A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 1 De eerste vrouwenbewegingen
24
kleren. Dat vonden ze allemaal hele vanzelfsprekende zaken. Maar dat de rijkdom van hun
mannen, waarvan zij behalve de nadelen ook de voordelen ondervonden, iets te maken had
met de armoe van de arbeidsters en arbeiders, dat wilden ze niet tot zich laten doordringen.
In een samenleving met grote tegenstellingen tussen rijk en arm weten rijke mensen in hun
hart natuurlijk best dat die ongelijkheid niet eerlijk is. Maar ze bedenken er allerlei
rechtvaardigingen voor, zoals: 'God heeft het zo gewild' of 'Het is hun eigen schuld' of, als ze
moe worden van het denken erover, houden ze gewoon op erover na te denken. Dat is ook
niet zo moeilijk, want ze wonen in andere buurten en hebben andere kennissen; dus ze
hoeven die armoe ook haast niet te zien.
Nu waren de burgervrouwen weliswaar niet zelf rijk, maar ze dachten wel zoals hun rijke
vaders of echtgenoten. Als ze zich echt waren gaan verdiepen in het leven van de
arbeidsters - dus niet alleen een pannetje soep brengen en het jongste kind over de bol
aaien - dan hadden ze zich ook moeten verdiepen in de oorzaken ervan en in of er wat aan
te doen was, en wat dan. Ze hadden zich moeten gaan verdiepen in andere boeken dan die
hen nog net werden toegestaan. Ze mochten nog wel de boeken lezen die gingen over
armoe en over dat er zielige armen waren, maar ook hele vervelende, en dat er bruten van
werkgevers waren, maar ook hele menslievende, en dat als iedereen nu maar een beetje
begrip voor elkaar had alles wel goed zou komen. De boeken waarin stond dat het alleen
maar goed zou komen als er een revolutie kwam en de arbeiders de macht van de burgers
zouden overnemen, of die daar nou begrip voor hadden of niet, die lazen ze niet.
Politieke ekonomie en revolutie
Suzanne Voilquin en haar opvolgsters in Frankrijk waren in hun strijd voor een beter bestaan
voor alle vrouwen, wél geïnspireerd door boeken die gingen over veranderingen en over de
ideale samenleving. In het begin van de negentiende eeuw waren er verschillende klubjes
die zich bezighielden in kleine koöperaties op een andere manier de arbeid te organiseren
(in Frankrijk Saint Simon, Faurier en Proudhon, in Engeland Robert Owen).
Aan het eind van de veertiger jaren begon het werk van Marx en Engels te verschijnen. Zij
vonden dat je niets had aan het vage dromen over een betere toekomst of aan het
wegvluchten in kleine 'veilige' groepjes; zij zeiden dat er moest uitgezocht worden, op
wetenschappelijke wijze, welke mogelijkheden voor een betere samenleving er nu werkelijk
aanwezig waren. Zij zeiden dat de macht over het doen en laten van alle mensen in handen
was van een hele kleine groep: de kapitalisten; die hadden het geld, de fabrieken, de
machines (de produktiemiddelen). De arbeiders hadden niets anders dan hun eigen
arbeidskracht. Die moesten ze verkopen aan de kapitalisten, om zelf in leven te kunnen
blijven. Omdat die arbeiders niets anders hadden, moesten ze wel genoegen met. het loon
dat hun voor hun arbeid geboden werd. Door de arbeiders veel te weinig te betalen, konden
de kapitalisten de opbrengst van alle uren dat de arbeiders voor niets werkten in hun eigen
zak steken. Marx en Engels zeiden dat de arbeiders met geweld de produktiemiddelen van
de kapitalisten moesten afnemen en zelf de organisatie van de arbeid en daarmee van de
samenleving in handen moesten nemen. De teorie die laat zien hoe de manier waarop de
samenleving georganiseerd is alles te maken heeft met wie de ekonomiese macht heeft,
noem je de politieke ekonomie.
Door het werk van Marx en Engels te bestuderen konden vrouwen gaan begrijpen hoe de
politieke ekonomie in elkaar zat. Sommige vrouwen hebben dat inderdaad gedaan, maar die
hoorden dan bij de socialistiese beweging. In burgerkringen drongen de nieuwe teorieën
nauwelijks door. Een van de eerste stukken van de nieuwe beweging, het Kommunisties
Manifest, uit het revolutionaire jaar 1848, begon met de zin: 'Een spook waart door de
wereld, dat is het spook van het Kommunisme'. Dat was niet een zin die geschikt was om de
burgerij ervan te overtuigen dat de nieuwe wetenschap ook hun wetenschap was. En zo was
het ook niet bedoeld. Het Kommunisties Manifest wilde de proletariërs oproepen om zich te
verenigen en de macht in de samenleving te veroveren; het wilde niet de burgerij overreden