FEMINIST 3, teksten Anneke van Baalen & Marijke Ekelschot, Illustraties Annet Planten.
Amsterdam 1982, De Bonte Was
20
Als je bij een mannelijke wetenschapper mannen leest in plaats van mensen, verander je
natuurlijk zelf iets. De schrijver bedoelde misschien mensen, niet mannen, al dacht hij niet aan
vrouwen. Misschien bedoelde hij soms wél mannen en vrouwen. Daarom is deze feministiese
metode wel een goede start om een eind op weg te komen, maar op een gegeven moment moet je de
mannenteorie loslaten en zelfstandig verder gaan als was het maar omdat de belangrijkste
mannenteorieën elkaar op de belangrijkste punten tegenspreken. Juist op politieke punten. Als je
daar aankomt, merk je ineens dat je in een politieke mannenstrijd versukkeld bent geraakt
(ingekapseld dus).
Kennisteorie
Eén van de belangrijkste ruzies gaat erover of het mogelijk is om de werkelijkheid te kennen of niet.
Wij denken allerlei samenhangen waar te nemen, maar hebben wij die er niet zelf ingelegd? Kunnen
wij onze zintuigen wel vertrouwen? Bestaat de werkelijkheid eigenlijk wel op de momenten dat wij
er niet over denken? Met dit soort vragen hebben de filosofie en de teologie zich altijd bezig
gehouden. Naarmate echter de maatschappelijke ontwikkelingen de goden begonnen te verdrijven
omdat de heersende mannen meer mogelijkheden kregen het ekonomiese en sociale leven te sturen
werden deze vragen belangrijker voor de dagelijkse praktijk. Het antwoord van de godsdienst is
immers in grote lijnen: God (of de goden) heeft de wereld geschapen, dus er zit samenhang en
bedoeling in, maar Zijn wegen zijn ondoorgrondelijk, dus als wij er niets van begrijpen zegt dat
niets.
De filosofen hebben vrijwel vanaf het begin van de filosofie graag willen helpen de wereld te
ordenen (denk aan Plato, die de filosofen aan het hoofd van de staat wilde stellen), maar pas in de
absolute vorstendommen van de 17
e
en 18
e
eeuw werd begonnen de gedachte van bewuste
planning, ordening en opvoeding door de staat tot werkelijkheid te brengen. In dezelfde tijd kwam
echter ook het kapitalisme op. De verdedigers daarvan beloofden juist vrijheid: ordening door een
onzichtbare hand.
Grofweg kan je dan ook twee filosofiese reakties onderscheiden op het afscheid van de goddelijke
planning en ordening van de wereld.
Wie in een wereldbeeld is opgegroeid, waarin God alles stuurde en leidde, weet van jongsafaan zijn
plaats: een zandkorrel op Gods strand, of zo. Als de schok van het verlies van een beschermende
vadergod, met wie misschien nog wat te onderhandelen viel (in het katholicisme was dat wel zo, het
Calvinisme had dat al afgeschaft) eenmaal overwonnen was, zijn er twee mogelijkheden. De ene is
om te doen alsof die zandkorrel nu Gods plaats in het middelpunt van het heelal heeft overgenomen:
het individualisme. De andere is om steun te zoeken bij samenwerking met andere mensen; daarbij
zijn geheel tegengestelde richtingen mogelijk, bijvoorbeeld die van de historiese gegroeide
organiese leefeenheden, of die van de staat als instelling om de samenwerking tussen mensen af te
dwingen, of tenslotte die van het socialisme: bij de werkende mensen die een nieuwe samenleving
moeten ontwerpen. Het individualisme past bij de formuleringen die de voorvechters van het
kapitalisme gebruikt hadden: hoe beter het individu zijn rechten verdedigt, des te beter gaat het met
de samenleving. De samenleving wordt bestuurd door een onzichtbare hand: iedere pretentie om het
geheel te overzien is onjuist en gevaarlijk. Ook diegenen die het instandhouden van het histories
gegroeide voorstaan, verzetten zich tegen de wens alles in één leersysteem onder te brengen; juist
het gevoel van het inleven in het histories unieke is wat de geschiedschrijver moet leren. Zo omvat
het standpunt dat van een totaal inzicht in de werkelijkheid afziet dan een hele reeks stromingen
van liberaal tot konservatief, van empiries-positivisties (niets is waar wat niet door onderzoek in de
werkelijkheid bewezen is) tot romanties-meevoelend, met ontelbare kombinaties en verschuivingen,
ruzies en diskussies.