A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 6 De middeleeuwen
129
want ze moeten weer naar huis om te zorgen dat er nieuwe eieren en kazen komen. Wie er
rijk van wordt is de handelaar die de markten op het platteland afreist en een winkel in de
stad opent; en als hij niet in goedkope, breekbare eieren, maar in kostbare wollen stoffen,
specerijen of parfums handelt, zijn zijn winstkansen nog groter. Zijn probleem is alleen hoe
hij aan het geld komt voor bijvoorbeeld de eerste scheepslading wollen stoffen naar het
Oosten. Als hij daar kan verkopen en voor de opbrengst specerijen en parfums kan kopen,
dan is hij binnen (als het schip niet vergaat of door piraten gekaapt wordt).
Kortom: voor handel op grote schaal is krediet nodig. De handelaar die rijk wil worden moet
het geld voor zijn eerste lading kunnen lenen van iemand die het niet direkt nodig heeft.
Jammer genoeg blijken mensen hun geld altijd heel goed zelf te kunnen gebruiken; ze zijn
alleen bereid om het even af te staan als ze er iets voor terug krijgen: rente.
Krediet en rente horen bij elkaar. Nu was het probleem in de middeleeuwen dat de kerk het
berekenen van rente verbood. Dat was woeker en zondig. Voor de mensen op het land was
dat heel gunstig, want woeker kon een boerenbevolking binnen de kortst mogelijke keren in
schuldslavernij brengen. Als immers een landheer na een misoogst, voor geleend zaaigoed
of geld om dat te kopen, het dubbele terugvroeg, dan bestond de kans dat de
boerenbevolking na een goede oogst nog niet genoeg opbrengst had, enz. De hervormers in
de Griekse stadsstaten hadden daar ook al maatregelen tegen moeten nemen.
Voor de handelaars was die kerkelijke maatregel wel lastig maar niet onoverkomelijk. Ze
verzonnen er van alles op. Vooral het wisselen van muntsoorten van verschillende landen
was heel handig: als je een geldsom in Italiaanse munten geleend had, kon je bijvoorbeeld
beloven hem na een jaar in franse munten terug te betalen; dat de waarde van die franse
munten bijvoorbeeld tien procent hoger lag viel niet zo op, en de rente was dan toch betaald.
De papieren waarop de belofte van terugbetaling stond geschreven gingen ook als geld
cirkuleren; een handelaar die zo'n papier (een 'wissel') van een ander had gekregen, gaf het
op zijn beurt weer aan een andere handelaar, voor een partij goederen. De persoonlijke
band tussen uitlener en lener werd dan een onpersoonlijk middel om weer nieuwe
transakties te sluiten.
Zo ontstonden er hele nieuwe mannennetwerken, met knooppunten op de grote markten, die
bijvoorbeeld aan de handelswegen door noord-Frankrijk werden gehouden, en natuurlijk ook
in de handelssteden; het eerst in noord-Italië. Daar kwamen speciale rechtbanken om
konflikten over al deze kontrakten op te lossen. Er werden universiteiten opgericht met
speciale deskundigen - juristen - die het oude Romeinse recht weer uit de kast haalden om
steeds betere regels te maken voor allerlei soorten transakties. Er ontstonden banken die
een monopolie maakten van het krediet verschaffen; door dat monopolie konden ze dan
weer politieke macht kopen omdat de vorsten en adel ook altijd tekort aan geld hadden (ze
betaalden het geleende geld meestal niet terug). Al die regels en instellingen scheppen
mogelijkheden voor mannen om zaken met elkaar te doen zonder dat ze verwant zijn, tot
hetzelfde gilde of geloof horen, of elkaar zelfs maar persoonlijk kennen. Ze vormen een
netwerk tussen de verschillende broederschappen.
Het geheel van kopen-en-verkopen en het geld-en kredietwezen zijn kontaktmogelijkheden
zonder persoonlijk kontakt; mannenorganisaties zonder broederschap; kanalen waar hun
geld zelfstandig kan rondstromen.
Geld dat in die kanalen rondstroomt noem je kapitaal. In de periode van de groei van de
steden ontstaan de eerste kapitalisten: mannen van wie het geld de handelsstromen in
beweging houdt. Het zijn nog niet de kapitalisten van onze tijd. Ze bemoeien zich nog niet
met de produktie, met het werk in de landbouw en de ambachtsgilden. Ze halen alleen de
produkten weg; ze worden rijk van het kopen en verkopen van goederen die door anderen
geproduceerd zijn. Het zijn handelskapitalisten. Hun handel beïnvloedt wel wélke produkten
geproduceerd zullen worden - namelijk die de hoogste prijzen zullen opbrengen - maar niet
hoe ze geproduceerd worden.