A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 7 Van feodalisme naar kapitalisme; van heerschappij naar manschappij
165
De enigen die beschikbaar waren om de waarden en gedragswijzen van de nieuwe
onpersoonlijke mannenwereld over te brengen waren de vrouwen van de heersende klasse.
Zij moesten gaan dienen als doorgeefluik van vader naar zoon. Zij moesten de belichaming
van de vaderliefde worden.
Maar daarvoor moesten die vrouwen dan wel ingrijpend veranderen, want ze waren absoluut
niet van plan om zich aan de wensen en behoeften van hun kinderen te onderwerpen. Ze
hadden het druk genoeg met andere dingen: het organiseren van hun uitgebreide en
bewerkelijke huishoudingen, het ontvangen van .gasten, het afleggen van bezoeken om alle
banden binnen de familie en tussen de verschillende families te handhaven, en daarbij de
macht en status van hun man uit te beelden - en misschien hielden ze zich ook wel bezig
met allerlei 'frivoliteiten'; vooral in Frankrijk en Italië mocht een rijke vrouw, als ze eenmaal
getrouwd was, best minnaars hebben.
Kortom, het heeft eeuwen gekost voordat de dames goede moeders waren geworden. In de
18e eeuw werd het offensief echt geopend, door filosofen, die niet meer de absolute vorsten
vertegenwoordigden, maar de opkomende burgerij, die juist van alle bemoeienissen van de
absolute staat bevrijd wilde worden. Die filosofen begonnen eerst met propaganda: vurige
pleidooien voor de Natuur.
Oorspronkelijk was de natuur voornamelijk iets vanzelfsprekends geweest, de omgeving
waarin de mens leeft en waarmee zij, en zelfs hij, verbonden is. Daarna hadden de mannen
steeds meer geprobeerd om de natuur te onderwerpen. Voor een filosoof als Bodin was de
natuur het ongeordende, het ongevormde, de vijand, liever gezegd de Vijandin - de natuur
werd gelijkgesteld met De Vrouw die overheerst moest worden.
Slechts twee eeuwen later was de natuur opeens iets heel moois geworden, iets dat nog niet
besmet was door de verdorvenheid van de menselijke samenleving. Zolang de mens natuur
was, was hij goed. De primitieve mens werd ontdekt, de Goede Wilde. Het ideaal van de
Verlichting was niet om slechte mensen goed te maken, maar om zo'n beschaving en
opvoeding te ontwerpen, dat het goede, dat van nature in de mens aanwezig was, zich
onbelemmerd kon ontwikkelen. Rousseau ontwierp De Vrije Opvoeding; precies zoals de
opkomende burgerij, door zonder bemoeienis van vorsten, ambtenaren en gilden zaken te
doen, iedereen tot welvaart, geluk en vrijheid meende te kunnen brengen, zo moest ook de
jongen in vrijheid opgevoed worden.
De Goede Wilde was een man; vrouwen konden maar op één manier hun natuurlijke
toestand bereiken: door de mannelijke overheersing te aksepteren en dat uit te drukken in
het moederschap. De propaganda voor de natuur had een dubbele strekking: tegelijk voor
het opkomende vrije ondernemerschap en voor het moederschap, als twee zijden van de
medaille van het burgerlijk bestaan. De jongetjes moesten oefenen op hun eigen moeder.
Voordat al deze propaganda werkelijk effekt kon krijgen, moest de burgerij eerst de macht in
de samenleving veroveren. Dat betekende dat de oude machten van vorsten, adel en gilden
vernietigd moesten worden. Dat kon pas gebeuren toen niet meer de landbouw en het
ambacht de belangrijkste produktietakken waren maar de industriële produktie. In Frankrijk
bracht de burgerij nieuwe ideeën voort - maar het werkelijke leven bleef nog sterk bepaald
door de oude vormen. Het industriële kapitalisme ontwikkelde zich, zoals wij eerder zagen, in
Engeland eerder en sneller.
Verder lezen
De Bonte Was, Vrouwen over hulp bij ziekte en problemen. Amsterdam 1978, De Bonte Was
Lène Dresen Coenders, Machtige grootmoeder, duivelse heks. In Jeugd en Samenleving,
Jrgng 5, nr 3/4, Utrecht 1975
Mieke van Kasbergen, in Lesbies Prachtboek. Amsterdam 1979, Sara
Barbara Ehrenreich en Deirdre English, Witches, midwives and nurses. A history of women
healers. Old Westbury N.Y. 1973, Feminist Press