De Bonte Was, VROUWEN OVER HULP BIJ ZIEKTE EN PROBLEMEN, Amsterdam 1978
25
Land.' Hij draagt het boek op aan alle vrouwen. 'Met smerte, wel is waar, is U opgelegd
Kinderen te baaren, maar onder dezelve te bezwijken, is nimmer de taal van het goedertieren de
en liefderijke Opperwezen,' steekt hij hups van wal. Hij vertelt dat de overheid in 1780 een
gouden medaille had uitgeloofd voor het beste plan om aan het gebrek aan goede vroedvrouwen
een einde te maken, maar van zo'n plan is nooit iets gekomen, want de prijsvraag was uitgegaan
van 'zommige Heeren Bestierderen der Oeconomische Tak', maar velen waren van mening dat
vrouwen en kinderen, zijnde geen Oeconomische Waar, niet tot deze Tak hoorden: 'men kan in
ons Vaderland de Vrouwen en Kinderen niet op de Marten brengen om te verkopen.' Terne deelt
dit bezwaar niet. 'Men kan geene Oeconomische Fabrieken en Travieken zonder
menschenhanden bestieren, en dus zijn die inrichtingen, welke de vermeerdering der menschen
kunnen begunstigen, niet geheel van de Oeconomische Tak te scheiden.' Daarom behoort het tot
de 'wel ingerigte en gezonde Staatkunde' dat de overheid zich met de volksgezondheid bemoeit.
Vervolgens schetst hij hoe ondanks de vooruitgang van de 'vroedtkonst' nog veel geboortes
verkeerd aflopen, vooral daar waar niet de dokters in gebreke blijven, maar de natuur hen op
ergelijke wijze opscheept met kunstfouten, zoals in het geval van mismaakte vrouwen met een
vergroeid bekken en hij roept uit: 'Wie zal ons berekenen het aanmerkelijk verlies, welke den
Staat er door treft en welk een nadeel en schaade 's Lands Schatkist er jaarlijks door lijd? '
Op schrille toon wijdt hij uit over de onkunde van de vroedvrouwen, maar omdat 'deze eeuw en
misschien de volgende niet toereikende zullen zijn, om te weeg te brengen, dat de Vroedkonst
alleenlijk aan Mannen toevertrouwd zal worden' kiest hij eieren voor zijn geld. De
vroedvrouwen moeten beter opgeleid worden en hun status moet omhoog. Hij geeft een hele
reeks aanbevelingen: de overheid moet de vroedvrouwen door de nachtwacht laten begeleiden,
ze moeten een deftige en goede plaats in de kerk toegewezen krijgen, hun benoeming moet van
de preekstoel afgekondigd worden, en ze moeten worden aangesteld als regentes of goede
moeder bij bijzondere fondsen. Wat het onderwijs betreft: de vrouwen mogen geen les meer
krijgen van praelectoren en profesoren die geen enkele praktijkervaring hebben en moeten
goede, niet al te geleerde instruktieboeken komen, waaruit overhoord kan worden, zodat de
onderlinge wedijver van de leerlingen wordt aangemoedigd. Hierover moeten duidelijke
bepalingen uitgevaardigd worden, want 'zommige Vroedvrouwen zijn juist niet zeer handelbaar.'
Een probleem bij het onderwijs noemt hij dat sommige onderwijzers in de verloskunde belang
hebben bij de onkunde van de vroedvrouwen, maar voor dit verschijnsel heeft hij een
eenvoudige verklaring. Hij geeft de schuld aan de gastarbeiders. Het betreft hier uitsluitend,
meent hij, 'vreemdelingen van ons gemeenebest' die als ooievaars en zwaluwen naar Holland
komen om fortuin te maken en hij denkt dat het probleem de wereld uit zal zijn als 'de Republiek
zoodanige vreemdelingen althans met zulke tedere Ampten niet begunstigde.' Een 'inbooreling'
zal nooit 'de noch bekwaam zijnde vroedvrouwen onbekwaam verklaren en in 't geheel geen
nieuwe en bekwaame en handige aanstellen, om dus daar door zijn eigen Praktijk te vergrooten
en de Vroedvrouwen het middel van bestaan te ontnemen.' Nu horen we het eens van iemand
anders.
Ondanks zijn vertrouwen in de inborst van zijn landgenoten heeft hij toch ook nog wel wat te
zeggen over het eerloos karakter van sommige vroedmeesters die, het wordt een beetje eentonig,
zich verzetten tegen de overdracht van kennis aan de vroedvrouwen. Zo werd het professor
Camper ten zeerste kwalijk genomen dat hij vroedvrouwen het gebruik van de katheter leerde.
Dit vindt Terne onjuist. Professoren en lectoren moeten juist al het mogelijke doen om
vroedvrouwen 'kunstiger' te maken. Met de verloskundige kennis van de doctoren in de
medicijnen was het maar armzalig gesteld omdat aan de Academies (in Leiden, Utrecht,
Harderwijk, Franeker en Groningen) geen ziekenhuizen verbonden waren en als er al
verloskunde werd onderwezen dit tot 1784 tot theorie beperkt bleef.