A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 10 Monopolistiese samenlevingen in koude oorlog met het kommunisme;
de harmoniese manschappij
215
zichzelf bijbrachten, was er het maatschappelijk werk, de kinderbescherming en natuurlijk -
niet op de laatste plaats - hun eigen echtgenoot, die het gezag dat gehoorzaamd moest
worden belichaamden. Vader was de baas in huis en als iemand aan zijn gezag tornde
dreigde er slaag.
Ook in de middenklassen werd er heel wat door vaders geslagen, maar de kinderen moesten
toch een andere opvoeding krijgen, méér opvoeding, want ze moesten niet alleen leren te
gehoorzamen, maar ook leren bevelen te geven en gezag uit te oefenen - tenminste de
jongens. Die moesten immers de nieuwe middenkaders in de burokratieën gaan bemannen;
die moesten de bedrijfsleiders worden in de fabrieken, waar steeds geestdodender
handelingen door arbeid-st-ers moesten worden verricht. Die moesten ook in het onderwijs
de nieuwe 'waarden en normen' aan de volgende generatie gaan overdragen. Voor de
meisjes gold dat ze de echtgenotes moest worden van al die mannen; daarvoor moesten ze
een beetje zelfstandig zijn, een beetje ontwikkeld, en natuurlijk ook moederlijk, omdat hun
taak zou zijn om weer een nieuwe generatie van die jongens groot te brengen.
Het moederschap voor de middenklassemoeders was dus een hele ingewikkelde
aangelegenheid. Wetenschappelijke begeleiding voor al die uiteenlopende opdrachten leek
dan ook noodzakelijk, om te voorkomen dat ze hun natuurlijke taak niet goed zouden
uitoefenen.
Die wetenschappelijke begeleiding van het moederschap was al een paar eeuwen eerder
begonnen; in de achttiende eeuw was het moederschap immers uitgevonden door artsen en
filosofen, omdat ze hoopten daarmee de komende generaties te beïnvloeden, dat wil
zeggen: de komende generaties jongens van de heersende klassen. Pas in de twintigste
eeuw werd de beïnvloeding van alle jongens systematies aangepakt, dus ook het
moederschap.
Er kwamen aparte specialisten: kinderpsychologen, pedagogen, kinderrechters en
kinderartsen. In de twintiger jaren ontstonden in de V.S. de eerste instanties om al die
wetenschappen ook daadwerkelijk aan de moeders door te geven: de Medies
Opvoedkundige Buro's. Zoals in 'Van moeder op dochter' staat: 'Van het misdadige kind
kwam men op het moeilijke kind en vandaar tot het inzicht dat tijdige raad en verklaring een
enorme preventieve werking konden hebben.' Psychiatries geschoolde maatschappelijk
werksters - die hun opleiding gehad hadden om de soldaten die uit de eerste wereldoorlog
met zenuwstoornissen waren teruggekeerd, te begeleiden - werden nu voor kinderen
ingezet. Ook in andere westerse landen kwamen dergelijke buro's. Samen met de justitiële
kinderbescherming gingen ze een steeds groter netwerk vormen, waarmee moeders met
'probleemkinderen' gekorrigeerd konden worden.
Dergelijke systemen van direkte beïnvloeding zijn natuurlijk duur en onprakties. Ze
funktioneren het effektiefst als stok achter de deur voor de moeders die het systeem van
regels uit zichzelf moeten uitvoeren. Bij de moeders uit de middenklassen was dat het
gemakkelijkst te bereiken. Zij werden overspoeld met boeken en boekjes over
kinderopvoeding en, als ze wat minder geschoold waren, met artikelen in damesbladen.
Barbara Ehrenreich en Deirdre English hebben voor Amerika geïnventariseerd wat de
afgelopen 150 jaar aan wetenschappelijke instrukties over moeders is uitgestort in 'For her
own good, 150 years of the Experts' Advice to Women'. Zeer geestig beschrijven ze hoe de
moeder die de aanwijzingen opvolgde vaak bij een volgend kind haar hele
opvoedingsmetode moest veranderen om 'bij' te blijven. Op de spartaanse koelheid van het
'behaviorisme' van de twintiger jaren, dat alleen via dressuur welopgevoede burgers wilde
vervaardigen en daarom moeders verbood om haar kinderen meer te knuffelen dan met een
nachtzoen op het voorhoofd, volgde voor de dertiger en veertiger jaren de 'libidinal
motherhood': de nadruk kwam toen juist op de lichamelijke beleving van het moederschap te
liggen, met eindeloos geknuffel en geaai. Deze absurde tegenstelling werd in de vijftiger
jaren verfijnd; de tegenpolen van warmte en afstandelijkheid werden door elkaar gemengd
tot een onuitwarbare kluwen van tegenstrijdige voorschriften.