A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 8 Het kapitalisme
175
minder mensen die nog wat konden kopen, steeds meer fabrieken dicht, enz. enz. De
fabrikanten met de nieuwste machines, en dus de laagste produktiekosten, kochten de kleine
fabrikanten op en breidden hun aandeel in de markt uit. Dan kwam de boel weer op gang en
liepen de fabrieken weer vol: tot de volgende krisis.
Naarmate er meer mensen in fabrieken gingen werken, werd hun onderling kontakt groter.
Zij kwamen steeds vaker in opstand, sloegen de nieuwe machines stuk en bedreigden de
burgerij - maar bovendien gingen ze zich organiseren: in vakbonden. In het eerste hoofdstuk
hebben we al gezien hoe in Frankrijk de vrouwen die tegen de uitbuiting van vrouwen
vochten, tegelijk bezig waren om de macht van de arbeid-st-ersklasse als geheel te
vergroten, door de verschillende vakbonden, uit de verschillende bedrijfstakken, bijeen te
brengen. We zagen hoe Jeanne Deroin toen al in konflikt kwam tussen haar eigen
vrouwenbelangen en de materiële en de superioriteitsbelangen van de arbeiders: ze moest
ervan blijven uitgaan dat vrouwen minder verdienden en het ontwerpen van een
vakbondscentrale moest ze overlaten aan de mannen. Dat maakt al duidelijk dat de arbeid-
st-ersbeweging vanaf het begin door mannen overheerst werd, al hadden bijvoorbeeld de
franse arbeidsters nog zo'n groot aandeel in de ideeën en organisatie van stakingen en
samenwerking.
Over het algemeen hadden stakingen niet zo veel sukses. De fabrikant sleepte meestal de
sta-a-k-st-ers voor de rechter, die hen dan veroordeelde omdat zij kontraktbreuk hadden
gepleegd. Vakbonden werden regelmatig verboden (het 'coalitieverbod'). Politie en
rechterlijke macht stonden duidelijk aan de kant van de nieuwe heersende klasse. Het enige
wat daar tegenop kon was een massale arbeid-st-ersbeweging.
Marx en Engels: het histories materialisme: de weg naar de socialistiese revolutie
De eerste echte poging om van de arbeid-st-ersbeweging een wereld beweging te maken,
onder de leuze 'proletariërs aller landen, verenigt u' was de Eerste Socialistiese
Internationale die in 1864 werd opgericht onder leiding van Marx en Engels.
Marx en Engels waren geen arbeiders. Engels was bedrijfsleider in de machinefabriek van
zijn vader; zijn jeugd had hij doorgebracht in het Ruhrgebied en als jonge man was hij door
zijn vader naar zijn fabriek in Manchester gestuurd, om ook het vak van direkteur te leren. In
beide gebieden leefden de arbeid-st-ers ellendig, maar Manchester was misschien wel het
ergst. Engels was er zo geschokt over dat hij er een boek over schreef 'De toestand van de
arbeidende klasse in Engeland'.
In Parijs leerde hij Marx kennen. Die was vanwege zijn radikale ideeën een universitaire
karriëre in Duitsland misgelopen; hij schreef bijvoorbeeld stukken in een krant dat de wetten
die diefstal van het hout uit de Duitse bossen verboden, niets rechtvaardigs in zich hadden,
maar.eenvoudig in het belang van de heersende klasse waren. De Duitse vorstendommen
waren in die tijd nog kleine absolute vorstendommetjes, waar het kapitalisme nog nauwelijks,
en de liberale ideeën helemaal niet waren doorgedrongen. Marx probeerde nog een eigen
krant op te zetten, maar hij werd uiteindelijk verbannen; vluchtte eerst naar Brussel, toen
naar Parijs, en tenslotte naar Londen.
Marx was een geleerde: jurist, historikus, filosoof - vooral filosoof; een denker met sociaal
gevoel, die zich vanaf zijn vroege jeugd tot taak had gesteld het lot van de mensheid te
verbeteren. Engels bracht hem in aanraking met de praktiese kant van 'het lot van de
mensheid': de toestand van de arbeidende klasse en de teorie van de ekonomie.
Samen maakten zij van geschiedenis, filosofie en ekonomie een giganties denksysteem, dat
de wegen moest aangeven waarlangs de arbeidende klasse zichzelf - en daarmee de hele
mensheid - kon bevrijden.
Zij zetten zich daarbij sterk af tegen de utopisten, de mensen die in het begin van de eeuw,
op papier, of kleinschalig in de praktijk, ontwerpen hadden gemaakt voor een toekomst
zonder uitbuiting (Fourier, Saint-Simon, Robert Owen). Dat vonden Marx en Engels maar
onzin. Het is immers maar een illusie dat de uitbuiters en machthebbers zomaar de positie