A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 10 Monopolistiese samenlevingen in koude oorlog met het kommunisme;
de harmoniese manschappij
211
zegeningen: brood op de plank, misschien zelfs promotiekansen, en zo niet - dan hadden ze
maar beter moeten opletten op school.
Buiten het werk, in de politieke beheersing van dit alles, zag het er in de vijftiger jaren
eigenlijk net zo onwrikbaar en onveranderlijk uit. We hebben gezien hoe de
arbeidersbeweging en de sociaal-demokraten geleidelijk, via allerlei soorten overleg en
regeerverantwoordelijkheid, in het manschappelijk stelsel waren opgenomen: zij zetten zich
niet meer in voor het belang van de arbeid-st-ers, maar zij waakten over het algemeen
belang.
En dat deden zij samen met de vertegenwoordigers van de machthebbers. Dat was nog een
heel ingewikkeld gedoe, want er was natuurlijk geen sprake van dat er maar twee partijen
waren: bezitters en niet-bezitters. Er waren er veel meer. Er waren katholieke en
protestantse partijen, waarin werkgevers en werknemers broederlijk verenigd waren. Dat
soort partijen nam een soort middenpositie in tussen de liberalen, die openlijk de belangen
van de werkgevers behartigden, en de sociaal-demokraten die zeiden de werknemers te
vertegenwoordigen.
Al die partijen waren, als de verkiezingen in zicht waren, druk bezig om duidelijk te maken
dat ze het beste met de mensen voor hadden; ze waren allemaal voor welvaart, voor orde en
rust, voor de defensie tegen het kommunisme (behalve natuurlijk de CPN), voor zorg voor
zieken, kinderen en ouden van dagen. Daarnaast hadden ze dan allemaal nog speciale
aanbiedingen: iets katholieks, iets protestants, iets voor de arbeiders, iets voor de kleine
zelfstandigen. Als de verkiezingen voorbij waren, moest er geregeerd worden door
wisselende kombinaties - 'koalities' - van ministers van verschillende partijen. Die moeten
daarvoor natuurlijk allerlei kompromissen sluiten: ze kunnen nu eenmaal niet allemaal hun
zin krijgen. Ze kunnen zich dus ook niet aan hun verkiezingsbeloften houden, want dan zou
er geen regering gevormd kunnen worden. Ook in landen als Engeland, West-Duitsland en
Amerika waar maar twee grote partijen zijn, kan een 'linkse' regering niet zomaar doen wat
ze willen. Ze moeten rekening houden met 'het bedrijfsleven', het kapitaal dat heel wat
machtsmiddelen tot zijn beschikking heeft om een eventuele onwillige regering te dwingen -
met als uiterste middel het maken van een krisis door het kapitaal in het buitenland te
beleggen. Rechtse of linkse regeringen, beide behartigen zij meestal braaf het 'algemeen
belang', het belang van de bezitters, al kunnen linkse regeringen er soms nog wel iets
doorkrijgen wat echt in het belang van iedereen is, zoals in Engeland de genationaliseerde
gezondheidszorg.
In Nederland is een linkse regering zelfs nog nooit voorgekomen, omdat de linkse partijen
nog nooit de helft van de stemmen hebben gehaald bij de verkiezingen (een extra probleem
is dat de PvdA niet met de CPN in de regering wil zitten en de PSP vermoedelijk niet met de
PvdA). In de vijftiger jaren zakte bovendien het aantal linkse stemmen voortdurend, nadat er
na de oorlog even een korte opleving was geweest.
Techniek en wetenschap als ideologie
Huisvrouwen, witte en blauwe boorden, kraagjes, zij zagen het nut van de strijd niet meer in.
Zij geloofden in het algemeen belang, in de goede bedoelingen van hen, die (misschien nog
wel door god) boven hen waren gesteld. En het meest nog geloofden ze in deskundigheid. In
de deskundigheid van de mensen die meer geleerd hadden dan zijzelf. Het naoorlogse
geloof is het geloof in de wetenschap.
Eeuwenlang was de wetenschap ontwikkeld door de mannen van de heersende klasse; nu
werd hij naar buiten gebracht om de mensen te overtuigen van de onvermijdelijkheid van de
bestaande toestanden. Wetenschap werd ideologie.
We zullen dadelijk zien hoe het leven van vrouwen via de wetenschap geregeld werd; op het
gebied van de politiek geldt hetzelfde. De politiek was in de vijftiger jaren niet meer een strijd
om hoe alles verdeeld moest worden - krijgen de arbeiders meer geld of de werkgevers;