Anneke van Baalen en Marijke Ekelschot, TEGENNATUURLIJK, Amsterdam 1985, De Bonte Was
14
In Linnaeus' tijd werd over het algemeen nog de scheppende hand van god achter het
bestaan van mensen gezocht. Aan de hand van de bijbel werden verschillende interpretaties
van het bestaan van verschillen tussen mensen gemaakt. Gebruikelijk was om Cham, de
verstoten zoon van Noach, te zien als voorvader van alle zwarte mensen. Die droegen de
vervloeking tot dienstbaarheid als een soort erfzonde met zich mee. Die 'erfzonde' werd in
latere tijden biologies geherinterpreteerd en tot 'raskenmerk' gemaakt, naar analogie van
goede of slechte eigenschappen die bijvoorbeeld gezien werden in paarden of honden.
De plaats van die eigenschappen werd gezocht in het bloed, zo dichtte Tollens in 1815:
'Wien neerlands bloed door d'adren vloeit, van vreemde smetten vrij, ...' Maar het zou nog
even duren eer de obsessie met 'vreemde smetten' en 'raszuiverheid' tot een
wetenschappelijk programma zouden worden omgebouwd.
Darwin
In Engeland had het Malthusiaanse overbevolkingsverhaal veel sukses gehad, ondanks de
kritiek. Halverwege de 19de eeuw werd het zelfs de grondslag voor een revolutie in het
wereldbeeld dat tot dan toe door het scheppingsverhaal bepaald was. Deze revolutie werd
tot stand gebracht door Charles Darwin in zijn 'The Origin of Species' van 1859
6
.
In het begin van de eeuw had Lamarck gesuggereerd dat de verschillende soorten planten
en dieren min of meer uit elkaar waren ontstaan. Hij had doorgedacht op het schema waarin
Linnaeus en zijn navolgers de 'natuur' geordend hadden, op grond van overeenkomsten in
bouw en uiterlijk. Deze overeenkomsten hadden iets te maken met verwantschap, volgens
Lamarck, en de verschillen moesten verklaard worden volgens het principe dat aangeleerde
eigenschappen overerfbaar waren. Dieren die iets nieuws geleerd hadden, hadden dat via
'de erfelijkheid' overgedragen op hun nakomelingen.
In 1838 las Darwin, volgens zijn autobiografie
7
, Malthus' essay over de bevolking. Op dat
moment bedacht hij hoe de verschillende soorten op een andere manier uit elkaar hadden
kunnen ontstaan; via de 'overbevolking', niet alleen van mensen, maar ook van alle soorten
planten en dieren. De natuurwet die Malthus had ontworpen voor menselijke samenlevingen
werd door Darwin op de hele organiese wereld toegepast. Van alles was er teveel; van alles
moest een deel jammerlijk omkomen; van alles redde maar een deel het om aan de
voortplanting toe te komen. Dat deel onderscheidde zich - volgens Darwin - van de
omgekomenen doordat zij beschikten over iets wat die anderen niet hadden. Dat 'iets' zou
dan weer overgeërfd worden door de nakomelingen, die - omdat die ook weer met teveel
zouden zijn - het zouden winnen of verliezen, afhankelijk van de hoeveelheid 'iets' die zij
bezaten, en zo voort en zo voort. Op den duur, aldus Darwin, konden die verschillende
ietsen ertoe geleid hebben dat er een nieuwe soort plant of dier ontstaan was.
Het 'teveel' van Malthus werd dus door Darwin verabsoluteerd. Er waren teveel individuen
van iedere soort dan dat zij zich allemaal zouden kunnen voortplanten. Net als bij Malthus,
die het voorplanten - zij het met mate - wou reserveren voor de niet-armen, zo kregen bij
Darwin planten en dieren (en in laatste instantie ook mensen) ook kwalifikaties mee, die hen
tot al dan niet voortplantingsgeschikt bestempelden. Darwin deelde de hele organiese natuur
in in de twee kategorieën 'fit' en 'unfit'; binnen iedere soort moest uitgevochten worden wie bij
welke kategorie hoorde; dat was 'the struggle for life', ofwel 'de strijd om het bestaan'.
Het konijn dat na het werpen der jongen opgegeten wordt was dus volgens Darwin een
konijn dat 'overleeft', een 'fit' konijn. Als het al eerder onder een auto gekomen was was het
'unfit' en had het verloren in de 'strijd om het bestaan'. De scheiding in 'fit' en 'unfit' had
Darwin opgemerkt bij plantentelers en dierenfokkers. Die bleken ongewenste eksemplaren
uit bloem- of kraambed te verwijderen en door te fokken of te telen met de gewenste
6
C. Darwin, The origin of species by meand of natural selection or the preservation of
favoured races in the struggle for life (1859) Mentor 1958
7
F. Darwin (ed), The autobiography of Charles Darwin and selected letters (1892)
Dover z.j.