A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 8 Het kapitalisme
171
aan te bieden hadden, beter zou zijn dan de oude. Ook tussen de burgers onderling
bestonden verschillen: de rijke handelsgilden en de oude ambachtsgilden hadden belang bij
beperking van produktie en import; de nieuwe ondernemers wilden juist een zo groot
mogelijke markt voor hun eigen produkt, in binnen- en buitenland, en zo laag mogelijke
prijzen voor landbouwprodukten, zodat zij de arbeid-st-ers maar lage lonen hoefden te
betalen - iets waar de grootgrondbezitters weer tegen waren, die juist hoge koren prijzen
wilden.
De ekonomen van oude en nieuwe systemen bestreden elkaar net zo hard als de politici. De
ekonoom die de mooiste en beroemdste rechtvaardiging voor het 'liberale' (vrije) ekonomiese
systeem geschreven heeft is Adam Smith in zijn boek over de Rijkdom der Naties uit 1776.
Volgens hem hebben mensen één manier om hun doelen te bereiken die dieren niet hebben:
door dingen waarvan ze er te veel hebben te ruilen voor dingen waarvan ze te weinig
hebben. 'Niet van de welwillendheid van de slager, de brouwer, of de bakker, verwachten wij
onze avondmaaltijd, maar van hun aandacht voor hun eigen belang. Wij richten ons niet tot
hun menselijkheid maar tot hun eigen-liefde, en spreken nooit tegen hen over onze eigen
behoeften maar over hun voordelen.' Door de mogelijkheid tot ruil tot wederzijds voordeel,
ontstaat, volgens Smith, arbeidsverdeling en specialisatie. 'In een stam van jagers of
schaapherders maakt een bepaald persoon bijvoorbeeld bogen en pijlen met grotere
handigheid dan de anderen. Hij ruilt ze vaak voor vee of voor wild met zijn metgezellen; en
hij merkt dat hij op deze manier meer vee en wild kan krijgen dan wanneer hij zelf naar het
veld zou gaan om ze te vangen.' En deze arbeidsverdeling ontwikkelt dan de verschillende
talenten van de mensen weer verder, en daardoor ontstaan vooruitgang en welvaart.
Bovendien, en dat is het grootste voordeel van vrijheid, wordt automaties geregeld hoeveel
van alle mogelijke produkten geproduceerd zal worden. Want goederen waaraan een grote
behoefte bestaat, waar een grote vraag naar is, zullen een hoge prijs opbrengen; daardoor
zullen meer mensen zulke goederen gaan produceren, tot aan doe behoefte voldaan is en
de mensen er niet zoveel geld meer voor over hebben: dan dalen de prijzen weer en
daarmee ook het aanbod.
De wetten van vraag en aanbod zijn volgens Adam Smith een onzichtbare hand, die zorgt
dat juist die dingen worden geproduceerd die de mensen nodig hebben, zonder verspilling
van arbeid en schaarse grondstoffen. En de steeds verdergaande arbeidsdeling maakt dat
dat op een steeds betere en efficiëntere manier gebeurt, zodat de welvaart voor iedereen
steeds groter wordt.
In 1689 al had John Locke in zijn 'Twee verhandelingen over de Regering' geformuleerd wat
de politieke kant van de liberale ideologie inhield: de enige taak van de staat was volgens
hem om de persoonlijke vrijheid en de eigendom van de burgers te beschermen. Volgens
Adam Smith kwam dat neer op de handhaving van orde en gezag. De echte uitwerking van
de liberale politieke teorie komt echter niet uit Engeland, maar uit Frankrijk, waar de burgerij
immers veel meer last had van de absolute staat. Daar was de vrijheid een inspirerend
ideaal, dat weinig met de dagelijkse werkelijkheid van de meeste mensen te maken had,
maar waar de filosofen zich allerlei prachtigs bij konden voorstellen. Zij gingen aan de slag
om ideale samenlevingen te ontwerpen, waarbij ze eerst de engelse konstitutionele
monarchie idealiseerden; later maakten zij zich daarvan los en gingen ze de
grondbeginselen van de ideale demokratiese samenleving beschrijven.
Rousseau, die we al tegengekomen zijn als ontdekker van de Goede Wilde en De Vrije
Opvoeding, heeft ook de staat ontworpen waarin zijn vrije mensen zich het best konden
ontplooien. In zijn boek over het Sociaal Kontrakt (1762) stelt hij dat de macht in de staat
uiteindelijk berust op de bevolking zelf, die zich bij de staat voegt om zijn vrijheid en
gelijkheid te beschermen. De regeerders zijn funktionarissen voor het volk; de wetten
moeten de instemming van iedereen hebben, omdat ze alleen geldig zijn als ze de algemene
wil ('volonté génerale') uitdrukken. Die algemene wil is volgens hem altijd hetzelfde als wat
het individu voor zichzelf zou willen, omdat iedereen zo verstandig is om te willen wat voor
de meerderheid het beste is: het algemeen belang.