A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 8 Het kapitalisme
180
maar de voorkeur aan mannelijke arbeiders. Zo werden de vrouwen en kinderen - uit de
bedrijfstakken verdreven waar het werk dragelijk was en het loon akseptabel.
De eensgezindheid van de mannen uit de verschillende klassen
En zo vonden, aan het eind van de 19
e
eeuw, de mannen van de verschillende klassen
elkaar tegenover de vrouwen weer terug. De mannen herstelden zich van de slagen die het
vroege kapitalisme hun samenwerkingsverbanden had toegebracht. Even had het er op
geleken dat het kapitalisme een aangelegenheid werd tussen vrouwen en kinderen aan de
ene kant en de kapitalisten aan de andere kant. Even had het erop geleken dat in het vervolg
misschien de arbeidstersmannen het huishouden moesten gaan doen en voor de kleinste
kinderen gaan zorgen.
De vrouwenbeweging had van de ekonomiese onmisbaarheid van de arbeidsters en van de
verdeeldheid van de mannen gebruik gemaakt door mensenrechten voor vrouwen te eisen -
iets wat alle mannen bedreigde. Hoe bang de kapitalistiese mannen ook voor de arbeiders
waren, hoe de arbeiders de kapitalisten ook haatten: hun gemeenschappelijke belangen
tegenover de vrouwen dreven hen naar elkaar toe.
Er moesten vormen gevonden worden om de klasseverschillen tussen mannen te
overbruggen. Een begin werd gemaakt door de kerken: oude mannenorganisaties, die altijd
al de broederschap tussen mannen van verschillende klassen bevorderd hadden. In
Nederland gaven de liberalen, de politieke vertegenwoordigers van de kapitalisten, de
katholieke kerk zelfs toestemming de bisschoppelijke hiërarchie te herstellen. Vooral de
katholieke kerk had altijd grote hoeveelheden armen beheerst; de protestantse kerken waren
meer een zaak van grote en kleine burgers. Juist de katholieke kerk voelde zich dan ook
bedreigd door de groeiende socialistiese beweging en begon zich steeds meer te bemoeien
met zijn 'eigen' arbeiders. Er werden katholieke vakverenigingen opgericht, in katholieke
streken gooide de pastoor het op een akkoordje met de katholieke fabrikanten: arbeiders die
socialisties werden of waren kregen hun ontslag. Maar er werd de arbeiders ook iets
aangeboden. De paus stuurde een encykliek de hele wereld rond, 'Rerum Novarum' ('Over
vernieuwingen') in 1891. Daarin benadrukte hij dat de staat zich met alles moest bemoeien
behalve met het gezin. Dat iedereen recht op eigendom heeft en dat de staat dat moet
beschermen. Dat iedere man recht heeft op een eigen gezin en dat de staat ervoor moet
zorgen dat hij genoeg verdient, zodat zijn vrouw kan thuisblijven. Het moederschap als
'natuurlijke' taak van de vrouwen de vanzelfsprekende ondergeschiktheid van de vrouw aan
de man werd ook benadrukt. Zo werd de belofte van een eigen vrouwen het absolute gezag
in het gezin het wapen waarmee de kerk zich in de mannenstrijd wierp. En met sukses. De
socialistiese beweging werd erdoor verzwakt, en de laatste resten feminisme werden eruit
weggedrukt.
De klasseverschillen tussen mannen werden steeds meer overbrugd door nieuwe
instellingen, die in de staat werden opgenomen. Het gemeenschappelijk uitgangspunt van al
die instellingen was het standpunt, dat alle mannen recht hebben op één soort eigendom: op
een vrouw, die hij met geen enkele man hoeft te delen, en die geen ander werk heeft dan
voor hem en zijn kinderen te zorgen. Iedere man een eigen vrouw, en dan wel een soort
vrouw die nog nooit zo bestaan had: een huisvrouw.
Met de opbouw van de staat die dat alles moest gaan regelen, de verzorgingsstaat, zijn we
bij de volgende periode aangekomen.
Verder lezen
W.N. Schilstra, Vrouwenarbeid in landbouw en industrie in Nederland in de tweede helft der
negentiende eeuw. (1940), Nijmegen 1976, Sun Reprint
Ivy Pinchbeck, Woman workers and the industrial revolution 1750 - 1850. Londen 1969,
Cass & Co.