A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 2 Het ontstaan van menselijke samenlevingen
46
bezigheid was die het grootste deel van hun tijd in beslag nam. Maar toen het jagen hun
hoofdaktiviteit ging worden, was er wel een basis om over te gaan op een
gemeenschappelijke organisatie: de broederschap,. een onderlinge band die gekenmerkt
wordt door konkurrentie. Het dierlijk-mannelijk vertoon in menselijke vorm, als kultuur.Bij de
vorming van broederschappen als kulturele, menselijke omgangsvorm, was nog heel wat
meer te overwinnen dan bij de vorming van de 'moeders-zustersschappen', de moeders-
dochters-clans. Tussen de mannen onderling werd de samenwerking oorspronkelijk immers
verhinderd door het biologies bepaalde konkurrentie- en dreiggedrag. Het bindend element
daartegenover was de gemeenschappelijke jeugd, toen de jongens allemaal broers waren,
gevoed werden door dezelfde moeders. De daardoor gevormde banden waren in de
moeders-dochters-clan versterkt door menselijke instellingen en rituelen: die van het
bloedbroederschap, waarin uitgedrukt werd dat de mannen die in hun jeugd samen hebben
gegeten 'van hetzelfde vlees' zijn. Ze kunnen bijvoorbeeld allemaal een ader openen en het
bloed vermengen; ze houden feestmaaltijden, want het samen eten blijft hun belangrijkste
band. De broederschappen hoorden bij de clan: niemand kon daarbuiten bestaan. Maar door
het sekstaboe stonden de volwassen mannen er voor een deel ook buiten. Ze konden nu
eenmaal geen moeders worden. Ze bleven altijd een beetje overbodig.
Ze hebben daarop gereageerd door eigen mannenbezigheden te ontwikkelen. Dat moesten
dan bezigheden zijn die te maken hadden met de onderlinge konkurrentie van wie het
meeste vertoon van kracht en moed kon opbrengen. Bij verzamelaarsvolken gaan de
mannen liever honing zoeken - waarbij ze het risiko lopen flink gestoken te worden door
agressieve bijen - dan geduldig urenlang naar wortels graven. Een demonstratie van
uithoudingsvermogen is nu eenmaal iets anders dan een demonstratie van moed.
Het jagen is voor mannenkultuur nog beter dan het verzamelen van honing. Het is
spektakulair, levert allerlei mogelijkheden voor het vertoon van list, en is soms (lang niet
altijd, de smakelijkste dieren zijn ongewapend) zelfs gevaarlijk. En het levert een hoop
sukses op bij de rest van de clan, omdat vlees zo'n welkome afwisseling tussen al dat
plantaardig voedsel is. Desondanks heeft het heel lang geduurd tot de jacht werkelijk een
specifieke mannenbezigheid was geworden, zo sterk dat zij niet meer meewerkten met het
verzamelen. Dat komt doordat jagen zonder vuurwapens zo moeilijk is. Zelfs jagers die pijl
en boog, speerslingeraar, en andere pas betrekkelijk laat ontdekte wapens kennen, komen
heel vaak met lege handen thuis. Zij slagen er meestal niet in om meer dan eenderde van
het benodigde voedsel binnen te brengen; de rest verzamelen de vrouwen. Maar voor
mannen is eenderde van het werk al heel biezonder veel, in elk geval voldoende om een
mannenkultuur op te baseren vol van wedijver en krachtsvertoon.
In de tijd waarover we nu spreken (zo tussen 50.000 en 10.000 voor Chr.) waren de
belangrijkste wapens voor de individuele jacht ontwikkeld. We denken dan ook dat in die tijd
de banden tussen mannen vorm gekregen hebben in de broederschappen. Dat betekende
dat er een aparte mannelijke identiteit ontstond, dat mannen zich gingen onderscheiden van
vrouwen, niet meer aan hun werkzaamheden meededen. Daarom moesten jongens dan ook
als ze een jaar of zeven waren losgemaakt worden van de gemeenschap van vrouwen en
kinderen: door inwijdingsrituelen worden ze tot mannen gemaakt. Mannen zijn nu anders dan
vrouwen, en omdat ze nog steeds niet onmisbaar zijn voelen ze zich beter.
Verzamelen en jagen: vrouwenwerk en mannenspel
Je kunt je afvragen waarom vrouwen zich erbij hebben neergelegd, dat mannen meer opaten
dan ze inbrachten. In de eerste plaats was het vanzelfsprekend dat het voedsel gedeeld
werd. De vrouwen deelden het vele voedsel dat ze inbrachten, de mannen het weinige.
In de tweede plaats waren de omstandigheden waaronder veel van de verzamelaarsters-
jagersvolkeren leefden waarschijnlijk helemaal niet zo slecht. Soortgelijke volkeren die
tegenwoordig in de Kalahari-woestijn, in Afrika leven (waar zij tot nu toe nog ongemoeid zijn
gelaten, omdat het gebied zo onvruchtbaar is dat de blanken er geen belangstelling voor