Anneke van Baalen en Marijke Ekelschot, TEGENNATUURLIJK, Amsterdam 1985, De Bonte Was
16
In 'The Descent of Man, and Selection in Relation to Sex'
10
dat in 1871 verscheen, maakte
Darwin duidelijker hoe hij die tweedelingen bij mensen voor zich zag. In zijn inleiding schreef
hij:
'Het zou natuurlijk ook onderzocht kunnen worden of de mens, net zoals zovele andere
dieren, variaties heeft doen ontstaan en subrassen, die slechts gering van elkaar verschillen,
óf rassen die zo veel van elkaar verschillen dat ze geklasseerd moeten worden als
twijfelachtige soorten. Hoe zijn dergelijke rassen verdeeld over de wereld, en hoe reageren
ze bij kruising op elkaar, zowel in de eerste als in volgende generaties?..
De onderzoeker zou vervolgens bij het belangrijke punt aankomen, of de mens de neiging
heeft zich met zo'n snelheid voort te planten dat dat leidt tot een zware strijd om het bestaan,
en - als gevolg daarvan - tot het behoud van gunstige variaties, lichamelijk en geestelijk, en
tot de eliminatie van de schadelijke variaties?
We zullen zien dat al deze vragen, zoals inderdaad al duidelijk is met betrekking tot de
meeste ervan, bevestigend beantwoord moeten worden, precies zoals bij de lagere dieren.'
11
In de beantwoording van al deze vragen ontwikkelde Darwin een moderne racistiese teorie,
zo modern dat het racisme ervan ook tegenwoordig meestal niet onderkend wordt. In zijn tijd
was het onder racisten gebruikelijk om de begrippen superioriteit en inferioriteit op te hangen
aan beschrijvingen van de hand van antropologen van wat zij als saillant uiterlijk kenmerk
opvatten: huidskleur, haarkleur, krullen, lichaamslengte, neuzen, oogkleur enzovoort. Darwin
vond al die kategorieën oninteressant, ja, hij was als zodanig zelfs een anti-racist, een
verklaard voorstander ook van de afschaffing van de slavernij. Hij betoogde ook nadrukkelijk
dat alle mensen tot één soort behoren. Maar dat betekende niet dat hij alle mensen als gelijk
of als gelijkwaardig opvatte. Hij introduceerde in The Descent een nieuwe graadmeter voor
meer of minder menselijkheid: Intellektuele en morele vermogens.
'Deze vermogens zijn variabel; en we hebben alle reden om te geloven dat de variaties
neigen naar erfelijkheid. Daarom moeten zij, als ze vroeger van groot belang waren voor de
oermens en voor zijn aapachtige voorouders, vervolmaakt of op een hoger plan gebracht zijn
door middel van natuurlijke selektie.'
12
Die natuurlijke selektie werkte dan als volgt:
'We kunnen zien dat in de ruwste staat van de maatschappij de individuen die het
scherpzinnigst waren, die de beste wapens en vallen uitvonden en gebruikten, en die
zichzelf het best konden verdedigen, het grootste aantal nakomelingen voortbrachten. De
stammen die het grootste aantal van dergelijke begaafde mannen bezaten namen in aantal
toe en verdrongen andere stammen.'
13
De volgende stap die Darwin maakte was van 'stammen' naar 'naties':
'Heden ten dage verdringen overal beschaafde naties barbaarse naties, behalve als het
klimaat voor een dodelijke barrière zorgt; en zij slagen daar hoofdzakelijk - hoewel niet
uitsluitend - in door hun vaardigheden die het produkt van hun intelligentie zijn. Het is dan
ook hoogst waarschijnlijk dat bij de mens de intellektuele vermogens zich langzaam via
natuurlijke selektie vervolmaakt hebben.'
14
De kategorieën 'begaafdheid', 'intellekt' en 'morele vermogens' werkten - zoals boven te zien
is - naar twee kanten. Enerzijds konden ze gebruikt worden om binnen een 'natie'
onderscheid te maken tussen de heersende klasse en de rest, anderzijds konden ze
internationaal gebruikt worden om verschillende volkeren kwalitatief te onderscheiden. Hoe
10
C. Darwin, The Descent of Man and selection in relation to sex (1871) Princeton
University Press 1981 2 dln in 1 bnd
11
The Descent 1, p 9/10
12
Idem, p 158
13
idem p 159
14
idem p 160