A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 9 Verzorgingsstaat, monopoliekapitalisme en fascisme
185
Maar tegen de prijs van strikte onderwerping aan het mannelijk gezag was er inderdaad een
nieuw, respektabel beroep voor de vrouwen uit de middenklasse geschapen.
Onderwijs
De nieuwe manschappij eiste niet alleen verzorging van zieken, maar ook allerlei soorten
opvoeding. Het volk kon niet meer overgelaten worden aan de eigen, slordige manier van
leven; het volk moest opgevoed worden tot ordelijke burgers, degelijke werkers en zorgzame
huisvrouwen. Ook daar lag een hoop werkgelegenheid voor de nette vrouwen van de
middenklasse. Natuurlijk op de eerste plaats in het gewone lager onderwijs, dat steeds meer
uitgebreid werd naarmate er meer kinderen uit de fabrieken gehaald werden. Er kwam zelfs
een leerplichtwet: alle kinderen zouden nu leren lezen, schrijven, rekenen, gehoorzamen en
konkurreren en - als ze op een 'biezondere school' zaten - geloven wat ze moesten geloven
(hoe belangrijk lagere scholen werden geacht voor de beïnvloeding van kinderen blijkt in
Nederland uit de schoolstrijd: tientallen jaren hebben de katholieken en protestanten met de
niet-gelovigen gevochten om voor elkaar te krijgen dat hun scholen net zoals de openbare
door de staat betaald werden).
Op de openbare en protestantse scholen werden de kleine kinderen steeds meer aan de
zorg van onderwijzeressen toevertrouwd; op de katholieke scholen werden de meisjes in alle
klassen door nonnen onderwezen (met zo nu en dan een kapelaan ertussen door voor de
godsdienstlessen).
Na de lagere school werden de meisjes uit de arbeidersklasse geacht te gaan werken in een
fabriek, totdat ze gingen trouwen. Maar het huishouden leerden ze daar niet. Op de lagere
school hadden ze wel 'nuttige handwerken gehad', maar dat was niet genoeg. Steeds meer
middelen werden verzonnen om vrouwen het huisvrouwenschap op een systematieser
manier bij te brengen. De eerste huishoudscholen, opgericht in ons land aan het eind van de
19
e
eeuw, waren bestemd voor burgermeisjes, die duidelijk ook niet spontaan aan het
verstellen, breien, koken en schoonmaken sloegen. Voor de meisjes uit de arbeidersklasse
kwamen er in het begin van deze eeuw 'vrouwenarbeidscholen', ...'een algemene opleiding
tot de gezinstaak, de leerlingen kunnen daarbij na het verlaten van de school nog elke
willekeurige richting uitgaan en als zij het wenschen ook een der huishoudelijke vakken als
kostwinning uitoefenen'. (aldus de oprichtsters, geciteerd in de Vrouwenkrant). Ook daar lag
een beroep klaar voor de vrouwen van de middenklasse: de disciplinering van
arbeidersmeisjes tot huisvrouw en verantwoorde moeder.
En dan was er natuurlijk ook nog het maatschappelijk werk, voor het opvoeden van de
'onmaatschappelijke gezinnen'. De eerste scholen voor maatschappelijk werk, alweer bevolkt
door vrouwen uit de middenklasse, kwamen in het begin van deze eeuw van de grond. Net
zoals de kinderbescherming. Officieel werd die gepresenteerd als bescherming van kinderen
tegen onverantwoordelijke ouders (die nu uit de ouderlijke macht ontheven konden worden,
of een gezinsvoogd over de vloer kregen), maar in feite waren het maatregelen van het
apparaat van justitie om de manschappij te beschermen tegen kinderen. Ook hieraan
kwamen, behalve de kinderrechters, steeds meer maatschappelijk werksters te pas, die hun
dagtaak vonden in het opvoeden van moeders die niet aan de nieuwe eisen van zorg,
regelmaat en netheid voldeden; de stok achter de deur was dat de kinderen hen afgepakt
konden worden en in tehuizen zouden ondergebracht worden: het toppunt van vernedering.
In al dit soort instellingen vormden vrouwen alleen de basis van het apparaat. Hogerop
bestond het uit mannen, van wie de bevoegdheden bepaald werden door een steeds
groeiend stelsel van wetten en regelingen. De mannen namen de beslissingen, de vrouwen
waren de enigen die met de betrokkenen in kontakt stonden. Ze leerden hoe ze hun
ervaringen konden 'rapporteren', zodat de beslissingen gemakkelijker genomen konden
worden. Ze leerden hun kliënten in te delen in goede en slechte, op grond van een paar
eenvoudige kriteria. Ze leerden ook de 'slechte' klanten ervan te overtuigen dat hun armoe,
hun ruzies, hun angsten, het gevolg waren van hun eigen schuld, hun eigen individuele