A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 6 De middeleeuwen
125
op te slaan, tegen betaling van 'stapelrecht'. De heren wilden zich overal mee bemoeien,
maar ze waren verdeeld. Omdat ze de steden toch niet helemaal konden overwinnen
hadden ze uiteindelijk meer belang bij een deel van de winsten; ze hadden immers altijd geld
nodig.
In sommige steden - vooral in Italië - voerden bisschoppen het bestuur. Langzamerhand
werden de handelaars en ambachtslieden daar zo rijk en machtig dat ze de bisschoppen
gewoon niet meer gehoorzaamden; ze stelden hun eigen bestuurders aan. De bisschoppen
moesten zich tevreden stellen met het besturen van het persoonlijke- en geloofsleven van de
gelovigen (ook nog vrij veel overigens, maar daarover straks).
Het biezondere van de nieuwe mannenorganisaties in de steden is dat ze niet gebaseerd
waren op verwantschapssystemen en ook niet op het leenstelsel. De nieuwe
mannenorganisaties waren broederschappen van vrije en gelijke mannen, die elkaar als
christenen trouw zwoeren om elkaars ekonomiese belangen te behartigen. Een soort
demokratie dus, net zoals aanvankelijk bij de Grieken en Romeinen. Maar die hadden hun
banden gebaseerd op hun mannelijke bezigheden van oorlog en politiek. En de nieuwe
broederschappen waren gebaseerd op het gezamenlijk geld verdienen - iets wat de Grieken
en Romeinen niet mannelijk en niet deftig vonden. Die vonden dat je geld moest hèbben, niet
verdienen.
De nieuwe broederschappen waren ook veel godsdienstiger dan de klassieken geweest
waren. Zij ontleenden hun verbindende kracht, hun heiligheid, aan christelijke feesten en
rituelen, met de viering van het avondmaal als hoogtepunt. Daarin leken ze veel meer op de
mannen uit de tijd van de clans; de mannen die broeders waren als ze in hun jeugd hetzelfde
gegeten hadden, omdat ze dan van één vlees waren. De clanmannen hadden die
broederschap bekrachtigd en uitgebreid door samen melk te drinken, of door het vermengen
van elkaars bloed. Het christendom had deze broederschapsrituelen algemeen gemaakt en
op een hoger plan gebracht: door het eten van het vlees van Christus en het drinken van zijn
bloed konden alle mannen broeders worden, en dan nog van een hoger soort ook.
Het christendom kon zo dienen om de verhoudingen van handelaars en ambachtslieden
onderling te heiligen, zoals het ook de verhoudingen tussen de ridders heiligde. Het heiligde
door anderen buiten te sluiten. In de eerste plaats vrouwen, en verder alle mannen die er
niet bij hoorden. De handelaars en ambachtslieden maakten gesloten organisaties, die
gericht waren op het verkrijgen en behouden van monopolies op de winstgevende
bezigheden, die ze zich toegeëigend hadden.
Handels- en ambachtsgilden
De nieuwe broederschappen heetten gildes, en hun samenwerkingsvorm communes,
gemeenten. De eerste gildes waren die van de handelaars. Voordat die zich in de steden
hadden gevestigd, hadden ze in groepen rondgereisd. Om zichzelf en hun goederen te
kunnen beschermen tegen overvallen en verraad, moesten ze op elkaar kunnen rekenen.
Daarom legden ze een eed van trouw af, een conspiratio: een samenzwering. Ook in de
steden viel heel wat samen te zweren om ervoor te zorgen dat de leden van het handelsgilde
de voordelen van de groeiende handel voor zichzelf konden houden; en om anderen dus
buiten te sluiten. Naarmate de handelaars rijker werden wisten ze de rijkdom, en het bestuur
van de steden, steeds meer in de handen van bepaalde families te houden, die zichzelf, net
zoals de adellijke Romeinen, 'patriciërs' noemden, en die ook allerlei banden met de adel
hadden.
De rijke handelaars werden zo de stedelijke aristokratie. Minder machtig waren de gildes van
ambachtslieden, die het produktieproces in handen hadden. Dat produktieproces in handen
hebben betekende niet dat ze al het werk deden - zoals we bij de wolverwerking al gezien
hebben - maar dat ze alleen die onderdelen van het proces uitvoerden die zichtbaar en
winstgevend waren. Ook zij streefden naar monopolies; ze probeerden via de stadsbesturen
alle ongeorganiseerden te verbieden zich op hun terrein te begeven.