A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 8 Het kapitalisme
178
staat georganiseerd) verricht zou worden, terwijl vrouwen net zoals mannen aan het
produktieproces zouden meedoen. Kresjes, kantines, wasserijen liefst meteen, en anders na
de revolutie.
In principe gingen Marx en Engels ervan uit dat de arbeidende klasse zowel uit vrouwen als
uit mannen bestond (vandaar dat wij konsekwent arbeid-st-ers schrijven, als we hun
opvattingen weergeven. Zijzelf spreken uitsluitend over arbeiders). Maar al snel bleek dat de
mannelijke arbeiders zelf wel wilden vechten voor hogere lonen en arbeidstijdverkorting voor
zichzelf, maar niet voor vrouwen en kinderen. Steeds meer gingen ze vrouwen en kinderen
beschouwen als 'oneerlijke' konkurrenten, als stakingbreeksters. Steeds duidelijker bleek dat
de arbeidsters de arbeiders wel wilden steunen in hun strijd, maar dat er van de andere kant
niet veel meer te verwachten viel dan de betiteling 'parel in de klassestrijd'. En in een tijd
waarin nog steeds in de fabrieken ontelbare aantallen vrouwen en kinderen werkten was die
tegenstelling zo duidelijk dat steeds meer bleek dat eigenlijk vrouwen en kinderen aan de
ene kant en de mannen aan de andere kant heel àndere belangen hadden. Dat de meeste
mannen helemaal geen arbeid-st-ersbeweging wilden, maar een arbeidersbeweging.
En eigenlijk was dat ook wel in overeenstemming met de marxistiese teorie. Want Marx en
Engels hadden niet zo diep nagedacht over de onderdrukking en uitbuiting van de vrouwen
als afzonderlijke groep. Zij hadden eigenlijk uitsluitend nagedacht over uitbuiting van de ene
groep mannen - slaven, horigen, arbeiders - door de andere groep mannen.
Vrouwen in de marxistiese teorie
Marx en Engels spreken meestal niet over mannen en vrouwen, maar over 'klassen':
mensen die iets gemeenschappelijks hebben, namelijk dezelfde positie tegenover de
produktiemiddelen, Daarbij maken ze geen onderscheid tussen mannen en vrouwen. Aan de
andere kant zien ze wel dat de positie van vrouwen iets speciaals heeft, dat vrouwen ook
doen denken aan een onderdrukte klasse: in het gezin is de man - ook als hij arbeider is - de
kapitalist; vrouwen kinderen hebben in het gezin de positie van het proletariaat. De 'bezitloze'
proletariese man bezit namelijk eigenlijk wèl iets: de arbeidskracht van zijn vrouwen
kinderen. 'Vroeger verkocht de arbeider zijn eigen arbeidskracht, waarover hij fórmeel als vrij
persoon beschikte. Nu verkoopt hij vrouw en kind. Hij wordt slavenhandelaar,' zegt Marx in
het Kapitaal (295). Het merkwaardige in deze zin is het 'vroeger', alsof Marx terugverlangt
naar een toestand, waarin mannen alleen hun eigen arbeidskracht verkochten. We hebben
echter in de vorige hoofdstukken gezien dat deze toestand helemaal niet bestaan heeft: de
eerste 'vrije arbeiders' waren immers juist vrouwen. De slavenhandel door de mannen, die
arbeidskracht van hun vrouwen en kinderen aan de kapitalisten verkochten, was juist de
basis geweest voor de opbouw van het kapitalisme. De vrije arbeider, die zijn eigen
arbeidskracht verkoopt, was geen verleden, maar hoogstens toekomst.
Om de mannelijke arbeiders te verhinderen ook in de toekomst de arbeid van vrouwen en
kinderen te blijven verkopen, zou de privé-eigendom van vrouwen en kinderen afgeschaft
moeten worden.
Marx en Engels zagen dit wel enigszins in. Maar zij dachten dit te bereiken door alle privé-
eigendom van produktiemiddelen af te schaffen. De mannen in de arbeidersbeweging
bewezen dat Marx en Engels niet duidelijk genoeg geweest waren: zij dachten dat vrouwen
en kinderen, net zoals grond, fabrieken en machines, kollektief eigendom van alle mannen
zouden worden! Steeds weer moesten de leiders van de socialistiese beweging zeggen dat
dat niet de bedoeling was; dat in de socialistiese maatschappij vrouwen,
net zoals de mannen, deel zouden hebben aan het kollektieve beheer van de
produktiemiddelen; dat ze dus buitenshuis zouden werken en niet meer beschikbaar zouden
zijn voor huishoudelijke en andere dienstbare taken: dat niet de vrouwen, maar het
huishouden en de kinderopvoeding gekollektiviseerd moesten worden.