn met de
moeder een aequivalent hebben in de gevoelens van de moeder, dat het lichaam van het
kind haar toebehoort. Wij willen op het ogenblik buiten beschouwing laten of deze
verhouding tot de moeder wenschelijk of schadelijk voor het jonge kind is en welke gevolgen
deze vroege ervaringen voor het latere leven zullen hebben. Wij toonen slechts aan, dat
deze strevingen bestaan, dat zij in het gezin volledig uitgeleefd en bevredigd worden en dat
zij in een kinderhuis onvermijdelijk in hun ontwikkeling geremd worden en grootendeels
onbevredigd blijven. 
http://www.purepage.com Previous page Top Next page