A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 7 Van feodalisme naar kapitalisme; van heerschappij naar manschappij
147
oren, brandmerking, slavernij, doodstraf; het opsluiten in armenhuizen, het afnemen van
kinderen, tewerkstelling als gemeenteslaven. De armen die te oud waren konden een
bedelvergunning krijgen; als ze zich in armenhuizen lieten opsluiten werden ze onderhouden
- maar ze werden dan wel als arbeidskrachten aan de meestbiedende verhuurd.
Het staatsoptreden tegen de mensen die niet meer konden werken omdat hun grond was
afgepakt, was niet alleen ten gunste van de adel, en de rijke boeren (die zich al veel vroeger
uit hun horigheid hadden weten vrij te kopen en flinke stukken grond in eigendom hadden
weten te krijgen), maar ook ten gunste van de burgerij. Zoals de grond eigendom werd van
een kleine groep rijke mensen - adel, grote boeren en stedelijke handelaars die een
geldbelegging zochten - zo begonnen ook steeds meer de gereedschappen eigendom te
worden van een kleine groep mensen - kapitalisten. Want mét hun grond raakten de mensen
ook alle gereedschappen kwijt waarmee ze die grond hadden bewerkt. En de vrouwen
raakten hun spinnewielen en weefgetouwen kwijt, en wat ze al niet gebruikt hadden om hun
eigen produkten voort te brengen. Steeds meer mensen hadden alleen nog hun
arbeidskracht over. De mensen die door de grondeigenaars verjaagd waren zouden
uiteindelijk door de kapitalisten aan het werk gezet worden; maar het duurde nog een paar
eeuwen voordat alle voorwaarden daarvoor aanwezig waren. De moderne fabrieken stonden
nog niet klaar om de landloopsters en landlopers op te vangen; en de landloopsters en
landlopers waren nog niet geschikt om in fabrieken te werken. Om het zover te krijgen moest
er nog heel wat gebeuren.
De burgerij: Nederland: handel, ambachtsgildes, huisindustrie, manufaktuur en
werkloosheid
In de steden van west-Europa werd de burgerij alsmaar rijker door de handel en het
ambacht.
Aan het eind van de vijftiende eeuw kwam daar voor de steden die schepen hadden, de
overzeese roofhandel bij. Voor de Hollandse burgers begonnen toen gulden tijden, die hun
hoogtepunt vonden in de zeventiende eeuw, de Gouden Eeuw. Voor de rest van de
bevolking kwam er steeds minder gelegenheid om hun brood te verbouwen of te verdienen.
Alleen de zeeroofhandel gaf nog wel wat werkgelegenheid. De schepen waren biezonder
bewerkelijk met al die zeilen, en ze moesten ook nog ekstra bemand worden voor alle
gevechten onderweg. Daarvoor waren dus heel wat mannen nodig, en ook steeds weer
nieuwe, omdat ze in de gevechten sneuvelden, aan scheurbuik stierven of aan tropiese
ziektes, en omdat er regelmatig schepen vergingen. In de Hollandse steden gingen
ronselaars de kroegen af, ze voerden alle mannen die er redelijk fit uitzagen dronken met
slechte jenever, en vervoerden ze vervolgens naar de schepen. Daar werden ze slecht
betaald en nog slechter behandeld. Als het minder goed ging met de handel werden de
zeelieden aan de kant gezet; dan konden ze zich weer bij de bedelaars en vagebonden
voegen.
Het uitrusten van schepen voor overzee was een manier van geldbeleggen die vrij veel
arbeidskrachten verbruikte. Het beleggen van geld door landbouwgronden te kopen kostte al
minder arbeidskrachten, omdat er steeds effektiever metodes werden gebruikt, door op grote
akkers veel van dezelfde gewassen te verbouwen. Veeteelt eiste nog minder personeel en
schapenteelt het allerminst. Werkloosheid was dus iets heel gewoons. Want ook de
stedelijke gildeïndustrie zette maar een beperkt aantal mensen aan het werk, vanwege alle
regelingen die de konkurrentie beperkten en de uitbreiding van de produktie verboden. En
zelfs de mensen die er werkten werden met werkloosheid bedreigd.
Als de lonen stegen (bijvoorbeeld toen na de grote pestepidemie er te weinig
arbeidskrachten waren) of de landbouwprijzen daalden, werd het immers voor
textielondernemers voordeliger om op het platteland vrouwen en kinderen aan het werk te
zetten. Dan stortten de stedelijke textielgilden in. Tegen die 'huisindustrie' konden de
modernere ondernemers ook niet op. Die hielden zich weliswaar niet aan de