Navigation bar
  Print document Start Previous page
 108 of 270 
Next page End 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113  

A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 5 De klassieke beschavingen
108
Op het moment dat ze vanuit Mesopotamië Israël binnenkwamen waren ze volgens de bijbel
al helemaal patriarchaal georganiseerd. Hun eerste aanvoerders, Abraham en zijn zoon en
kleinzoon Izaäk en Jakob, worden zelfs aartsvaders genoemd; uit hun afstammelingen
hebben zich de 12 stammen van Israël gevormd. De grote bindkracht tussen hen onderling
vormde hun godsdienst, een patriarchale godsdienst bij uitstek. De meeste omringende
volkeren hadden in die tijd een soort overgangsstadium van moeder- naar
vadergodsdiensten; dus veel goden, die nog niet helemaal hiërarchies geordend waren.
Maar de Joden hadden er maar één. Jahweh was niet zo maar een god van de zon, of van
de storm, of het onweer, zoals de andere oorspronkelijke herdersvolkeren ze hadden. Nee,
hij belichaamde álle machten van het heelal; hij was alomtegenwoordig (dus onafhankelijk
van jaargetij of weersgesteldheid), abstrakt en onuitsprekelijk. En hoewel zijn naam zelfs niet
genoemd mocht worden en er geen afbeeldingen van hem gemaakt mochten worden, was
hij toch, tegelijkertijd heel persoonlijk en heel mannelijk: een jaloerse vader, die de 'kinderen
Israëls' als zijn persoonlijk eigendom beschouwde en die niet duldde dat zij aan andere
goden, machten of waarden ook maar enige aandacht besteedden. Hij leidde het volk zoals
een herder zijn kudden. In ruil voor een juiste verering beloofde hij zijn volk de overwinning in
de oorlog, en hulp bij het verwoesten van de steden van de vijanden.
Voor zijn vaderlijke bescherming eiste Jahweh nogal wat. We hebben in een vorig hoofdstuk
gezien hoeveel moeite het instellen van het vaderschap kostte: de tegenwerking van de
moedersbroeder, die geleidelijk naar de geestenwereld verbannen werd en die tenslotte een
wrekende godheid werd, die tevreden gesteld moest worden met het offer van de
eerstgeboren zoon.
We weten niet of de god van Israël een oude moedersbroeder is, maar in elk geval was het
in de tijd dat de bijbel geschreven werd nog niet zo lang geleden dat de vaders hun
eerstgeboren zoon moesten offeren. Denk maar weer aan het verhaal van Abraham en zijn
zoon Izaäk.
Sommige schrijvers denken in de bijbel andere aanwijzingen te vinden, namelijk dat de
Israëlieten ook moederlijke clans gehad hadden. Daaruit zou dan verklaard kunnen worden
dat ze niet helemaal nomadies waren, ze konden immers ook landbouwen. Dan zou de
striktheid van hun patriarchale systeem verklaard kunnen worden uit de afwisseling tussen
veeteelt- en landbouwperiodes.
In elk geval moesten de priesters van de Israëlieten er ontzettend veel moeite voor doen om
het volk bij elkaar en het oude geloof en de patriarchale instellingen hoog te houden. Want
de omringende volkeren waren veel minder patriarchaal en hun vrouwen zowel als hun
godsdiensten bleven kennelijk voor de Israëlitiese mannen een voortdurende verleiding.
Maar in de bijbel staat nog wel iets anders dan het verslag van de lotgevallen van de
Israëlieten en de wetten waaraan zij zich dienen te houden, onder bedreiging van de meest
vreselijke straffen. De bijbel begint met een rechtvaardiging van al die strijd en al dat
patriarchaal geweld. In het scheppingsverhaal wordt aan Eva, de vrouw van de eerste man,
alle schuld gegeven van al het ongeluk waarin de hele mensheid leeft. Eva heeft zich door
een slang laten verleiden om een hapje te nemen van een vrucht van de boom der kennis
van goed en kwaad. Vroeger was de slang het symbool van de godinnen van de vernieuwing
van het leven. En 'de kennis van goed en kwaad' was de verantwoordelijkheid van de
vrouwen om gemeenschappelijk het ekonomiese en sociale leven, het werk en de
verhoudingen van de mensen onderling, in goede banen te leiden. Maar in de tijd waarin de
'Genesis' geschreven werd waren de mannen aan de macht, en alles is omgekeerd: wat
vroeger goed was, wat welvaart en voorspoed bracht, zijn nu oorzaken van rampen en
ellende geworden. Vrouwen zijn slecht, omdat ze die rampen over de mannen hebben
gebracht; mannen moeten nu 'werken in het zweet huns aanschijns' en het is maar een
schamele genoegdoening voor hen dat vrouwen 'in smart hun kinderen zullen baren'. De
status van de vrouw wordt dan ook in de wet duidelijk omschreven; zij hoort bij de
eigendommen van de man: 'Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws
naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel,
http://www.purepage.com Previous page Top Next page