A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 10 Monopolistiese samenlevingen in koude oorlog met het kommunisme;
de harmoniese manschappij
208
bewezen. In Nederland zei Juliana, die toen nog prinses-regentes was, in een rede in 1948:
'Een van de grootste mannen van deze tijd heeft zich eens laten ontvallen, dat de mannen
deze wereld zo slecht hadden geleid, dat het tijd werd dat vrouwen haar kans kregen om het
beter te doen.'
Nu, die kans kregen ze: in het gezin. De overtuiging dat vrouwen zich met de politiek
moesten gaan bemoeien om de wereld te verbeteren werd geluidloos omgebogen naar de
overtuiging dat vrouwen in hun positie als huisvrouwen moeder de macht hebben om betere
mensen op te voeden.
In Nederland wierpen de vrouwenverenigingen zich meteen na de oorlog met hartstocht op
wat zij de 'zedenverwildering' van meisjes noemden; ze zetten zich in voor de verbetering
van het gezinsleven van hun leden.
Vooral op het platteland was dat heel belangrijk want daar woonden heel wat moeders en
huisvrouwen, die opgevoed moesten worden. Duizenden vrouwen werkten daar nog in de
landbouw, tuinbouw en op gemengde bedrijven. Maar in de kapitalistiese opbloei werden ook
de landbouw en veeteelt gemechaniseerd: en daarmee werden die mannenwerk. De
vrouwen van die mannen moesten nu heropgevoed worden tot gewone, nette huisvrouwen:
de plattelandsvrouwenverenigingen leerden hen dan ook bloemschikken en tafeldekken -
voor de oorlog was dat al kleinschalig begonnen, na de oorlog kwam het goed op gang.
Alle getrouwde vrouwen moesten naar huis om de nieuwe generatie te gaan verzorgen.
Eigenlijk kwam dat ekonomies niet zo goed uit, die eerste jaren na de oorlog, want er was in
fabrieken, wasserijen, kantoren en in de verzorgende beroepen een enorm tekort aan
vrouwelijke arbeidskrachten - maar het lange termijnbelang van alle mannen ging voor. Het
huwelijksverbod voor ambtenaressen bleef dan ook bestaan, al werd het een aantal jaren
steeds maar opgeschort omdat de ambtenaressen ècht niet gemist konden worden. Een
speciale kommissie werd ingesteld om de vrouwen lonen te verlagen - want die waren in de
oorlog wel tot 60 procent van de mannenlonen gestegen!
De enige vrouwen die moesten werken waren de jonge, ongetrouwde vrouwen. Daar
moesten er dus meer van komen om al die lege arbeidsplaatsen op te vullen. En dat lukte
ook uitstekend door de leerplicht van meisjes met een jaar te verkorten. Even werd er zelfs
gedacht aan een dienstplicht voor meisjes; ze zouden vanwege het tekort aan dienstmeisjes
verplicht moeten worden om één jaar voor half geld in een gezin te gaan werken, voordat ze
'echt' mochten gaan werken (later zou de 'stage' uitgevonden worden om aan onbetaalde
arbeidskracht te komen), maar een dergelijke dwangmaatregel, zo kort na de Duitse
bezetting, riep te veel verzet op.
Ondertussen was het niet zo dat de arbeidsomstandigheden en de lonen van de meisjes zo
prettig waren dat ze besloten om maar niet te trouwen. Ze kregen het meest eentonige
lopende-band-werk te doen omdat, zoals Hilda Verwey-Jonker verklaarde, dat soort werk zo
slecht voor mannelijke arbeiders was. Ze maken vaak dagen van 11 uur, het reizen
inbegrepen, 6 dagen per week: 'Haar dag bestaat uit vroeg opstaan, naar de trein hollen, in
propvolle treinen staan 'hangen' ... om half acht het werk beginnen. Ze staat dan in vele
fabrieken haar werk te doen dag in dag uit. Ze gaat 's avonds naar huis, waar haar in het
grote gezin vaak nog weer werk wacht.', aldus een rapport van kort na de tweede
wereldoorlog, geciteerd bij Els Blok. En niet alleen wachtte haar nog vaak werk in het gezin,
ook was het vanzelfsprekend dat zij het grootste deel van haar loon aan haar vader afdroeg,
een loon dat hoe dan ook zo laag was dat ze er nooit zelfstandig van zou kunnen leven.
Geen wonder dat ze uit die slavernij verlost wilden worden; geholpen door de Amerikaanse
droom 'kozen' ze dan ook bijna allemaal ervoor om zo snel mogelijk te trouwen.
Terwijl er vanwege de slechte arbeidsomstandigheden een schrijnend tekort aan vrouwelijke
arbeidskracht was voor de verzorgende beroepen - verpleegster, gezinsverzorgster - nam de
propaganda voor de verzorgende aard van de vrouw voortdurend toe. Het moederschap als
de natuurlijke bestemming van de vrouw werd verheerlijkt. De propaganda daarvoor, die al in
de achttiende eeuw was begonnen, was nu zo uitgebreid en indringend - en de manschappij