Navigation bar
  Print document Start Previous page
 157 of 270 
Next page End 152 153 154 155 156 157 158 159 160 161 162  

A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 7 Van feodalisme naar kapitalisme; van heerschappij naar manschappij
157
Sinds ze hun aanspraken op Frankrijk hadden opgegeven, hadden de engelse vorsten geen
legers meer nodig om hun macht te handhaven. Ze hoefden geen ambtenarenapparaat op te
bouwen om door het hele land belastingen te innen, want de in- en uitvoerrechten in de
havens brachten voldoende op. Ze konden zich helemaal wijden aan het handhaven van hun
interne macht (wat door de konflikten tussen de adel en de opkomende burgerij overigens
niet altijd even gemakkelijk was). Verder konden ze hun inkomsten vergroten door deel tè
nemen aan de koloniale roofhandel. In de streken waar de grond niet voor schapen werd
gebruikt, steeg de landbouwopbrengst geleidelijk en groeide de bevolking.
Op het vasteland heerste door de voortdurende oorlogen en godsdienstvervolgingen echter
vrijwel overal ellende. Voor de plattelandsbevolking waren al dat soort rampzaligheden
overigens niet nieuw. We hebben al heel wat over het land zien razen, in het proces van de
opbouw van het leenstelsel en het kerkelijk apparaat; het werk op het land was voor beide
immers de basis. Op zichzelf veranderde het leven van de boerenbevolking daardoor
nauwelijks: de vrouwen deden nog steeds het grootste deel van het werk, op de oude
manier. Al leefden ze nu in patriarchale gezinnen, die gezinnen waren van hun werk en hun
onderlinge samenwerking afhankelijk. Geld was altijd schaars: de vrouwen hielpen elkaar
met wat de één over had en de ander tekort had; eieren voor de één, een zeef voor de
ander, geleend en misschien lang niet altijd teruggeven als de leenster het lange tijd krap
had. 'Burenhulp' op het platteland is tot in onze eeuw blijven voortbestaan: tamelijk
geformaliseerde plichten om elkaar op bepaalde momenten, onder bepaalde
omstandigheden, te helpen. Maar daarnaast is het voortdurend heen en weer lopen van
moeders, dochters, zusters, en nichten met emmertjes wasgoed, kluwens wol en
versgebakken koekjes, of met een kopje suiker en de trapleer voor de buurvrouw, misschien
nog wel belangrijker voor ieders komfort en gezelligheid. En hulp bij ziekte, in de vorm van
verzorging en geneeskrachtige kruiden en heilzame smeersels, is vaak een kwestie ven
leven en dood. Gezondheidszorg, zoals wij die kennen, bestond immers nog nauwelijks, en
zeker op het platteland waren er geen dokters en ziekenhuizen. Vrouwen hielpen elkaar bij
bevallingen; in sommige dorpen had een vrouw zich daar zelfs in gespecialiseerd: de
vroedvrouw.
Zo hielden op het platteland de vrouwen elkaar en zichzelf in leven, net zoals vroeger toen
hun onderlinge banden de hele struktuur van de samenleving bepaald hadden. Toen waren
het de ruime generatiebanden van moeders en dochters geweest. Nu voor een deel de
banden van bloedverwantschap, en daarnaast vriendinneschapsbanden met buurvrouwen,
vroedvrouwen en iedere andere niet bloedverwante vrouw uit de omgeving. Vroeger
organiseerden de vrouwen met elkaar het werk voor elkaar en de kinderen. Nu moesten ze
echter bovendien nog werken voor hun mannen en voor de mannenorganisaties van adel en
kerk.
Dat was het leven in tijden van vrede. De godsdiensttwisten brachten geen belangrijk
verschil; die gaven slechts een extra spanning aan familie- en dorpstegenstellingen. Families
hadden meestal automaties hetzelfde geloof. Vervolgingen en oorlogen verstoorden het
leven tijdelijk, en soms definitief; maar dan ging het in andere dorpen gewoon door.
De ontwikkelingen die het plattelandsleven werkelijk dreigden te veranderen, waren veel
geleidelijker en onzichtbaarder. Dat waren de ontwikkelingen die van de steden uitgingen;
waarbij het platteland dan ook nog tot voedingsbodem van handel en ambacht gemaakt
werd. Héél geleidelijk verdween de zelfstandigheid van de dorpen, naarmate er meer voor de
markt werd geproduceerd en minder voor eigen gebruik; héél geleidelijk werden de vrouwen
op het land afhankelijker van de handelaars en tussenpersonen uit de stad, dan van elkaar.
De mannen hadden heel wat meer banden met het nieuwe stadsleven dan de vrouwen. We
hebben al gezien dat zij landbouwgronden gingen inpikken en bebouwen met produkten voor
de markt en dat zij het geld daarvoor vanzelfsprekend zelf hielden. Voor de jongens kwamen
er scholen; als ze naar de stad wilden om er te gaan werken waren er voor hen veel meer
mogelijkheden om zich in leven te houden dan voor de meisjes: de gilden, en daarmee de
ambachten waren immers voor vrouwen verboden terrein geworden.
http://www.purepage.com Previous page Top Next page