A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 3 De vrouwen vinden de landbouw uit: de neolitiese revolutie
51
Hoofdstuk 3 de vrouwen vinden de
landbouw uit: de neolitiese revolutie
In de tijd waarin de grotschilderingen in het koude Frankrijk en Spanje gemaakt werden -
ongeveer 10.000 v.chr. - werd het in het tegenwoordige Klein-Azië en Midden-oosten, waar
nu Turkije, Syrië, Irak en Israël zijn, veel warmer. Er groeiden veel planten, in het biezonder
allerlei wilde grassen, die de vrouwen met stenen sikkels maaiden. Ook leefden er grote
kuddes wilde geiten, wilde schapen en antilopen.
Omdat de levensomstandigheden zo gunstig waren, konden deze mensen - die tot dezelfde
mensensoort hoorden als de mensen van de grotschilderingen - langere tijd op één plek
blijven. Ze hoefden niet alsmaar verder te trekken op zoek naar nieuw voedsel. Zo hebben
de vrouwen waarschijnlijk ontdekt dat het zaad wat ze het ene jaar gemorst hadden, het
volgend jaar weer ontkiemd was. En dat stukken van een knol weer in het volgend jaar
gingen uitlopen. Daarmee was de landbouw ontdekt. Een zo ingrijpende ontdekking dat deze
periode 'de neolitiese revolutie' wordt genoemd 'de revolutie van de nieuwe steentijd'.
Revolutie klinkt nogal plotseling; het was (net zoals de feministiese revolutie) natuurlijk een
zeer langzaam proces. Het kan ook best zo zijn dat al eeuwen eerder er iets
landbouwachtigs is gedaan, maar vanaf deze periode leverde de landbouw het merendeel
van het voedsel: verschillende graansoorten, knolgewassen en later ook peulvruchten. De
graafstok, die de vrouwen altijd al gebruikt hadden voor het verzamelen, was in eerste
instantie toereikend om de grond los te woelen, zodat er gezaaid kon worden. Om later ook
hardere grond te kunnen bewerken hebben de vrouwen de hak uitgevonden, een graafstok
met een plat stuk in een rechte hoek aan de onderkant; met het platte stuk werd de aarde
'opengehakt'.
Aanvankelijk waren de akkertjes snel uitgeput. Na een paar jaar brachten ze niets meer op;
dan moest er een nieuwe akker ontgonnen worden. 'Roofbouw' zou je dat tegenwoordig
noemen. Maar er was voorlopig vruchtbare grond genoeg, vooral in de rivierdalen. Het
gevolg van het ontginnen van nieuwe akkers was dat de landbouw zich tamelijk snel
verspreidde. Steeds meer verzamelaarsters in de streken met een gematigd klimaat, leerden
de nieuwe technieken: eerst op de Balkan, later verder naar het noorden. Zo ongeveer in
4000 v. chr. was Skandinavië bereikt.
Intussen deden de vrouwen steeds nieuwe ontdekkingen die het mogelijk maakten de grond
intensiever te gaan gebruiken. Ze ontdekten bijvoorbeeld dat ze op door graan uitgeputte
grond, wel weer peulvruchten konden verbouwen. En dat de grond het jaar daarop weer
geschikt was voor graanbouw: de wisselkultuur was daarmee uitgevonden. Ook ontdekten
ze dat ze de grond vruchtbaar konden houden met mest van dieren.
Het begin van de veeteelt stamt namelijk ongeveer uit dezelfde tijd en dezelfde streken, als
waar de landbouw ontstond. Het is niet moeilijk om je voor te stellen hoe jonge dieren tijdens
de jacht gevangen worden en tussen de mensen opgroeiden. (In gebieden waar de grond
hard en moeilijk te bewerken is, is de veeteelt een makkelijker bron van voedsel dan
landbouw. Veeteeltvolkeren ontwikkelen zich ook heel anders dan landbouwvolkeren. Daar
komen we straks op terug.)
Voor de streken en de periode die we nu beschrijven, vormde de veeteelt een zeer nuttige
aanvulling op het werk van de landbouwsters: voor bemesting, en natuurlijk ook voor melk,
vlees en wol.
De kombinatie van steeds intensievere landbouw met wat veeteelt - geiten, schapen en
varkens - bracht een aantal unieke beschavingen voort.