A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 6 De middeleeuwen
124
De westerse steden: gilden en gemeenten: nieuwe broederschappen
Het verschil tussen een stad en een dorp is dat een stad een handelsknooppunt is: een
markt. Dat betekent niet dat er voortdurend marktkramen op de pleinen staan, maar dat de
mensen die iets willen kopen of verkopen in de stad met elkaar in kontakt kunnen komen. Zo
was het al 8000 jaar geleden, en zo is het nu nog.
Door hun marktkarakter zijn steden opslagplaatsen van rijkdom; daarom hadden de meeste
steden muren, wallen, grachten, tot aan de tijd dat de militaire techniek zich daar niet meer
aan stoorde. Binnen de verdedigingsmuren stonden de huizen dicht bij elkaar. De straten
waren nauw, rommelig en smerig, met hun open riolen en mest van de loslopende varkens.
Schoon, stromend water, zoals in de Romeinse steden, was er niet. Er stierven altijd meer
mensen dan er geboren werden. Dat steden bleven bestaan kwam uitsluitend doordat er
steeds nieuwe mensen van het platteland naartoe kwamen stromen. Wat dit alles betreft
leken bijna alle oude steden op elkaar. Maar de manier waarop stadsbewoners
georganiseerd en bestuurd werden was heel anders dan in de steden van de rest van de
wereld.
We hebben gezien dat het middelpunt van de oudste steden de tempel was, met de priesters
van de godin, en de paleizen van de koningen, die oorspronkelijk opperpriesters waren. Bij
die paleizen hoorden de werkplaatsen van de spinnende en wevende vrouwen en van de
andere ambachtslieden. Als de handel ook in de handen van de vorsten was, zoals
bijvoorbeeld op Kreta, dan waren de paleizen tegelijk pakhuizen. Het bestuurscentrum was
in die paleizen, ook als er een aparte handelswijk in de stad kwam, omdat de vorsten immers
het goud en het eventuele geld zorgvuldig zelf onder kontrole hielden. De bevolking van die
oudste steden bleef meestal in stamverbanden georganiseerd. Het nieuwe van de Griekse
en Romeinse steden was geweest dat ze het 'burgerschap' hadden ingesteld: de bevolking
werd niet meer ingedeeld naar stamverwantschap, maar naar de wijken waar hun huizen
stonden. De stad kreeg een eigen leven met eigen regels.
De koningen werden afgeschaft. En het bestuur ging niet alleen meer over de stad, maar ook
over het omringende land. Dat waren de stadsstaten, met hun tijdelijke 'demokratie'. Op den
duur werden ze opgenomen in een wereldrijk met een Romeinse keizer aan het hoofd. De
steden bleven middelpunten omdat de adel er woonde, totdat het wereldrijk zichzelf
opgegeten had en de steden van het westelijk deel vervielen. Intussen bloeiden er elders
nog allerlei steden van het 'koninklijk model': in het oosten van het Romeinse rijk (vooral
Constantinopel), in Perzië, India, China en - later - in het islamitiese rijk. Handel, ambacht,
techniek, maakten er enorme vorderingen. Er werden gigantiese rijkdommen en
kunstschatten verzameld. Prachtige paleizen, tempels en moskeeën verrezen er. Maar
zelfstandig werden ze niet. Ze ontwikkelden geen organisatievorm die tot werkelijke
vernieuwingen kon leiden. Ze bleven een verlengstuk van het platteland, van de
verwantschapssystemen en de godsdiensten die daar golden. Want daarop was uiteindelijk
de macht van de koninklijke clans en van de hofclans gebaseerd.
Dergelijke 'traditionele' verhoudingen waren - zoals we gezien hebben - door de Romeinen in
west-Europa vernietigd. De adel had in vijfhonderd jaar zijn macht in de vruchtbare gebieden
weten te vestigen. Maar ze hadden dat gedaan in een systeem dat de macht in eindeloos
veel kleine stukjes verdeelde. Niemand was de baas over iedereen; niemand was helemaal
eigenaar van het land. Het was juist dat systeem van konkurrentie en samenwerking tussen
duizenden kleine 'baasjes' (landheren), dat aan de mannen in de steden de kans bood om
iets heel nieuws te beginnen.
Niet dat dat vanzelf ging. Want ook de westerse steden hadden natuurlijk met de adellijke
heren te maken, met hertogen, graven, en bisschoppen die iets te zeggen hadden over de
grond waarop de steden gebouwd waren en over de rivieren en wegen, die onmisbaar waren
voor de stedelijke rijkdommen. De heren stelden tollen in - ze zetten gewapende wachten bij
wegen en rivieren, om iedereen die daarlangs kwam met goederen te dwingen tolgeld te
betalen. Of ze dwongen handelaars om hun goederen in de stad uit te laden en in pakhuizen