A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 6 De middeleeuwen
132
hadden overleefd: voor een rijke weduwe waren er interessante mogelijkheden. Al zaten ze
dan in een bepaald opzicht net zo vast aan hun land als hun horigen, ze hadden er vaak heel
wat meer plezier van.
De zakelijke belangen van de feodale huwelijksmarkt werden aangekleed met een fraaie
kultuur: die van de hoofse liefde. Een poging tot opvoeding van de ridders, die ondanks hun
geroep over roem en eer toch gewoon plunderende vechtersbazen bleven, aan wie voor de
adellijke vrouwen weinig plezier te beleven viel; een poging, die eindigde met opvoeding van
de vrouwen zelf.
In de hoofse liefde - waarvoor de spelregels vanaf de elfde eeuw in romanvorm beginnen te
verschijnen - wordt niet gepraat over bezit, maar over schoonheid; niet over huwelijk maar
over overspel. Huwelijk en liefde hadden niets met elkaar te maken. Verliefdheid en prettige
seks hoorden buiten het huwelijk. De ridders wilden naast de boerenmeisjes die ze
verkrachtten (met of zonder het 'ius primae noctis', het recht van de landheer om 'de eerste
nacht' vóór de bruidegom, met de bruid te vrijen) ook iets hoogs en moois beleven om uit te
drukken hoe hoog en mooi ze eigenlijk zelf waren. Daarvoor zochten ze dan een jonge,
adellijke dame uit, die bij voorkeur getrouwd was, dus die zakelijk gezien onbereikbaar en
ongeschikt was. Die dame gingen ze dan vereren, verleiden en voor háár gingen ze
toernooien winnen. Tenminste zo luidden ongeveer de instrukties.
In hoeverre de ridders zich zo gingen gedragen is maar de vraag. Maar ondertussen bood
het hun vrouwen wel een beetje afleiding in hun saaie bestaan. Want uiteindelijk zaten ze
toch maar min of meer opgesloten in hun tochtige kastelen. Over de hoofse liefde, over hun
favorieten, over avontuurtjes konden ze tenminste zo nu en dan met elkaar praten.
De principes, de spelregels van de hoofse liefde, ontstonden in die streken van zuid-west-
Frankrijk, waar nog vrij veel van de moeder-dochter-clans was overgebleven. Daar was de
mannelijke bewondering voor vrouwen misschien nog wel een beetje gemeend. Maar vanuit
die streken brachten de troubadours de hoofse liefde naar heel andere streken, waar de
ridders hun vrouwen als lastige tegenstandsters beschouwden. Die hadden er belang bij om
hun vrouwen wél aan het werk te houden, maar er geen last meer van te hebben. De hoofse
liefde leek daar mogelijkheden voor te bieden. Want behalve dat in alle geschriften en
gezangen de 'ideale ridder' wordt bezongen; aktief, ondernemend, sterk, listig, volhoudend
wordt ook het beeld van de 'ideale vrouw' gepropageerd: passief, afwachtend, afwijzend,
oordelend, 'vertroosting schenkend' (= vrouwelijke seksualiteit).
Nog eeuwen zou het duren eer al deze 'idealen' gemeengoed zouden worden, net zoals het
nog eeuwen zou duren eer huwelijk en liefde zouden gaan samenvallen, maar in de
middeleeuwen werd er al wel een begin mee gemaakt. Niet dat de middeleeuwse vrouwen
zich er veel van aantrokken. Op allerlei manieren verzetten ze zich tegen wat er van hen
verwacht werd. Ze hadden wel andere dingen aan hun hoofd. Hun mannen begonnen zich
dan ook te beklagen: 'Hoe kunnen wij nog de echte stijl van het ridder-zijn omhoog houden,
als de vrouwen plotseling allemaal als nonnen rondlopen, met een sluier voor, de rozenkrans
in de hand, dag en nacht naar de kerk trekken, en ons geen woord en geen vreugde meer
gunnen' wordt er geklaagd in 1257. Dat heel wat vrouwen dag en nacht naar de kerk trokken
om daar 'vreugde' aan de priesters te schenken kwam misschien niet in het hoofd van deze
schrijver op. Bij de diskussies over de hoofse liefde horen echter ook allerlei gesprekken
over wie nu betere minnaars waren, ridders of priesters en alle vrouwen waren het erover
eens dat je het best een priester kon nemen; die was vuriger, hield meer rekening met de
risikoos van een zwangerschap, en die hield zijn mond tenminste.
De kerk: centralisatie, canoniek recht, de inquisitie
Vanaf het eind van de elfde eeuw probeerden de pausen het gezag over de kerk stevig in
handen te krijgen. In het feodale stelsel was ook de macht van de kerk immers nogal
versnipperd geraakt. In allerlei gebieden stelden vorsten zelf bisschoppen aan. De priesters
misdroegen zich. In veel streken was er meer bijgeloof, dan christelijk geloof en ook de