A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 5 De klassieke beschavingen
112
Maar de vaders van de christelijke kerk hadden een heel andere houding. Voor hen was
alleen de geest heilig, het vlees was zondig. Vrouwen waren alleen maar vlees en daarmee
ook de bron van alle zonden, maar ze konden niet ontkennen dat ook mannen een lichaam
hadden. Alleen door de ontkenning van de behoeften van dat lichaam kon de gemeenschap
met god bereikt worden. Het huwelijk werd gepresenteerd als een soort noodoplossing voor
die mannen die niet sterk genoeg waren om hun seksuele behoeften geheel te overwinnen:
door ze te gebruiken voor het verwekken van kinderen - maar dan ook alleen daarvoor - kon
enigszins aan de zondigheid van de seks ontkomen worden. De kerk had tenslotte ook een
groot belang bij gezinsuitbreiding. 'Het is beter te trouwen dan te branden', maar seksuele
onthouding, ook tussen echtgenoten, was uiteindelijk beter.
De versterving en het lijden werden als een groot goed gepredikt; hele groepen mannen
werden monnik of kluizenaar; er werd gekastreerd, er werd gras gegeten, op palen gezeten;
en veel gekastijd. Uit het gedrag van de kerkvaders zelf en van alle wereldlijke geestelijken,
van hoog tot laag in de hiërarchie, bleek ondertussen dat dat allemaal misschien niet zo
letterlijk opgevat hoefde te worden, dat het eigenlijk het belangrijkst was dat alle mannen van
de broederschap van de christelijke kerk het er over eens waren dat vrouwen slecht waren,
of ze nu wel of niet met ze trouwden, wel of niet met ze vrijden. En dat daarom ook - of je nu
wel of niet een seksueel leven had - alle mannen het erover eens moesten zijn dat
seksualiteit minderwaardig was.
Om dit alles voor elkaar te krijgen wierpen de kerkvaders zich in een lasterkampagne tegen
vrouwen, die die van de Grieken en Romeinen nog verre overtrof. Hun gruwelijke uitspraken
zijn al in zo veel feministiese boeken geciteerd dat we ons hier maar tot een samenvatting
beperken. Vrouwen zijn wispelturig, oppervlakkig, kwebbelzuchtig, zwak, traag en instabiel;
maar het ergste is dat zij, in de persoon van Eva, de mannen uit het paradijs verjaagd
hebben: 'Weet je niet dat je Eva bent? ... Je bent de poort van de duivel ... Hoe gemakkelijk
vernietigde je de man, het beeld van god.', aldus Tertullianus in de tweede eeuw.
De joodse mannen hadden de vrouwenhaat die in het verhaal over de zondeval was
vereeuwigd, niet hoeven uitbreiden tot afkeer van alle seksualiteit. Hun patriarchale
organisaties waren eenvoudig, hecht en sterk; sterk genoeg om de vrouwen op hun plaats te
houden en om toch van ze te kunnen genieten als dat zo uitkwam. De kerkvaders stonden
voor een moeilijke opgave: de kracht van de kerk was juist de vernietiging van bestaande
stam- of familiebanden tussen mannen. Ze moesten een onbeperkt uitbreidbare
broederschap tot stand brengen tussen mannen, die niets gemeenschappelijks hadden
buiten het biologiese feit dat ze mannen waren: een broederschap die zelfs gold tussen
vaders en zoons. Tegelijkertijd moesten vrouwen worden buitengesloten. Dat kon alleen
door de voor de mannen meest aantrekkelijke banden met vrouwen verdacht te maken, de
seksuele.
De christelijke opvatting tegenover seksualiteit drong de mannen in allerlei bochten. Vroeger
haatten ze de vrouwen, maar van nu af aan haatten ze ook iets van zichzelf. Ook
homoseksualiteit, vroeger toch zo'n goed middel om banden tussen mannen te smeden, was
nu officieel ten strengste verboden. Er ontstond een verdeling in klassen van gelovigen; de
besten leefden zonder seks en voor god, de rest modderde maar zo'n beetje aan; uiteindelijk
was er toch nog de biecht en de vergeving van de eventuele zonden om het eeuwig heil te
redden.
Toen het christendom staatsgodsdienst voor het Romeinse rijk werd was er onder alle hoge
kerkelijke ambtsdragers nog heel wat uit te vechten over hoe het nu allemaal moest met
celibaat en de preciese leer. En dat zou nog eeuwen voortgaan, van koncilie tot koncilie.
Maar de kerkelijke hiërarchie was ondertussen al wel een machtige organisatie. En toen de
Germaanse stammen de westelijke macht van het Romeinse rijk braken, bleef de kerk over.
De Germaanse overwinnaars konden niet lezen of schrijven de priesters en monniken wel.
Als het om onderlinge kommunikatie en bestuurlijke ervaring ging was de kerk iedereen de
baas. Zij hadden de grootste en best bestuurde landerijen; en zij gingen voort met het
verzamelen van land, zilver, goud en edelstenen, uit de erfenissen van berouwvolle