A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 7 Van feodalisme naar kapitalisme; van heerschappij naar manschappij
146
Roof, moord en slavenhandel overzee; het mercantilisme
De vorsten hadden twee bronnen van rijkdom: belastingen van de armen, en meeprofiteren
van de 'handel', die eigenlijk roof was. De ontdekking van Amerika en Indië, en het
bereikbaar worden van grote delen van Afrika, veroorzaakte een eksplosie van roof, moord,
verkrachting en mensenhandel, intensiever, langduriger en op grotere schaal dan ooit
tevoren in de geschiedenis vertoond was. De Spanjaarden, onder leiding van Cortez en
Pisarro wisten in een paar jaar tijd hele zuid-Amerikaanse beschavingen te vernietigen. Het
ging hen om het goud en zilver van de Azteken en Inca's. De Nederlandse en engelse rovers
in Afrika waren het meest geïnteresseerd in 'zwart ivoor': negerslaven die ze ontvoerden of
kochten van korrupte stamhoofden. Ze propten de slaven en slavinnen in overvolle schepen;
degenen die het overleefden werden verkocht waar er maar arbeidskrachten nodig waren.
Uit Indië werden specerijen gehaald, hele schepen vol.
Als de bevolking zich verzette omdat ze er niets voor terug kregen, werden ze gewoon
vermoord.
De vorsten konden meeprofiteren van de buit door aan bepaalde groepen handelaars
monopolies te geven op de 'handel' in een bepaald gebied; voor die monopolies moest
natuurlijk fors betaald worden. Maar dan werden ze ook door koninklijke schepen en
soldaten beschermd. Duidelijker dan een achttiende-eeuwse autoriteit kunnen we het niet
formuleren: 'op de scheepvaart berusten de koloniën, op de koloniën de handel, op de
handel het vermogen van de staat om talrijke legers te onderhouden, zijn bevolking te
vermeerderen en de meest roemrijke en nuttige ondernemingen mogelijk te maken.' Deze
politiek heet 'Mercantilisme': de staat tracht met wapens de 'handel' en zo de welvaart te
bevorderen.
De 'welvaart' was de rijkdom van vorsten en handelaars. De adel haalde zijn inkomsten nog
steeds van het land, maar de manier waarop begon te veranderen. Het werk op het land
werd, met steun van de staat, steeds verder aan de geldekonomie aangepast: steeds meer
werd er voor 'de márkt' geproduceerd. In de gebieden waar veel steden lagen waren de
herendiensten al in geldpachten omgezet.
De adel zocht echter ook naar nieuwe winstmogelijkheden: grootschalige landbouw en
veeteelt. Daarvoor moesten ze eerst de enige eigenaar van de grond worden; iedere
aanspraak van dorpelingen op de grond, die ze voor hun eigen levensonderhoud gebruikten,
moest ten iet gedaan worden (we hebben al gezien hoe het Romeinse recht hierbij de adel
behulpzaam was).
In west-Europa, en dan vooral in Engeland, begon de adel een grootscheeps
onteigeningsproces. Overal werden landarbeid-st-ers en boerenbevolking van de grond
gejaagd. In Engeland werden hun akkers in grasland omgezet, hun huizen vernield. Het
engelse parlement (de standenvertegenwoordiging, die de beroemde 'vrijheden' van adel,
burgerij en geestelijkheid zo dapper tegen de engelse koning verdedigde) werkte aktief mee:
de adel kreeg wettelijke toestemming om de onteigende woeste gronden die vroeger het
gemeenschappelijke bezit waren geweest van de boerenbevolking - te omheinen (bills of
enclosure). Dan kon de adel op die gronden schapen laten grazen. Van de wol konden ze
dan rijk worden in de wolhandel.
De koningen hielpen mee door allerlei oude horigheden op te heffen en zo de horigen vrij te
maken; maar met het winnen van hun vrijheid verloren ze hun grond. Talloze armen, land
loopsters en landlopers, bedelaars en bedelaressen, rovers en vagebonden waren het
resultaat daarvan. Die bedreigden de maatschappelijke orde; dus kwam er weer een nieuwe
wet, die zei dat de boerenbevolking een heel klein stukje grond mocht houden. Maar de adel
was de laatste om die wet na te leven. De staat ging daarom over tot de aanval op de
nieuwe bezitlozen.
'Vandaar dat tegen het einde van de vijftiende eeuw en in de hele zestiende eeuw, in geheel
West-Europa een wrede wetgeving tegen landloperij werd ingevoerd', schrijft Marx in Het
Kapitaal. Hij geeft een opsomming van de straffen op landloperij: geseling, afsnijden van