A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 12 De laatste trends in manschappij en vrouwenbeweging
242
Hoofdstuk 12 De laatste trends in
manschappij en vrouwenbeweging
De demokratiseringsbeweging: modernisering van de burokratie
De spanning op de arbeidsmarkt was niet het enige probleem waar de mannenorganisaties
van overheid en bedrijfsleven intern mee te maken hadden. Er zaten ook ernstige
spanningen in hun organisatie zelf.
Voor een deel werden die spanningen nog steeds veroorzaakt door de klassenstrijd tussen
bezittende en niet-bezittende mannen. We hebben gezien dat als antwoord daarop zowel bij
bedrijfsleven als overheid steeds uitgewerkter vormen van burokratie ontstonden om al die
mannen in een samenhang te organiseren, een zekere mate van onderlinge konkurrentie
mogelijk te maken en toch de laagste klasse mannen globaal op zijn plaats te houden.
We hebben al gezien dat in de 60er jaren juist de mannen die als toekomst hadden om in die
burokratieën te gaan werken in opstand begonnen te komen. De traditionele strakke
burokratie was duidelijk wel een grote stap vooruit in het organiseren van grote groepen
mannen, maar hij was nog niet volmaakt; hij was te autoritair. De onpersoonlijkheid was te
ver doorgevoerd, de macht van 'het voorschrift' te groot.
Onzichtbare direkties en besturen dirigeerden gigantiese bedrijven en overheidsinstellingen,
van bovenaf, met starre voorschriften en hiërarchiese omgangsvormen. De mannen die er
werkten hadden onvoldoende bewegingsruimte om zich als volledige mensen (dus volledige
mannen) te blijven beleven: er werd te veel gemord en te weinig gewerkt. De burokratieën
moesten duidelijk veranderen - zowel van binnen als van buiten werden 'autoritaire
systemen' aangevallen. Demokratisering was hèt wachtwoord van de 60er jaren; in
Nederland was er zelfs een politieke partij voor opgericht (D66). Tenslotte heerste er officieel
een demokraties systeem; was iedereen vrij en gelijk; nu werd ineens ontdekt hoe weinig
daarvan in de praktijk terecht gekomen was. Organisatie- en bestuursdeskundigen gingen
aan het werk om te onderzoeken hoe organisaties gedemokratiseerd konden worden.
Het probleem daarbij was natuurlijk dat het systeem in wezen helemaal niet veranderd kón
worden. De taken die de burokratieën hadden op het gebied van produktie en overheersing
bleven namelijk hetzelfde.. Alleen de manier waarop moest anders. Zowel de mensen die in
allerlei bedrijven werkten, als degenen die als klant - bijvoorbeeld van overheidsinstellingen -
ermee te maken kregen, moesten het gevoel krijgen dat ze vrij waren.
Het proces dat op gang kwam was een doorwerking van de grondbeginselen van het
kapitalisme, de verdere uitwerking van het begrip 'vrije arbeid'; de schijn dat niemand
gedwongen wordt om te werken, maar zelf - in vrijheid - er voor kiest.
Dit kon bereikt worden door de mensen inspraak te geven; ze te laten meepraten over
beslissingen die door anderen genomen werden, op basis van informatie die alleen de top
had. Maar alleen 'inspraak' vonden de opstandigen te weinig; ze wilden meebeslissen, op
basis van gelijkheid. Maar ja, wat voor gelijkheid? De klassetegenstellingen tussen bezitters
en niet-bezitters waren nog levensgroot aanwezig. Als ze als gelijke partijen om de tafel
zouden gaan zitten, zou al gauw blijken dat hun belangen op veel punten lijnrecht tegenover
elkaar stonden, en dan zouden de meest uitgebuiten - omdat zij de grootste groep vormden -
aan het langste eind trekken. Stel je voor wat er zou gebeuren als de leerlingen op school;
de arbeid-st-ers in de fabriek, het kraagjes proletariaat en het witte boordenproletariaat ècht
zouden doordrukken wat zijzelf willen! De gelijkheid die aangeboden werd, was dan ook niet
die van werknemers ten opzichte van werkgevers, maar die van mens tot mens, dat wil
zeggen van man tot man; de persoonlijke broederlijkheid werd de fabrieken en bedrijven
binnengéhaald.