Navigation bar
  Print document Start Previous page
 109 of 270 
Next page End 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114  

A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 5 De klassieke beschavingen
109
noch iets dat van uw naasten is.' (Ex. 20:17) (Ook tegen slavernij had Jahweh geen enkel
bezwaar, als de slaven maar van een ander volk betrokken werden).
De godsdienst, het bindend element van het joodse volk, is uitsluitend een zaak voor
mannen. Een vrome, joodse man bidt iedere avond een gebed, waarin hij god dankt dat hij
niet als vrouw geboren is. Studie van de joodse wetten en van de joodse overlevering is later
de meest eervolle mannenbezigheid geworden en de vrouwen moesten natuurlijk het werk
doen.
Maar aanvankelijk is de oorlog heel wat belangrijker dan de studie. Nadat de Joden,
misschien samen met een bevriend veroveraarsvolk de Hyksos, in Egypte zijn
terechtgekomen, waar ze uiteindelijk in slavernij raken, begint de eigenlijke verovering van
Kanaän met de uittocht uit Egypte, onder leiding van Mozes. Na eeuwen lukt het uiteindelijk
de koningen David en Salomon om alle stammen te verenigen in één groot koninkrijk. Dat is
in de tiende eeuw v.chr. Maar van de oude stamverbanden – het verhaal wordt eentonig - is
dan al niets meer over; het is een klassesamenleving geworden. De profeten moeten
namens de armen voortdurend protesteren tegen uitbuiting en tegen machtsmisbruik door
vorsten, ambtenaren en rijke handelaars.
Israël krijgt door de voortdurende oorlogen met de buurlanden verder geen kans om zich als
staat te ontwikkelen; het koninkrijk valt uiteen in twee delen en richt zich vervolgens, in
oorlogen tegen buurlanden ten gronde. Twee maal wordt de bevolking door Babyloniese
vorsten in ballingschap weggevoerd.
De Babyloniese heerschappij wordt afgewisseld door de Perziese, de Perziese door de
Helleense, en tenslotte wordt Palestina in 63 v.chr. bij het Romeinse rijk ingelijfd.
Het oude joodse geloof is dan inmiddels verstard tot een godsdienst die, anders dan vroeger,
los staat van het politieke leven. Een patriarchaal geloof dat alleen nog de alledaagse
onderdrukking vertegenwoordigt en zich uitdrukt in het regelen van de geringste détails van
het dagelijks leven.
Maar in alle voorafgaande eeuwen hadden de profeten, die geprotesteerd hadden tegen
onrecht en tegen het verval van de oude waarden, ook iets aan het volk beloofd: een
messias, een redder. Binnen die verwachtingen kon Jezus het christendom scheppen als
een geheel nieuw geloof: 'er staat geschreven... maar ik zeg u.' In verschillende opzichten
sloot wat Jezus leerde aan op ideeën over de principiële gelijkheid van mensen, zoals die in
dezelfde tijd door Griekse en Romeinse filosofen werd ontwikkeld. Maar de gelijkheid die
Jezus predikte ging niet over wereldse gelijkheid, maar over gelijkheid in de ogen van de
vader in de hemel; al zijn kinderen, van hoog tot laag, zouden hem even lief zijn. Sterker
nog, de armen en onderdrukten hadden zelfs meer kans om het koninkrijk der hemelen te
bereiken. Als rijke mensen in de hemel wilden komen konden ze het beste maar hun geld
weggeven.
Voor vrouwen betekende deze leer aanvankelijk een belangrijke bevrijding uit de patriarchale
onderdrukking. Ze werden haast als gewone mensen geaksepteerd. Al waren de leerlingen
van Jezus dan ook allemaal mannen, vrouwen mochten toch in ieder geval gewoon met hem
praten! Ze werden niet meer helemaal als het bezit van mannen beschouwd. Jezus verzette
zich bijvoorbeeld tegen het gebruik om overspelige vrouwen met stenen dood te gooien. Het
is geen wonder dat het christendom veel vrouwen aantrok, zowel arme als rijke.
Toen de leerlingen van Jezus het geloof in het oosten van het Romeinse rijk gingen
verspreiden, moesten ze konkurreren met de vele oosterse mysteriegodsdiensten die in de
mode waren. Officieel had het Romeinse keizerrijk een staatsgodsdienst met veel Griekse
elementen: een hele familie van goden die in officiële tempels vereerd werden. Plaatselijk
werden ook nog allerlei eigen natuurgoden vereerd, rivieren, stenen, bomen of wat dan ook.
De staatsgodenhemel kon eigenlijk onbeperkt uitgebreid worden, met oosterse goden, maar
ook met de Romeinse keizer.
In de praktijk betekende dat dat eigenlijk ieder overwonnen volk in het Romeinse rijk op
godsdienstig gebied zijn gang kon gaan, als ze de Romeinse keizer ook maar vereerden. Het
christendom kende echter maar één god, de oude, jaloerse Jahweh, die dan wel de god van
http://www.purepage.com Previous page Top Next page