A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 6 De middeleeuwen
136
datgene te doen wat ik u gezegd heb, zult u bereiken dat hij u altijd mist en altijd aan u en
aan uw liefderijke zorgen denkt en hij zal zich verre houden van alle andere huizen, vrouwen,
diensten en huishoudingen. . .' Hier werden voor het eerst de eisen voor de 'ideale
huisvrouw' geformuleerd, waaraan in de toekomst steeds meer vrouwen onderworpen
zouden worden.
Het platteland vanaf de veertiende eeuw: klasseverschillen en
verzet; stadslucht en geldpachten
Adellijke en kerkelijke heren probeerden samen zo veel mogelijk uit de boerenbevolking te
krijgen. De kerk inde zijn 'tienden', een tiende deel van iedere opbrengst - en daarnaast nog
allerlei andere belastingen, zoals bijvoorbeeld de belasting op pasgeboren lammetjes.
Tegen de kerk verzette de boerenbevolking zich dus net zo hard als tegen de landheren, die
probeerden de herendiensten te verzwaren. Hoe suksesvol al dat verzet was hing af van
allerlei omstandigheden. In het algemeen kan je zeggen dat de mensen die een beetje in de
uithoeken zaten, in de bergen of moerassen, ver van de vruchtbare akkers met korenvelden
en wijngaarden, de meeste kans hadden om zelfstandig te blijven. Vaak waren zij niet eens
horig gemaakt, omdat hun grond toch niet veel opbracht. Bij hen bleven allerlei resten van de
oude vrouwenkultuur bestaan, maar nu in de vorm van een oude-vrouwenkultuur: jonge
vrouwen moesten werken voor hun vaders en hun mannen; dat werk deden ze vaak met
elkaar. Als hun mannen dood waren, waren ze enigszins vrij. Met hun kennis van alle
levensprocessen (van landbouw tot medicijnen) wisten ze nog heel wat invloed uit te
oefenen en achting af te dwingen.
De mensen op de vruchtbare akkers hadden het moeilijker. Zij waren de basis voor de
rijkdom van adel en kerk - maar hun akkers waren niet onuitputtelijk. In de tijd dat de
opbrengsten stegen (rond 1000 na chr.) was de bevolking uitgebreid. Eerst gaf dat nog
grotere opbrengsten - vele handen maken licht werk - maar door de gebrekkige bemesting
was de kans dat de oogsten steeds verminderden groot. Aanvankelijk werd er steeds nieuwe
grond ontgonnen, maar ook daaraan was een grens. Vanaf de veertiende eeuw begonnen
hongersnoden dan ook een algemeen verschijnsel te worden.
Niet iedereen op het platteland was even arm. Wie een paard en een goede ploeg had, had
heel wat meer kans op een behoorlijk leven, dan iemand die alles met eigen kracht en met
slecht gereedschap moest doen. De armsten moesten zich, om niet van de honger om te
komen, als arbeidskrachten aan de 'rijksten' verhuren. Daardoor hadden ze minder tijd voor
hun eigen akkers. Als ze die tenslotte om hun schulden af te lossen moesten verkopen of
afstaan aan een rijke boer of aan de landheer, dan waren ze geen boerinnen of boeren
meer, maar loonarbeidsters of loonarbeiders, 'dagloners' die niets bezaten dan hun
arbeidskracht.
En zo ontstonden er klasseverschillen, tussen de mensen op het land.
Op één punt werkten de nieuwe ontwikkelingen gunstig voor de plattelandsbevolking. Het
ontstaan van de steden gaf hen immers een bestaansalternatief, en dus een
onderhandelingswapen. Als ze al te erg uitgeperst werden, konden ze nu vluchten. De
steden waren van de arbeidskracht van het platteland afhankelijk; daarom erkenden ze de
macht van de landheer over zijn horigen niet. 'Stadslucht maakt vrij': na een jaar en een dag
in de stad was de horige voor het eerst een vrij mens. Dat klinkt wel mooi, maar meestal
betekende dat dat de horige een vrije loonarbeid-st-er was. Weinigen hadden de kans om op
te klimmen tot zelfstandige handwerkster of handwerker. Maar vooral in het begin van de
opbloei van de steden bestond die kans toch. Vooral in slechte tijden vluchtten er zo veel
horigen naar de stad dat de landheren zich wel moesten aanpassen. Horigheid en
herendiensten begonnen uit de tijd te raken. De landheren konden niet aan de gang blijven
met alsmaar achter vluchtelingen aan te jagen. En uiteindelijk ging het tenslotte toch om het
geld. Horigheid werd dan ook steeds meer omgezet in pachtverhoudingen, herendiensten