A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 9 Verzorgingsstaat, monopoliekapitalisme en fascisme
193
dus op neer dat de Russiese vrouwen een dubbele inspanning verricht hebben bij het
opbouwen van de Sovjet-Unie en dat ze ook nu nog steeds hetzelfde dubbele werk doen.
De enige mogelijkheid om hun werklast te beperken was en is geen of weinig kinderen te
krijgen - maar elke keer als de geboortecijfers dalen neemt - zoals overal- de druk op
vrouwen om wél (veel) kinderen te krijgen toe. Echtscheiding en abortus, die in de eerste
jaren na de revolutie onbeperkt mogelijk waren, worden dan weer bemoeilijkt.
Na de revolutie verdwenen ook de feministiese groepen en kranten: Alexandra Kollontai, die
in de partijtop voor vrouwenbevrijding was blijven vechten, werd afgevoerd naar een
diplomatieke karriére. Pas op kerstmis 1979 protesteerde een feministiese groep weer
openlijk tegen de onderdrukking van vrouwen.
Kapitalisme tussen de wereldoorlogen: van welvaart en demokratie
naar krisis en fascisme
Intussen waren de kapitalistiese landen druk bezig de schade van de oorlog in te halen.
Oorlog is op zichzelf overigens voor het kapitaal helemaal niet ongunstig. Integendeel. De
wapenindustrie biedt enorme mogelijkheden voor investeringen en winsten: zijn produkten
zijn onmisbaar en worden steeds vernietigd; er is weinig konkurrentie, dus de regeringen
moeten de gevraagde prijzen wel betalen. En verder wordt de invloed van de staat op het
doen en laten van de bevolking in oorlogstijd veel groter; de bevolking wordt gedisciplineerd
en aan allerlei beperkende maatregelen gewend. De 'nationale noodtoestand' verzacht de
sekse- en klassestrijd.
In het rustige Nederland, dat in de eerste wereldoorlog neutraal had weten te blijven, ging
dat op een wel heel soepele manier. Zachtjesaan werd in de jaren '14-'18 begonnen met het
'integreren' van de vakbonden in de kapitalistiese staat: ze werden ingekapseld. Door de
oorlog waren im- en export weggevallen, met werkloosheid en honger als gevolg. De
vakbonden hadden natuurlijk niet genoeg geld om al die werklozen te steunen, en de
overheid was bang dat ze opstandig zouden worden - die wilde dus wel betalen, als de
vakbonden hun kantoren ter beschikking zouden stellen om het geld te verdelen. Zo werd in
broederlijke eensgezindheid het eerste echte sociale verzekeringsapparaat opgebouwd; en
de vakbond stoppen raakten gewend aan een vorm van samenwerking die in de volgende
halve eeuw tot een heel netwerk van raden, overlegorganen en administratiekantoren zou
worden uitgebouwd - in een harmoniemodel van overleg tussen 'werkgevers' en
'werknemers', met de overheid als 'neutrale' bemiddelaar: zelfs het woord klassestrijd werd
taboe - in plaats daarvan kwam op den duur de uitdrukking 'sociale partners'.
De schrik van de revolutie van 1918 had de kapitalisten er nog wel toe gebracht de
arbeidsdag tot 8 uur te verkorten en wat meer sociale verzekering toe te staan, maar zodra
de winsten daalden werd de arbeidsdag weer verlengd.
In de landen die wèl oorlog hadden gevoerd ging het allemaal niet zo soepel. In Duitsland
moest een socialistiese revolutie worden neergeslagen, in Engeland en Amerika woedde
rond 1920 een verbeten klassestrijd; in de V.S. werd die met geweld, in Engeland door
vakbondsoverleg onderdrukt.
Met de vrouwenbeweging van de eerste golf liep het nog treuriger af. Zowel de burgerlijke
als de socialistiese vrouwen hadden tijdens de oorlog voortdurend aktie gevoerd voor de
vrede (behalve de suffragettes in Engeland; die stelden zich gehèel beschikbaar voor de
ondersteuning van de oorlog), ongevoelig voor het opgelaaide nationalisme. Daarnaast ging
de kiesrechtstrijd door; in de meeste landen (behalve o.m. Frankrijk en Zwitserland) kregen
de vrouwen aan het eind van de oorlog of kort daarna dan eindelijk het kiesrecht. En zoals al
verteld was het daarmee met de massale aanhang van de vrouwenbeweging afgelopen: de
vrouwen hadden nu hun formele politieke gelijkheid gekregen - wie nu nog zeurde over
ekonomiese,juridiese of seksuele ongelijkheid was een mannenhaatster of een manwijf.
Voor de middenklasse kwam er een nieuwe vorm van vrouwelijkheid in zwang, die er minder
zwak en onderworpen uitzag dan de Victoriaanse van de eeuw daarvoor, maar die in wezen