A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 5 De klassieke beschavingen
104
het ingrijpendst. In het oostelijk deel was - zoals we gezien hebben - de oude manier van
organisatie van de uitbuiting grotendeels nog blijven bestaan: grote 'huishoudingen' van
landheren die werden onderhouden door landbouw en ambacht van mensen die een groot
deel van hun produkten moesten inleveren en allerlei diensten voor hen moesten verrichten,
maar die geen echte slaven waren en de oude onderlinge clanverbanden nog kenden. Daar
veranderde niet zoveel, al werden de landheren ook geleidelijk steeds onafhankelijker van
het centrale Romeinse gezag.
De verbrokkeling van het westen gaf echter nieuwe machthebbers de kans: de Germaanse
adel.
De Germanen
De Germanen waren de 'barbaren' die aan de overkant van de Rijn woonden. Ze hoorden bij
de stroom herders en rovers die vroeger, net zoals de Grieken, uit het steppengebied van
Centraal Azië waren gekomen. De Germanen hadden zich uiteindelijk ten noord-oosten van
de Rijn gevestigd. De vrouwen hadden daar de landbouw ontwikkeld. Ze leefden in
stamverband in overgangsvormen van moeder-dochter-clans naar patriarchale clans; de
grond was gemeenschappelijk bezit. De mannen hielden zich bezig met de politiek, de religie
en met oorlog voeren. De goden die vereerd werden waren grotendeels mannelijk; Wodan
en Donar zal iedereen zich nog wel van de lagere school herinneren.
De Romeinen probeerden aanvankelijk het Germaanse gebied te veroveren, en in het begin
wonnen ze ook nog wel eens een gevecht. De Germanen waren namelijk wel heel moedig,
maar ze waren gewend om op hun eigen houtje te vechten. Geleidelijk leerden ze echter hun
legeraanvoerders te gehoorzamen: de militaire discipline - afgekeken van de Romeinen -
was ingevoerd. Vanaf dat moment waren ze onoverwinnelijk en moesten de Romeinen zich
tevreden stellen met de Rijn als noordelijke grens van hun rijk.
Maar de Germaanse stamhoofden leerden nog meer van de Romeinen dan oorlog voeren;
ze leerden dat ze rijk konden worden door te handelen in grondstoffen die Rome nodig had:
huiden en wol; en ook door het verkopen van de grond die eigenlijk aan de stam behoorde.
Ze namen de luxe van de Romeinen over en lieten hun rijkdommen na aan, hun zoons. Wat
er nog over was van de demokratie-se stamverhoudingen werd steeds meer vervangen door
erfelijk koningschap. De suksesvolste stamleden volgden de koning op zijn veldtochten en
werden een erfelijke adel. De rest van de bevolking werkte en verloor geleidelijk steeds meer
van de oorspronkelijke vrijheid.
Naarmate Rome zelf steeds minder geschikte soldaten kon opbrengen, moesten er steeds
meer soldaten in de rest van het rijk gehuurd worden. De Germanen waren zeer geschikte
huurlingen en uiteindelijk vochten er meer Germanen dan Romeinen in de Romeinse legers.
Door al die ontwikkelingen werden de verschillen tussen de Germanen en Romeinen steeds
kleiner. En tenslotte veroverden een aantal Germaanse stammen in 405 Rome, eigenlijk
zonder veel moeite. Dat ze zo ver van huis terecht gekomen waren, kwam doordat ze door
de Hunnen uit hun eigen gebied verdreven waren. De Hunnen waren herders-rovers uit de
steppen van Europa en Azië, die in de tweede eeuw na chr. in beweging kwamen en alle
stammen op de vlucht joegen; een aktie die we op school geleerd hebben als de 'grote
volksverhuizing'. In twee en een halve eeuw raasden de Hunnen bijna heel Europa door,
rovend en vernietigend wat ze tegen kwamen. Het verschil tussen de Hunnen en volkeren
als de Grieken en Germanen was echter dat de laatstgenoemden zich uiteindelijk ergens
vestigden. Dat deden de Hunnen niet. Na hun 'bloeitijd' waarin ze zelfs op hun beurt Rome
op de Germanen veroverden viel het rijk, na de dood van Atilla in 451 uiteen, zonder veel
meer achter te laten dan sporen van vernielingen.