A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 2 Het ontstaan van menselijke samenlevingen
43
Vanaf de stenen werktuigen begon de ontwikkeling van de mensen iets sneller te gaan. Een
miljoen jaar later, dus 1.500.000 jaar geleden had zich weer een nieuw mensentype
ontwikkeld, de 'homo erecta' (rechtopstaande mens, een idiote naam want mensen liepen
allang rechtop). Die 'homo erecta' was weer wat groter en had weer wat meer hersens dan
de 'homo habilis'. En haar werktuigen waren al heel wat meer geperfektioneerd.
De trek naar het noorden. Het vuur
Deze mensensoort is ook in Europa en in Azië gevonden. Zolang daar geen overblijfselen
van oudere mensensoorten opgegraven zijn, moeten we dus aannemen dat de 'homo erecta'
uit Afrika is komen lopen. Dat is inderdaad mogelijk, omdat juist in die tijd de zeeën weer
waren ingedroogd. De overblijfselen van de 'homo erecta' in China (die gevonden zijn in de
buurt van Peking) zijn 500.000 jaar oud. Ze hebben dus over de afstand Afrika-China
minstens een miljoen jaar kunnen doen.
Waarom de mensen naar Europa en Azië getrokken zijn weten we niet. Misschien door de
uitbreiding van het aantal groepen: verzamelaars hebben per persoon ongeveer 2,5
vierkante kilometer nodig om voldoende voedsel te vinden. In tijden van overvloed kregen de
vrouwen van sommige groepen misschien wat meer dan twee kinderen; dan zouden er op
den duur nieuwe groepen afgesplitst moeten worden, omdat groepen die te groot worden
een al te groot terrein moeten doortrekken.
Hoe groot de groepen precies waren weten we niet. De oudste hele groep die gevonden is,
dateert van 3.500.000 jaar geleden en telde 34 volwassenen en 10 kinderen (allemaal
tegelijk omgekomen door een onbekende oorzaak). De volkeren die nu nog leven van een
kombinatie van verzamelen en jagen, leven in groepen van 25 personen.
Die verhuizing naar het noorden kan ook veroorzaakt zijn door klimaatveranderingen:
doordat het zo droog werd dat de plantengroei drasties verminderde, of juist doordat het
onophoudelijke regende.
Naarmate de mensen verder uit Afrika weggingen, kunnen we steeds minder algemene
dingen over hun levensomstandigheden zeggen: sommige mensen bleven in warme streken,
andere drongen door tot koudere streken, waar minder eetbare planten groeiden en waar ze
steeds meer tijd in de jacht moesten gaan stoppen. En in de loop der jaren wisselde het
klimaat ook nog sterk. In Europa zijn er bijvoorbeeld tussen 2.000.000 en 10.000 voor
Christus vier grote koudeperiodes geweest, de zogenaamde ijstijden. In het noorden lag een
groot deel van het land dan letterlijk onder het ijs en in de tropiese en subtropiese gebieden
regende het. Tussen de ijstijden door waren er warme en relatief droge perioden.
Daardoor moeten er tussen de groepen mensen die erin slaagden zich aan de
omstandigheden van hun streek en hun klimaat aan te passen, steeds grotere verschillen
zijn ontstaan. Degenen die in de warme klimaten bleven konden verzamelaars blijven, met
wat jacht op kleine dieren voor de afwisseling. In de koude tijden en koude gebieden werd
het echter een levensbelang om metoden uit te vinden om grote dieren, die juist in die
streken leefden, te kunnen vangen, b.v. beren of zelfs mammoeten: nu moesten er wel
georganiseerde drijfjachten komen.
De trek naar het noorden, ook in tijden van afkoeling, was mogelijk gemaakt door een
nieuwe uitvinding die alle trekkers kenden: bij de kampeerplaatsen van onze voormoeders,
zijn restanten van as en houtskool gevonden, van zo'n 800.000 jaar geleden. Ze hadden dus
het vuur ontdekt, en daarmee een middel om zich in de kou in leven te houden. Huizen
hadden ze nog steeds niet, misschien wat gevlochten windschermen. En of ze al kleren
hadden betwijfelen we: er waren nog geen naalden, en spinnen en weven waren ook nog
niet uitgevonden.
Uit de uitvinding van het vuur kan je afleiden dat deze mensen al heel handig en verstandig
geweest moeten zijn. Wie ooit heeft geprobeerd een vuur te maken met behulp van één
lucifer kan zich voorstellen hoe moeilijk het geweest moet zijn zonder; hoeveel volharding en