De Bonte Was, FEMINIST 2, Amsterdam 1977
47
verschillend. Maar Marx en Engels zijn voornamelijk geïnteresseerd in hoe de moderne
kapitalistiese samenleving is ontstaan, dus in de ontwikkeling van samenlevingen die
op onderdrukking van vrouwen gebaseerd zijn; wat er intussen met de vrouwen
gebeurt interesseert ze gewoon minder.
3. HET KAPITALISME EN DE REVOLUTIE
Volgens Marx en Engels is het kapitalisme namelijk een heel bijzonder geval:de
hoogste vorm van maatschappelijk-produktieve organisatie en samenwerking, de
meest geperfektioneerde vorm van uitbuiting, die zich over de gehele wereld uitbreidt,
zonder dat hij ook maar door iemand gestuurd of geleid wordt. De wetten van het
kapitalisme voltrekken zich achter de ruggen van de mensen om, zonder dat de
individuele kapitalist of de individuele arbeider daar nog iets aan kan doen. De enige
manier om vrijheid van handelen terug te krijgen is om het hele systeem omver te
werpen en, volgens het Kommunistisch Manifest, gaat dit onvermijdelijk gebeuren,
omdat het kapitalisme, juist omdat het niet bewust en rationeel gestuurd kan worden,
zichzelf ondermijnt. Daardoor krijgen zo de arbeiders, die door het systeem zelf in de
gelegenheid zijn gesteld om zich te organiseren (omdat ze in fabrieken zijn
samengebracht) de kans de macht over te nemen.
Positie van vrouwen hierbij: kritiek.
Daarom moeten vrouwen volgens Marx en Engels allemaal het produktieproces in, dan
kunnen ze ook meedoen. Maar ze zeggen niet hoe je dat voor elkaar krijgt, want ze
zeggen ook dat socialisering van de reproduktie - dat is dat de maatschappij de
verzorgingstaken van vrouwen overneemt - pas in een socialistiese samenleving
mogelijk is.
IETS MINDER GROTE LIJNEN: DE GESCHIEDENIS
VAN HET KAPITALISME
De volgende vraag is hoe dat kapitalistiese systeem zichzelf dan stuurt. Het
sturingsmechanisme is door de 18e-eeuwse ekonoom Adam Smith de onzichtbare
hand genoemd: als iedereen vrij is zijn eigenbelang onbeperkt na te streven, zorgt de
onzichtbare hand voor een maximale welvaart, via de wetten van vraag en aanbod.
Dingen die iedereen graag wil hebben worden duurder, dus iedereen gaat die maken,
tot er genoeg van is, dan dalen de prijzen weer, en wordt het weer winstgevend om
andere dingen te maken waar meer behoefte aan is. Zo worden de menselijke
arbeidskracht en de natuurlijke hulpbronnen zo efficiënt mogelijk gebruikt, zonder dat
er enige dwang voor nodig is, en iedereen wordt rijk en gelukkig. Adam Smith schreef
dat in een tijd dat handel en industrie zich steeds meer verzetten tegen de beperkingen
die gildewezen en overheid hadden opgelegd aan de manier van werken, de prijzen,
de werktijden, de arbeidsvoorwaarden, de grootte van de produktie, de import en de
export en de kwaliteit van de goederen. Al deze beperkingen waren een belemmering
voor het maken van winst en zij zijn afgeschaft.
Maar in de 19e eeuw werd al snel duidelijk - voor wie het zien wilde, zoals Marx en
Engels - dat het resultaat van de werking van de onzichtbare hand helemaal geen
stijgende welvaart voor iedereen was, maar slechts voor een heel kleine groep: die
groep die de grond, de machines en de fabrieken bezat, waarin al deze rijkdom werd
geproduceerd door de arbeiders, die aan het eind van hun leven niets hadden dan hun
huid om naar de leerlooier te brengen. Wie het meeste geld had, kon de meeste
machines kopen en de meeste arbeiders aan het werk zetten, en zo het goedkoopste
produceren; wie een kleiner bedrijfje had werd weggekonkurreerd en kwam tussen de
arbeiders terecht.