Anneke van Baalen en Marijke Ekelschot, TEGENNATUURLIJK, Amsterdam 1985, De Bonte Was
72
top gehoorzaamheid kon eisen van de achterban en intussen de vrijheid behield om met de
ideologiese tegenstanders te onderhandelen
13
. Persoonlijke vrijheid bestond in dit systeem
alleen voor diegenen uit de bezittende klasse die geld genoeg hadden om zich nergens iets
van aan te trekken, en voor diegenen die zich bewust tegen plicht en discipline verzetten en
daarvoor ook wel op tochtige zolderkamertjes wilden wonen: de bohémiens, kunstenaars en
intellektuelen. Zij waren degenen die het eerst de myte van de zo biezondere persoonlijkheid
die ten koste van alles uitgedrukt moest worden, vorm gaven. De rest leefde volgens
beginselen van stand en traditie. De krisis aan het eind van de jaren twintig dreigde de
verdere opbouw van dit harmoniese geheel te verstoren. Zowel sociaal-demokraten als
konfessionelen waren niet meer tevreden met de manier waarop de macht tussen de
formele, parlementaire demokratie en de partikuliere organisaties verdeeld was. Beide
groepen vonden dat de verenigingen, de corpora meer macht moesten krijgen; met name
de organisaties van werkgevers en werknemers moesten een deel van de wetgevende
macht van het parlement overnemen om het ekonomies leven te regelen. De
volksvertegenwoordigers hadden daar toch geen verstand van.
14
Zo kon weer een paus een groeiende konsensus uitdrukken, in de encykliek Quadragesimo
Anno, die veertig jaar na Rerum Novarum verscheen. De staatsleer van het korporatisme,
een hiërarchiese opbouw van autonome maatschappelijke Corpora of Lichamen werd voor
de toekomst aanbevolen. In Italië hadden de fascisten inmiddels zon systeem van bovenaf
ingevoerd om diegenen die zich nog maar steeds niet wilden verzoenen uit te schakelen. De
paus had weliswaar de voorkeur gegeven aan een vanuit de basis, als het ware organies
gegroeid korporatisme, maar hij zag geen wezenlijk verschil met het korporatisme van
Mussolini. De duitse nazis lieten iedere schijn van spontaniteit varen en stelden hun eigen,
volgens het Führerprincipe geleide bedrijfsgroepen in.
Ondanks het onmiskenbare verband tussen korporatisme en fascisme bleek het
korporatisme na de oorlog niet uit de mode geraakt.
15
ls In Nederland verwachtten ook de
sociaal-demokraten er veel van en zij werkten loyaal mee aan de opbouw van een
Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie, met de Sociaal Ekonomiese Raad aan de top, waarin
werkgevers, erkende werknemersorganisaties en overheid tot overeenstemming konden
komen over in de praktijk vrijwel altijd bindende adviezen aan de regering. De
publiekrechtelijke organisatie van het grote bedrijfsleven mislukte omdat de industrie de
handen vrij wilde houden; slechts landbouw en kleinbedrijf lieten zich in produkt- en
bedrijfsschappen onderbrengen en vervolgens saneren.
Een dergelijk systeem wordt neo-korporatisties genoemd, omdat de SER officieel geen
wetgevende macht heeft. Wie echter niet erkend wordt - zoals de door kommunisten,
katolieken en sociaal-demokraten na de oorlog opgebouwde Eenheid VakCentrale
16
, of
allerlei linkse haven- of bouwvakkersbonden - en dus niet aan de overleggen mag meedoen,
heeft in de praktijk niets te vertellen en is materieel even goed aan de overleggen gebonden
als wanneer die wél wetgevende macht zouden hebben.
Industrial relations
In de Verenigde Staten ging alles een beetje anders. De katolieke kerk had er, als kerk van
arme immigranten, nauwelijks macht. De staat moest er helemaal nog opgebouwd worden,
zonder een burokratiese erfenis van het absolutisme, en de vrijheidslievende avonturiers
13
A. Lijphart, Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek, J.H. De Bussy,
Amsterdam 4
e
dr. 1982 en S. Stuurman, Verzuiling en patriarchaat, SUA, Amsterdam 1984
14
Winkler Prins Encyclopedie, 8
e
druk, bijCorporatisme; W. Banning, Hedendaagse sociale
bewegingen, Deventer 1938, 4
e
dr. 1964
15
J. Rogier, Een zondagskind in de politiek, Nijmegen 1961/1980
16
P. Coomans. T. de Jonge en E. Nijhof, De Eenheidsvakcentrale (EVC) 1943-1948, Tjeenk Willink,
Groningen 1976