A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 10 Monopolistiese samenlevingen in koude oorlog met het kommunisme;
de harmoniese manschappij
214
de laagste klassen lag de nadruk op het huishouden: een schoon huis, voedzaam eten en
schone kleren. Dat waren om zo te zeggen de basisvoorzieningen die de verzorgingsstaat
aan alle mannen garandeerde. Een groot deel van de arbeidersvrouwen volgde de
huishoudelijke instrukties, die ze van hun moeders, buurvrouwen, dochters,
huishoudschoolleraressen, echtgenoten, huisdokters of pastoors kregen, uit zichzelf op.
Maar er waren er ook die zich niet wilden of konden aanpassen. Dat waren de moeders van
de zogenaamde 'asociale' gezinnen, waar niet van borden werd gegeten, maar van de tafel;
waar het ondergoed niet regelmatig gewassen werd, laat staan versteld; waar voor de
ongezeemde ramen geen nette valletjes hingen. Na de oorlog waren er nog zoveel van
dergelijke gezinnen, dat er gezinskampen werden georganiseerd om ze (de vrouwen dus)
een heropvoeding te geven. Er werden echter ook goedkopere metoden gevonden; alle
'asocialen' werden in een bepaalde stadswijk ondergebracht, in de slechtste huizen, bij
elkaar. Dan werd het maatschappelijk werk erop af gestuurd om de gezinnen te 'begeleiden'.
Ook op het platteland viel heel wat te begeleiden en te heropvoeden.
De traditionele vrouwenverenigingen en de kerkelijke instellingen van maatschappelijk werk
deden wat ze konden. Alleen gingen ze daar nog een beetje ouderwets te werk. De
katholieken namen daarom in 1953 het initiatief tot het oprichten van een heel ministerie voor
maatschappelijk werk (het huidige CRM) dat ervoor moest zorgen dat al die begeleiding van
huismoeders overal uitgebreid werd, en op wetenschappelijke wijze uitgevoerd. De sociaal-
demokraten zagen er eerst niet zo het nut van in; maar later waren ze entoesiast. Ook het
'jeugdwerk' moest op poten gezet worden, om, zoals de latere minister Cals schreef, 'via de
jeugd in de gezinnen te kunnen penetreren'.
Naast het maatschappelijk werk voor 'probleemgezinnen', ongehuwde moeders en
bandeloze jeugd, werd er ook nog steeds hard gewerkt met dat andere middel tot
disciplinering van vrouwen: de kinderbescherming. Moeders moesten helpen de
maatschappij te beschermen tegen hun eventuele ongezeggelijke of misdadige kinderen. Als
ze dat niet deden werden ze uit de ouderlijke macht ontzet: ze raakten dan haar kiesrecht
kwijt en de staat nam de opvoeding van de onaangepaste kinderen over in tuchthuizen en
inrichtingen. De dreiging daarmee werd gebruikt om de moeders op te voeden: was het huis
te slordig, zaten er gaten in de onderbroekjes van de kinderen? Als de kinderbescherming
daarover gewaarschuwd was door nette buren, moest de slordige moeder maar aantonen
dat ze ècht 'een band met de kinderen had', want anders dreigde er wat.
Geen wonder dat zulke vrouwen, als de maatschappelijk werkster in aantocht was,
koortsachtig het huis gingen schoonmaken en versieren (bijvoorbeeld door luiers op de tafels
te leggen bij gebrek aan kleedjes) om duidelijk te maken dat ze heel goed begrepen wat er
van ze verwacht werd.
Die maatschappelijk werksters kwamen zelf uit gezinnen waar schone huizen en
tafelkleedjes volstrekt vanzelfsprekend waren, Die dachten dus dat ze ècht bezig waren om
de belangen van de arme kinderen te behartigen. Zij hadden geen huishoudelijke opleiding
gehad, maar een psychologiese. Zij wisten precies uit de boeken van de psychologen die het
precies wisten, hoe kinderen het best konden opgroeien en wat ze daar allemaal voor nodig
hebben: in de eerste, tweede, en derde plaats moederliefde.
De wetenschappelijke begeleiding van middenklasse-moeders
Daarmee zijn we dan op het tweede terrein van de wetenschappelijke begeleiding van de
vrouw gekomen: het moederschap. Waren de basisinstrukties voor het huishouden hetzelfde
voor de vrouwen van alle klassen, voor het moederschap lag dat heel anders. Voor de
kinderen uit de arbeidersklasse gold immers dat ze moesten leren gehoorzamen: als ze in de
fabriek, ergens in de huishouding, of later zelf als huisvrouw gingen werken was dat het
allerbelangrijkst: gehoorzamen en de opdrachten die ze kregen van baas of echtgenoot
behoorlijk uitvoeren. Voorzover de moeders uit de arbeidersklasse hun kinderen dat niet uit