A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 8 Het kapitalisme
169
aanleiding van de naaimachine (omstreeks 1860): 'Het directe effect van de naaimachine is
voor de arbeiders ongeveer hetzelfde als die van de andere machines, die zich in het begin
van de groot-industrie meester maken van nieuwe bedrijfstakken. De jongste kinderen
worden ontslagen. Het loon van de machine-arbeider stijgt in verhouding tot het loon van de
thuiswerkers waarvan velen tot de 'armsten der armen' (the poorest of the poor) behoren.
Het loon van de beter geplaatste ambachtslieden, met wie de machine concurreert, daalt. De
nieuwe machine-arbeiders zijn uitsluitend meisjes en jonge vrouwen.' (pag. 359)
De werkzaamheden en beloningen van vrouwen in de manufaktuur zijn een rechtstreekse
voortzetting van hun uitgebuite positie aan het eind van de gildetijd; en de fabriek is een
voortzetting van hetzelfde. Alleen worden wevers en andere vakmannen steeds meer
vervangen door machines, omdat de kapitalist ze te duur vindt. De vrouwen 'helpen' in de
fabriek de machines.
'De heer E., fabrikant, deelde mij mee dat hij voor zijn mechanische weefgetouwen
uitsluitend vrouwen in dienst neemt. Hij geeft de voorkeur aan getrouwde vrouwen, in het
bijzonder vrouwen met een gezin thuis, dat voor het onderhoud van hen afhankelijk is. Zij
letten beter op en zij zijn handelbaarder dan ongetrouwde vrouwen en zij zijn gedwongen om
het uiterste van hun krachten te geven om zich van de noodzakelijke bestaansmiddelen te
voorzien' (geciteerd in Het kapitaal, 301)
Voor de getrouwde vrouwen betekende zware fabrieksarbeid natuurlijk niet dat ze waren
vrijgesteld van het huishouden en van de verzorging van man en kinderen. Dat er alleen niet
zo veel van dat huishouden terecht kwam als ze twaalf tot veertien uur in de fabriek gewerkt
hadden, mag geen wonder heten. De klachten daarover van mannenzijde zullen we dan ook
snel genoeg horen klinken.
De enige vrouwen voor wie de fabrieksarbeid een reële verbetering van hun bestaan
betekende waren de jonge, ongetrouwde vrouwen. In de fabriek konden ze zo veel
verdienen dat ze zich konden permitteren om op kamers te gaan wonen, samen met
vriendinnen naar de kroeg te gaan, en mooie kleren te kopen.
De machines die vrouwen in grote getale mochten gaan bedienen werden - voor de
textielarbeid - in de 18e eeuw ontworpen. De beroemdste is de 'spinning jenny' uit 1770,
maar er zijn ook belangrijke verbeteringen aan weefgetouwen gemaakt (de vliegende spoel),
machines om te kaarden, persen om stof te bedrukken, en tenslotte dan de weefmachines.
Echte revolutionaire arbeidsbesparingen begonnen deze machines echter pas op te leveren
toen men ze ging kombineren met de stoommachine die in de zeventiger jaren van de 18
e
eeuw door James Watt (wiens naam nog altijd op onze gloeilampen staat) was uitgevonden.
Pas in de negentiende eeuw begonnen ze zo algemeen te worden dat ze het handwerk echt
gingen verdringen.
Het fabriceren van machines maakte weer allerlei ontwikkelingen in de metaalindustrie
nodig; kolen werden ook steeds belangrijker, voor het smelten van metalen en voor de
stoommachines. Toch duurde het nog heel lang voor de metaalindustrie geheel
gemechaniseerd werd; veel werd nog uitbesteed aan kleine werkplaatsen en thuiswerk-st-
ers. De textielindustrie bleef het belangrijkst (de voorbeelden uit Het Kapitaal van Marx zijn
dan ook grotendeels aan de textielindustrie ontleend.)
De fabrieken draaien grotendeels op vrouwen- en kinderarbeid, zoals Marx in het Kapitaal
zegt, terwijl hij bladzijde na bladzijde praat over de arbeider en zijn arbeidskracht:
'Tenslotte hebben we hier geheel en al afgezien van de omstandigheid dat overal,
uitgezonderd in de metaalfabrieken, het fabriekspersoneel voor verreweg het grootste deel
bestaat uit jeugdige arbeiders (beneden de leeftijd van 18jaar), vrouwen, en kinderen.'
Maar de vrouwen en kinderen in de nog niet gemechaniseerde bedrijfstakken zitten ook niet
stil. Honderdduizenden vrouwen en kinderen moeten in leven zien te blijven door te
kantklossen, stro te vlechten; ze werken in boekbinderijen, metaalmanufakturen,
kopergieterijen; ze maken kunstbloemen, schoenen, hoeden, petten, tapijten, paraplu's,
parasols, papieren zakken, kaarten, touw, zout, cement, suiker enz. enz. En 'Een van de
schandaligste, smerigste en slechtst betaalde bezigheden, waarvoor men bij voorkeur jonge