A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 8 Het kapitalisme
173
Voor de wet is deze verkoop van arbeidskracht hetzelfde als koop en verkoop van goederen.
Alleen hoorde bij de verkoop van arbeidskracht dat de arbeider (of zijn vrouwen kinderen)
verplicht was om zijn baas te gehoorzamen, zolang de werktijd duurde. Voor de rest van de
tijd, of als hij werkloos was, was hij 'vrij'. (Zijn vrouwen kinderen waren dus nooit 'vrij' want
die moesten in hun 'vrije tijd' hun gezinshoofd gehoorzamen.)
Die formele vrijheid van het burgerlijk recht moest natuurlijk wèl met geweld beschermd
worden; want er moest voorkomen worden dat iemand de vrijheid van leven en eigendom
van anderen zou aantasten. Het was dus heel logies dat er naast het burgerlijk recht ook
strafrecht was, dat rijen 'misdaden tegen het leven' en 'misdaden tegen de eigendom'
aanwees. Voor de handhaving van al dat recht waren verder rechters nodig, en politie en
deurwaarders.
Bovendien moesten natuurlijk ook de gemeenschappelijke eigendommen tegen aanvallen
van buitenaf beschermd worden. Daarvoor werden niet als vroeger huursoldaten
aangetrokken; nee, dat deden de Fransen nu zelf: dienstplicht voor alle mannen maakte van
hen een 'natie', die voor de glorie van Frankrijk vocht. In dat leger was natuurlijk geen sprake
van gelijkheid, maar van een streng rangensysteem. Het verschil met vroeger was dat de
hoogste rangen 'niet automaties door de adel werden bezet, maar dat iedereen in het rangen
stelsel kon opklimmen: iedere soldaat draagt de maarschalkstaf in zijn ransel, placht
Napoleon te zeggen.
Het leger organiseerde dus een flink aantal mannen in een vertikaal rangensysteem, dat
iedere man beloofde dat hij, als hij goed zijn best deed, de top kon bereiken. Ook het
ambtenarenapparaat werd op dezelfde manier georganiseerd. Het land werd in
departementen verdeeld die onder leiding stonden van een vertegenwoordiger van het
centraal gezag. Die hadden dan weer een aantal ambtenaren onder zich, die ieder weer een
aantal ambtenaren onder zich hadden - en hele pyramide. Hoewel de liberale burgers altijd
hadden gezegd dat de staat zijn aktiviteiten zoveel mogelijk moest beperken en dat er
minder ambtenaren moesten komen, kwam daar niets van terecht: de ambtenaren werden
alleen strakker georganiseerd; ondertussen bemoeiden ze zich met nog meer dingen dan
vroeger.
Voor de overheid was het overheersen immers veel gemakkelijker dan vroeger, nu alle
onderdanen gelijk waren: het was voldoende om algemene bepalingen te maken, waar
iedereen dan onder viel. Vroeger moest er altijd rekeningen gehouden worden met
verschillen naar plaats en stand. De ambtenaren waren trouwens ook gemakkelijker te
besturen. Ze mochten de opbrengst van de belastingen niet meer zelf houden, maar kregen
een salaris, overeenkomstig hun rang. Als ze meer wilden hebben moesten ze braaf zijn en
promotie maken, net zoals in Pruisen.
Leger en ambtenarenapparaat waren dus officieel vertikale mannenorganisaties, waarin
iedereen de top kon bereiken - zoals iedereen ook formeel de mogelijkheid had om een
kapitalistiese ondernemer te worden, van krantejongen tot miljonair op te klimmen. De
topposities kwamen natuurlijk feilloos in handen van de bezittende klassen, omdat die de
enigen waren die de daarvoor benodigde opleidingen konden volgen.
Want ook het onderwijssysteem werd burokraties en hiërarchies georganiseerd, met
dezelfde belofte van opklimming - maar in feite met een duidelijke onderverdeling in scholen
voor armen en scholen voor rijken. Voor het hogere onderwijs - dat dus alleen door de
mannen uit de hogere klassen gevolgd werd - lag de nadruk op het ontwikkelen van het
onpersoonlijk, logies-technies denken, dat immers steeds meer de basis werd voor
mannenrnacht en mannenorganisaties.
Het nationalisme
De nieuwe burokratieën waren echter nog niet zo groot en zo machtig dat ze de hele
samenleving netjes vertikaal konden ordenen. Vooral in de arbeidssfeer bleef het maar een
rommeltje, met al die overgangsvormen tussen huisindustrie, manufaktuur en fabrieken; met