A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 9 Verzorgingsstaat, monopoliekapitalisme en fascisme
195
ondernemingen te vestigen en door het beheersen van de handel en het kapitaalverkeer:
door imperialisme. Engeland moest zijn heerschappij over de wereldzeeën ('Brittania Rules
The Waves') afstaan en raakte langzaam achterop, Frankrijk worstelde met sociale konflikten
en steeds weer wisselende regeringen. Al deze landen bleven zich formeel ontwikkelen
binnen het kader van de parlementaire demokratie, die daar nu soepel genoeg was om
vrouwen (behalve in Frankrijk) en arbeiders óók kiesrecht te geven. In de 19
e
eeuw was het
parlement een onderonsje geweest van de vertegenwoordigers van de verschillende
groepen van de bezittende klasse; aan het eind van de eeuw waren de parlementen ook nog
de baas geworden in de staat. Zij beslisten over de belangrijke zaken door daar wetten over
te maken, en die wetten werden nog uitgevoerd ook. Nu vrouwen en arbeiders ook in het
parlement vertegenwoordigd waren werd dat heel anders. Het centrum van de macht
verschoof van het parlement naar de regering en van de regering steeds meer naar de
ambtenaren op de departementen. Omdat de overheid zich met steeds meer ging bemoeien,
kwamen er zoveel regelingen - die allang niet meer allemaal door het parlement gemaakt
werden, maar door ministers en ambtenaren - dat de volksvertegenwoordigers het allemaal
niet meer konden bijhouden. Hun rol werd steeds symbolieser: zij moesten voor de kiezers
uitbeelden voor welke beginselen ze stonden - liberale of socialistiese of protestantse of
katholieke - en dan mochten de kiezers, die er helemaal geen touw meer aan vast konden
knopen, één keer per vier jaar op die beginselen stemmen. Dat werd allemaal georganiseerd
door de politieke partijen, die intussen ook enorme burokratiese organisaties waren
geworden, waar de leden vrijwel geen invloed op konden uitoefenen.
Het hele parlementaire systeem was een tamelijk ondoorzichtige harmonisering van allerlei
belangen geworden; echte tegenstellingen - tussen mannen en vrouwen, bezitters en
bezitlozen - konden er bijna niet meer tot uitdrukking komen. Die 'harmonie' werkte natuurlijk
ten gunste van de bezitters. Maar toch vonden heel wat van hen, vooral in landen waar de
ekonomie het zwaarst onder de oorlog geleden had, dat er nog steeds te veel konsessies
aan de arbeiders gedaan moesten worden. Zij broedden op een systeem dat vakbonden,
socialistiese partijen èn vrouwen geheel zou kunnen uitschakelen.
Fascisme en nationaal-socialisme
In Italië ontstond een dergelijk systeem het eerst, vrijwel direkt na de eerste wereldoorlog.
Italië was vergeleken met de andere West-Europese landen nogal achterlijk. Alleen in het
noorden was het kapitalisme doorgedrongen, het zuiden was nog vrijwel feodaal.
Het land had altijd uit losse vorstendommen en zelfstandige steden bestaan, die met elkaar
en met de paus vochten, en soms in handen vielen van buitenlandse vorsten met een
neiging tot gebiedsuitbreiding - uit Spanje, Frankrijk of Oostenrijk. Pas in 1861 was Italië één
koninkrijk geworden en de parlementaire demokratie werkte er nog helemaal niet goed.
Vandaar dat de bourgeoisie wel wat zag in rechtstreekse re metoden van overheersing. Italië
behoorde namelijk wel tot de landen die de oorlog gewonnen hadden, maar het was er niet
rijker op geworden, en de arbeidsonrust van 1918 had tot een massale stakingsbeweging en
herhaaldelijke bedrijfsbezettingen geleid. De ex-socialist Mussolini bood daartegen een
organisatie en een ideologie. Zijn 'fascisten' bestreden de socialisten met vitriool en moord.
En zijn ideologie rechtvaardigde de opbouw van een totalitaire staat in de hoop op de
herleving van de glorie en het imperium van het oude Rome.
Die nieuwe staat zou één saamhorige gemeenschap worden, samengesmeed uit
'corporaties' van werkgevers, werknemers en de overheid. Zo zou het kapitalisme op gang
gebracht kunnen worden. De fascistiese partij, strikt hiërarchies georganiseerd, zou de staat
regeren, onder leiding van Mussolini, als diktator. De bevolking zou in strikte discipline en
gehoorzaamheid het leven aan de staat offeren - daarvoor beloond met gevaar, strijd en
geweld.