A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 10 Monopolistiese samenlevingen in koude oorlog met het kommunisme;
de harmoniese manschappij
206
gewerkt te hebben dat de misdaden van de Nederlanders in Indonesië, de Amerikanen in
Korea en van de Fransen in Indo-China en Algerije door het merendeel van de westerse
mensen zo niet gewoon, dan toch hoogstens een beetje onverkwikkelijk gevonden werden.
Het èchte gevaar waren de Russen. Duizenden mensen vluchtten naar Australië en Canada,
om op een veiliger afstand te zitten. En steeds meer mensen gingen echt geloven dat het
westen vrij was, en dat de profeet van de vrijheid Amerika was.
Ondertussen werd in de Verenigde Staten, onder leiding van senator McCarthy de jacht op
'kommunisten' geopend: iedereen die maar enige sympathie had getoond voor de linkse
beweging moest voor de kommissie voor 'on-Amerikaanse aktiviteiten' verschijnen en werd,
als er geen bekentenis kwam, manschappelijk onmogelijk gemaakt.
Dat was, heel in het kort, het politieke klimaat van de westerse landen in de vijftiger jaren.
We moeten nu kijken hoe vrouwen en mannen van verschillende klassen leefden, hoe zij
dachten en voelden.
Het kapitalistiese leven in de vijftiger jaren; het harmonie-model en de angst
De achtergrond van het leven in de vijftiger jaren was angst. Bij bezitters, en bij
goedbetaalde middenklassers was het de angst voor het kommunisme en voor de
opstandigheid van onbekende, niet blanke volkeren in de derde wereld. Bij arbeid-st-ers,
huisvrouwen en kleine zelfstandigen was er de angst voor krisis, werkloosheid en armoe. En
bij iedereen, veel vager maar ook veel heftiger, was er de angst voor de atoombom. De
atoombommen op Hirosjima en Nagasaki hadden wel duidelijk gemaakt dat een atoomoorlog
niet te overleven viel; de mensheid had wel eerder geleden onder ondergangsangsten, maar
die angsten hadden nu een werkelijke basis gekregen: de wereldmachten waren nu in staat
om de hele mensheid uit te roeien, ja zelfs om al het leven op aarde te vernietigen.
Met een dergelijke angst is eigenlijk nauwelijks te leven; hij moet verdrongen worden;
mensen willen er niet aan denken. Maar door er niet aan te denken sluiten ze hun toekomst
af - want ieder toekomstplan wordt verstoord door die angst: zou over tien jaar de atoombom
nog niet gevallen zijn? Hoe ingrijpend die angst voor het hele bewustzijn is, is nauwelijks te
schatten; het besef dat de hele wereld vernietigd kan worden, moet als een bom in het
bewustzijn van de vijftiger jaren ingeslagen zijn. Daarna werd alles anders. De Russiese
schrijver Paustovsky beschrijft in zijn autobiografie hoe hij in het begin van de twintiger jaren
ergens op een steiger zit, bij zonsondergang, en hoe hij de 'stem van de poëzie' hoort als 'de
roep van oceaangolven, de roep van de ruimte en van alle betoverende dingen waarmee de
aarde zo rijk bedeeld is' - en dan voegt hij er aan toe: 'Er was toen nog geen atoombom, en
de donkere dood bedreigde de aarde nog niet. Aarde, water en lucht waren vrij van de
gevolgen van de menselijke gewelddadigheid. Onze onbewuste geest was nog niet bedrukt
door atomiese angst.'
Er waren slechts enkelen die die angst te lijf gingen en hem omzetten in verzet: dat waren
degenen die de ban-de-bomdemonstraties hielden. De meerderheid beschouwde hen als
naïef, en probeerde er alleen maar zo min mogelijk over na te denken. De angst voor de
atoombom maakte het leven van het moment - 'het hier en nu' zoals dat tegenwoordig heet -
ekstra dringend; en daarmee verdween ook het verleden. Het bestaan stolde in
onveranderlijke, onbeweeglijke strukturen.
Het enige wat nog bewoog, was de ekonomie. Die groeide. Ekonomiese groei was het enige
lichtpunt van het bestaan. Daarmee konden alle kwaden bestreden, alle angsten getroost,
alle konflikten gesmoord worden. Stijgende welvaart voor iedereen - dat was wat het
kapitalisme te bieden had.
Voorop gingen de Verenigde Staten. In Europa moest eerst de buikriem nog aangehaald
worden om de industrialisering op gang te helpen. Daar tobden de huisvrouwen nog rond
met levensmiddelenbonnen en tekstielpunten. Daar knoopten ze de eindjes aan elkaar om