A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 1 De eerste vrouwenbewegingen
23
is dat ingewikkelder omdat de overheid zich wél met de lonen en werkomstandigheden
bemoeit, maar dat was in de vorige eeuw nog niet het geval). De enige manier om iets tegen
de werkgevers te beginnen was een georganiseerde staking van arbeid. Want de kapitalisten
waren in zoverre van de arbeidsters en arbeiders afhankelijk dat ze geen geld konden
verdienen als er niet gewerkt werd.
Het 'proletariërs aller landen verenigt u' was voor vrouwelijke arbeiders even belangrijk als
voor mannelijke. Dat was ook de reden dat Jeanne Deroin zich in Frankrijk inzette voor een
federatie van alle vakbondjes, en dat ze zelfs het mannelijk eergevoel wel wilde ontzien, toen
ze werd gevraagd te verzwijgen dat zij dat bedacht had.
De arbeidsters moesten dus voortdurend kiezen of ze nu als vrouw of als arbeidster wilden
vechten: met vrouwen tegen de speciale onderdrukking van vrouwen, of met mannelijke
arbeiders tegen hun onderdrukking als arbeidster. In teorie lijkt dat missschien nog wel
mogelijk, maar in de praktijk leverde dat allerlei problemen op. Daarom is de
vrouwenbeweging van de veertiger jaren in Frankrijk ook zo biezonder; zij vochten én voor
álle vrouwen én voor de mannelijke arbeiders.
Naarmate de mannelijke arbeidersbeweging beter georganiseerd raakte, bleek dat er
helemaal niet zo veel plaats voor arbeidsters was, laat staan voor hun specifieke eisen en
verlangens. Als de arbeidsters daartegen protesteerden kregen ze steevast te horen dat ze
eerst de mannen met hun revolutie moesten helpen en dat daarna, onder het socialisme, ze
vanzelf niet meer onderdrukt zouden zijn.
Maar steeds zijn er arbeidsters gebleven die eraan hebben vastgehouden dat ze niet alleen
door de kapitalisten, maar ook door de mannen van hun eigen klasse werden onderdrukt. Zij
hebben geprobeerd te blijven samenwerken met de burgerlijke feministen voor de
gemeenschappelijke vrouwenbelangen.
Aan de andere kant waren er ook burgerlijke feministen die de ekonomiese uitbuiting van
vrouwen een schandaal vonden en die hun uiterste best deden om arbeidsters te steunen bij
stakingen en akties. Maar veel waren het er niet en veel steun van vrouwen uit hun eigen
klasse kregen ze ook niet. Dat merkten bijvoorbeeld Elisabeth Cady Stanton en Susan
Anthony in de Verenigde Staten. Zij hadden meegedaan aan de opstelling van de Seneca
Falls Verklaring, zij vochten hun hele leven tegen de onderdrukking van alle vrouwen in alle
opzichten: niet alleen politiek en juridies, maar ook ekonomies, sociaal en seksueel. Zij
zagen ook in dat de vooroordelen tegen negers uit dezelfde bron voortkwamen als
vooroordelen tegen vrouwen. Maar naarmate hun beweging groeide werden ze steeds
eenzamer. Want de meeste vrouwen uit de beweging wilden alleen maar vechten voor
politieke en juridiese rechten van burgervrouwen. En eigenlijk hadden de vrouwen van de
Seneca Falls Verklaring daar zelf ook wel schuld aan, doordat ze in die verklaring de
politieke rechten vooropgesteld hadden; daarmee hadden ze de suggestie gewekt dat met
het verkrijgen van het kiesrecht het doel bereikt zou zijn.
Als nu maar het kiesrecht snel verkregen was, dan hadden alle vrouwen in de vorige eeuw al
gemerkt dat daarmee eigenlijk niet zo veel veranderde. Maar dat kiesrecht bleek helemaal
niet zo snel te veroveren. Dat betekende dat op den duur alle energie en vindingrijkheid in de
kiesrechtstrijd verdween, zodat de andere punten steeds meer op de achtergrond
verdwenen.
Van vrouwenbeweging tot damesbeweging
Dat de burgervrouwen de politieke eisen het belangrijkst vonden, zodat langzaam maar
zeker de arbeidsters uit het gezicht verdwenen en de vrouwenbeweging een
damesbeweging werd, had natuurlijk ook zo z'n redenen. De belangrijkste reden was dat de
burgervrouwen eigenlijk best belang hadden bij de situatie die voor arbeidsters ondragelijk
was. Want eigenlijk wilden veel burgervrouwen in grote lijnen de situatie waarin zijzelf zaten
zo houden; ze wilden er alleen iets bij. Ze wilden geen afstand doen van de mooie huizen
waarin ze woonden, van het eten dat ze te eten hadden, van de vakanties en de mooie