Mary Wilkins Freeman, MOEDER IN OPSTAND en andere verhalen. De Bonte Was, 1980
71
Nawoord¹
De verhalen in dit boek komen allemaal uit de eerste twee verhalenbundels van Mary Wilkins
Freeman: A Humble Romance and Other Stories (1887) en A New England Nun and Other
Stories (1891). De meeste van die verhalen gaan over vrouwen die alleen leven en over hoe
vrouwen met elkaar optrekken, over de ruzies die ze hebben en over de steun die ze elkaar
geven.
In de verhalen van Mary Wilkins Freeman zijn mannen schaars, en in het New England van
de tweede helft van de 19e eeuw was dat in werkelijkheid ook zo. In de jaren dat ze daar
opgroeide raakte de streek vreselijk ontvolkt. Dat kwam doordat de boeren en
handwerkslieden, die het grootste deel van de bevolking vormden, wegtrokken. New England,
in het noord-oosten van de Verenigde Staten, is een onvruchtbare streek met een rotsachtige
bodem en een wisselend klimaat. De boeren, die altijd al hard hadden moeten werken om het
hoofd boven water te houden, konden niet meer meekonkurreren in het nieuwe marktsysteem
dat ontstaan was toen er meer spoorwegen kwamen die de enorme hoeveelheden graan uit het
veel vruchtbaardere westen in snel tempo naar de oostkust konden vervoeren, zodat tenslotte
de tarwe uit het westen goedkoper was dan de tarwe uit New England zelf. De
handwerkslieden konden niet op tegen de prijzen van de goederen die nu in fabrieken
gemaakt werden. Daarom zochten veel mensen hun heil elders en emigreerden naar het
westen. Daaronder waren veel jonge, ongetrouwde mannen voor wie in New England geen
toekomst meer was. Voor jonge ongetrouwde vrouwen was er natuurlijk in New England ook
geen toekomst maar voor hen was het niet weggelegd om een nieuw leven te beginnen en er
woonden dus heel wat ongetrouwde vrouwen in de dorpen van New England - 'zonder
vooruitzichten' zoals dat heet.
De Verenigde Staten industrialiseerden in die jaren op grote schaal maar aan New England
gingen de nieuwe ontwikkelingen grotendeels voorbij. Zo kwam het dat een gebied dat ooit
een voorname ekonomiese en sociale rol had gespeeld nu een arme, wat achterlijke streek
werd. De vrouwen uit de verhalen van Mary Wilkins Freeman leven dan ook in het besef dat
ze afstammen van de eerste Amerikaanse kolonisten en behoren tot een klasse die tot voor
kort ekonomies en sociaal belangrijk was geweest. En ze zijn dan misschien wel hun welvaart
en hun status kwijtgeraakt, maar daarmee nog niet hun trots en hun zelfbewustheid.
Mary Wilkins Freeman was zelf één van die vrouwen. Ze schreef over de streek waar ze was
geboren en waar ze bijna haar hele leven woonde. De mensen in New England stamden af van
de Engelse kolonisten die in het begin van de 17 de eeuw naar Amerika trokken. Ze deden dat
omdat ze in hun eigen land hun godsdienst, die afweek van de officiële leer van de Engelse
kerk, niet mochten uitoefenen. Hun Puriteinse leer was dus heel belangrijk; en in de 19de
eeuw was dat nog steeds zo. De New Englanders waren er diep van doordrongen dat ze na
hun dood rekenschap af moesten leggen van al hun daden en dat bepaalde hun levenswandel.
De Bijbel leerde dat velen geroepen en weinigen uitverkoren waren. Welvaart was een teken
van die uitverkiezing en armoede was een straf voor de een of andere geheime zonde. Daarom
werkten de New Englanders hard en leefden sober want je wist wel niet wie de Heer in zijn
ondoorgrondelijke wijsheid had uitverkoren maar als je dronk en niet werkte was je in elk
geval verdoemd. Een goede afkomst werd er gerespekteerd en het was dan ook van enorm
belang hoe je overgrootmoeder van haar meisjesnaam heette. Het verschil tussen rijk en arm
was niet zo ontzettend groot maar de mensen waren wel standsbewust: de verschillen die er
waren, hoe miniem ook, waren er heel belangrijk - zoals blijkt uit het verhaal over de zusters
Babcock.
1
Dit nawoord, van Michèle Clark, werd bij de vertaling ingekort en bewerkt door De Bonte Was.