Anneke van Baalen en Marijke Ekelschot, TEGENNATUURLIJK, Amsterdam 1985, De Bonte Was
21
korrelaties vond waar hij op uit was - integendeel zelfs: individuele mensen bleken zo
verschillend dat hij zelfs de 'vingerafdruk' uitvond in zijn speurtocht naar 'rassenverschillen' -
bleef hij hameren op regeringsmaatregelen als premies op geboortes in 'hogere'
maatschappelijke kringen en geboortebeperking tot en met sterilisatie in 'lagere' kringen. Dat
soort maatregelen zou een eugeneties effekt hebben op de bevolking. Galton vond dat de
staat ferm moest optreden en dat de weerstanden tegen het uitroeien van wat hij
bestempelde als 'inferieure rassen' maar eens moest afnemen.
Vooral in Duitsland en in de Verenigde Staten sloeg het eugeneties gedachtengoed in al zijn
vormen het meest aan. Dat waren ook de landen waar met afgunst gekeken werd naar het
Britse imperium en waar het kapitaal zijn ekspansiedriften nog waar moest maken.
'Wat hebben de grondbeginselen van de erfelijkheidsleer ons te leren in verband met de
binnenlandse politieke ontwikkeling en de wetgeving van de staat?' Zo luidde de prijsvraag
die in 1900 in Duitsland door de eigenaren van het grootste Duitse staalconcern - de familie
Krupp - werd uitgeschreven.
22
De hoofdprijs was 50.000 mark en in de jury zaten onder
andere wereldberoemde geleerden, onder wie de Duitse zoöloog Ernst Haeckel, een fervent
aanhanger van Darwin en altijd druk in de weer om de 'natuurwet' van de 'survival of the
fittest' in politieke daden om te zetten.
23
Zo'n zestig inzendingen kwamen er op de prijsvraag binnen en de jury benadrukte in zijn
rapport dat als er één ding duidelijk geworden was dankzij de erfelijkheidsleer, het was dat
het sprookje van de gelijkheid tussen de mensen voor altijd naar het rijk der fabelen
verwezen was. Zo werd er een prijs toegekend aan een arts die de superioriteit van de
blonde, noordse langschedeligen bezong en vermenging van dat biezondere soort mensen
met allerlei als inferieur benoemde groepen ten zeerste afried.
De eerste prijs ging naar Wilhelm Schalmeier, een Beierse arts die één en ander aldus
formuleerde: 'De staatsman wiens geest niet slechts gericht is op kortstondige successen, en
wiens horizon verruimd en verlicht is door de beginselen van de erfelijkheidsleer, zal
erkennen dat de toekomst van zijn volk afhankelijk is van een juist beheer van de
voorplanting.' Een aanhoudende eugenetiese staatskontrole moest er dan ook volgens hem
komen. Slechts na goedkeuring mochten mensen zich voortplanten.
De Verenigde Staten
Linda Gordon schrijft in 'Woman's Body, Woman's Right' (1976) over 'de ontwikkelingen in de
Verenigde Staten':
Het erfelijkheidsdenken veranderde in de 1870er jaren drasties en werd gekoppeld aan een
sociaal en politiek pessimisme dat gebruikt werd om de ellende en ongelijkheden van de
status quo te rechtvaardigen... In de mediese en juridiese wetenschap, in de sociologie,
kriminologie, psychologie - in bijna iedere sociale wetenschap - werden
erfelijkheidsargumen-ten gebruikt om sociale problemen te verklaren met individueel falen,
en om twijfel uit te drukken over de doeltreffendheid van sociale hervormingen als het om het
oplossen van dit probleem ging.'
24
In 1904 ging de Carnegie Foundation - het fonds van de Amerikaanse staalgigant van de
familie Carnegie - over tot de financiering van een 'Laboratorium for Experimental Evolution'
dat zich moest gaan wijden aan de 'verbetering van het menselijk ras'. Aan het hoofd stelden
zij de bioloog Charles Benedict Davenport, een fervent navolger van Galton:
'Pauperisme is een resultaat van een komplex van oorzaken. Enerzijds ontstaat het vooral
door de omstandigheden, zoals bijvoorbeeld in het geval waarin een onverwacht ongeluk,
zoals de dood van de vader, een weduwe en het gezin zonder middelen van bestaan
achterlaat, of als een langdurige ziekte van de kostwinner het spaargeld opmaakt.
22
De Arische mythe p 304 vlgg
23
D. Gasman, The scientific Origins of National Socialism, London/New York 1971
24
L. Gordon, Woman's Body, Woman' Right, a social history of birthcontroll in America,
Grossman Publishers 1976, p 121