Navigation bar
  Print document Start Previous page
 93 of 270 
Next page End 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98  

A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 5 De klassieke beschavingen
93
Deze manier van denken heet 'idealisme'. Daarmee wordt niet bedoeld dat deze denkers
meer 'idealen' hebben dan anderen, maar dat zij vinden dat ideeën belangrijker zijn dan de
werkelijkheid. Volgens Plato is de zichtbare werkelijkheid bijvoorbeeld maar een
schijnvertoning, een zwakke afspiegeling van de echte werkelijkheid, die uit ideeën bestaat.
Alleen filosofen zouden volgens hem in staat zijn iets dichter bij het begrip van die ideeën te
komen; voor de gewone sterveling bleef alleen de schijnvertoning waarneembaar.
Het 'idealisme' is als denken van een heersende klasse ontstaan en het is de basis van het
denken van alle heersende klassen daarna gebleven. Het is zelfs zo ver geperfektioneerd
dat ook mensen, die er geen enkel belang bij hebben, zo zijn gaan denken, terwijl zij het zijn
die bijvoorbeeld de echte tafels moeten schoonmaken, repareren, of onderdelen ervan aan
de lopende band moeten vervaardigen.
Na 2500 jaar idealistiese propaganda is het een bewuste inspanning geworden om steeds
weer naar de basis van alle mooie ideeën te gaan zoeken. Om te vragen: 'de welvaart en de
vooruitgang', voor wie geldt dat eigenlijk? Of: 'geestelijke gezondheidszorg', wat gebeurt daar
eigenlijk? Of: 'de verzorgingsstaat', klinkt mooi, maar wie zorgt eigenlijk voor wie? Het vereist
een bewuste inspanning om op te houden te geloven dat dergelijke begrippen een eigen
bestaan hebben, los van de mensen. En om op te houden dergelijke begrippen te hanteren
alsof het stoelen en tafels zijn, of guldens en rijksdaalders.
De tegenovergestelde denkwijze heet 'materialisme'. Het is een manier van denken die
'officieel' in de vorige eeuw pas is ontwikkeld, door Feuerbach en later door Marx en Engels.
Zij gingen er vanuit dat de manier waarop mensen werken en met elkaar omgaan bepaalt
hoe mensen denken en voelen. Heel vereenvoudigd: dat mensen zijn wat ze doen en niet
wat ze denken. Feuerbach formuleerde het zo: niet god heeft de mensen geschapen, maar
de mensen hebben goden gemaakt, omdat ze daar, vanuit hun moeilijke leven behoefte aan
hebben. Wij volgen in dit boek de materialistiese zienswijze - en niet alleen omdat 'materie'
hetzelfde woord is als 'mater', het latijnse woord voor moeder, maar omdat het de enige
zienswijze is die de werkende mens, die meestal de werkende vrouw is, weer zichtbaar
maakt. Degenen die denken in plaats van te werken, hebben er immers alle belang bij
zichzelf als de hoogsten en hun ideeën als het hoogste te beschrijven, en degenen die het
eigenlijke werk doen weg te maken. Zij hebben dat zo grondig gedaan dat Marx en Engels
een histories-materialistiese metode moesten ontwerpen, om de rol van al die werk-st-ers in
de geschiedenis weer te kunnen waarnemen. Maar een dergelijke zienswijze kon pas
ontwikkeld worden toen de werk-st-ers niet meer de vrouwen en slaven van verschillende
eigenaars waren, maar als 'vrije' arbeid-st-ers in dezelfde omstandigheden leefden. Pas als
de menselijke arbeidskracht handelswaar wordt, als arbeiders onderling verwisselbaar zijn
geworden, wordt het mogelijk om over mensen in het algemeen na te gaan denken. Toch
hebben de Grieken een eerste stap daartoe gezet: zij dachten na over vrije mensen. (Daar
hoorden de werkende mensen dus niet bij, want dat waren vrouwen en slaven).
Het is voor ons vreselijk moeilijk voorstelbaar dat het begrip mens voor de Griekse tijd
helemaal niet bestond. In het clansysteem was ieder individu gekarakteriseerd door de
plaats die zij/hij in haar/zijn clan innam: er was niets gemeenschappelijks tussen degenen
die wel en niet bij de clan hoorden. Later kwam de gemeenschappelijkheid in het
stamlidmaatschap te liggen: met de mensen daarbuiten was er niets gemeenschappelijks.
Alle anderen waren vijanden of 'barbaren'.
In de Griekse stadsstaten werd de basis gelegd voor het 'ergens bijhoren' het burgerschap:
het bij de staatsorganisatie betrokken zijn. (In Athene werd dat door Solon in 594 v. chr.
wettelijk bepaald: geen stam verband meer; maar burgerschap). We hebben gezien dat die
burgers maar een klein deel van de stadsbevolking uitmaakten; vrouwen en slaven hoorden
er niet bij. Maar de mannelijke burgers waren in principe gelijk. Zij werden niet meer
onderscheiden in groepen van broers, neven en kruisneven; er bestonden geen vaste,
traditionele banden meer tussen hen, alleen die banden die ze zelf, in vrijheid hadden
gemaakt. De Griekse burgers waren in principe vrije en gelijke mensen.
http://www.purepage.com Previous page Top Next page