A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 5 De klassieke beschavingen
103
Ondertussen had het grootste deel van de bevolking in Rome geen enkele bron van
inkomsten; ze moesten door de staat onderhouden worden. De bron van alle rijkdom was
wat de slaven op het land en de slavinnen in de huishoudingen en in de werkplaatsen
produceerden. Veroveringen konden alleen nieuwe slaven en rijkdommen opleveren, zolang
het mogelijk was het rijk steeds verder uit te breiden. Maar hoe verder de Romeinse legers
van huis kwamen hoe kwetsbaarder ze werden. En hoe groter ook de kans werd dat de
macht in Rome zelf door weer een andere generaal of een ver familielid van een vroegere
keizer overgenomen zou worden. De kontrole vanuit Rome op de legergeneraals in het
buitenland werd ook steeds moeilijker. Oogluikend moest worden toegezien dat ze zichzelf
als een soort onderkeizer uitriepen over een nieuw veroverd gebied.
De keizers besloten dan ook vanaf ongeveer 100 na chr. het rijk niet verder ui t te breiden.
En dat betekende het begin van het einde: geen nieuwe slaven, geen nieuwe buit geen
nieuwe rijkdom naast wat geproduceerd werd door tegenstribbelende slaven op steeds
armer wordende gronden. Roof en roofbouw hadden hun grenzen bereikt. De handel nam af,
het geld werd schaars, maar wat natuurlijk niet afnam was de behoefte aan macht en rijkdom
van de adel en de ambtenaren. Over de beroemde Romeinse wegen trokken steeds minder
zegevierende legers en rijke handelaren, maar wel steeds meer belastingambtenaren, om
nog zoveel mogelijk uit de mensen op het land te persen. Zo omstreeks 300 n.chr. moesten
ook de inwoners van Italië, die al eeuwen van allerlei belastingen waren vrijgesteld, eraan
geloven, met alle opstandige gevolgen van dien.
Van slavernij naar horigheid: de vrouwenarbeid terug in de landbouw
Voor de grootgrondbezitters en de ambtenaren in het hele rijk verdween langzaam maar
zeker de reden voor onvoorwaardelijke trouw aan het centrale gezag in Rome. Vroeger
deelden ze in de rijkdommen die uit nieuw veroverde gebieden werden gehaald; ze kregen -
als betaling voor hun verdiensten - geld en andere rijkdommen. Maar nu werd hun
uitpersingstaak steeds zwaarder, terwijl er eigenlijk alleen nog de opstandigheid van slaven
en de nog weinige vrije boeren tegenover stond. Niets weerhield hen ervan om de
'belastingopbrengst' voor een steeds groter deel in eigen zak te steken.
Ze braken zelfs met het slavensysteem. Voor de grootgrondbezitters was het nu voordeliger
om de slaven en vrije boeren een vorm van vrijheid aan te bieden. Ze maakten van de
slaven halfvrije boeren, die een stuk land kregen om erop te werken. Ze moesten dan een
geldbedrag betalen, of een deel - bijvoorbeeld de helft - van de oogst afdragen. Meestal
mochten ze de grond niet verlaten, maar dat betekende dat ze ook niet - zonder de grond -
verkocht konden worden. En ook van de 'vrije boeren' maakten ze op deze manier 'halfvrije
boeren', in ruil voor bescherming tegen de afpersers uit Rome.
Behalve dat de slaven halfvrije boeren, of horigen werden, veranderde er nog iets belangrijks
aan hun status. Vroeger mochten ze niet trouwen, en nu wel. Met andere woorden, ze
kregen ook een vrouw van de landheer.
Zo werden vrouwen weer bij de landbouw ingeschakeld. Maar wel in een totaal andere
positie dan ze vroeger hadden gehad. Want het lijkt misschien wel dat deze horigheid
dezelfde is als we in de stedelijke landbouwrijken zijn tegengekomen, maar dat is niet zo.
Daar werden de moederdochter-clans, die vanouds de grond in gemeenschappelijk bezit
hadden, gedwongen steeds grotere delen van hun produktie af te staan aan de
priesterkoningen. Maar hier, op het eind van de Romeinse tijd en in het begin van de
Middeleeuwen, was de grootgrondbezitter de eigenaar van de grond en daarmee van de
mensen die de grond bewerkten. En het soort huwelijk dat aan de mannelijke slaven als
recht gegeven werd was een rechtstreekse afspiegeling van het patriarchale Romeinse
huwelijk, waar de man de zeggenschap over de vrouwen de kinderen kreeg. Vrouwen en
kinderen waren dus ondergeschikt aan de landeigenaar én aan de mannelijke horigen.
De slaven plantages hadden voornamelijk in het westelijk deel van het Romeinse rijk
bestaan, in Frankrijk en Spanje. Daar was de instorting van het Romeinse systeem dan ook