A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 10 Monopolistiese samenlevingen in koude oorlog met het kommunisme;
de harmoniese manschappij
220
De naoorlogse wederopbouw van het kapitalisme ging gepaard met een algemene druk op
alle vrouwen om te trouwen, en met de algemene opvatting dat getrouwde vrouwen niet
buitenshuis horen te werken. Dat ging natuurlijk niet zo maar zonder problemen, zoals we
gezien hebben, want vóór hun huwelijk moesten meisjes weer wèl- onderbetaald - werken en
tegelijkertijd kon de arbeidsmarkt nu ook weer niet helemaal buiten oudere vrouwen, dat wil
zeggen ouder dan een jaar of 25.
Er bestonden nog allerlei knelpunten in het mannelijk systeem van produktie en organisatie,
waar goedkope vrouwenarbeid nauwelijks gemist kon worden. En bovendien was het ook
niet de bedoeling dat de mannen van de hogere klassen hetzelfde soort huisvrouw en
moeder in huis hadden als de mannen van de lagere klassen. Hun status berustte immers
nog steeds op 'mijn vrouw hoeft niet te werken', dus moesten zij andere vrouwen in huis
halen om schoon te maken en op de kinderen te passen; de armste, getrouwde vrouwen
konden daar hun schamele huishoudgeld mee aanvullen. De knelpunten buitenshuis, in het
mannelijke produktiesysteem, werden voornamelijk veroorzaakt door de ongelijkmatige
ontwikkeling van het kapitalisme. Het kapitaal stroomt immers naar die sektoren waar de
winsten het hoogst zijn; daar wordt het meest geïnvesteerd en staan de modernste, meest
geautomatiseerde machines. Daar is de 'arbeidsproduktiviteit' het hoogst: iemand kan daar
in een uur veel meer produkten maken dan in een ouderwetse fabriek. De lonen liggen er
dan ook hoger, en dus werken er mannen. Ouderwetse machines zijn alleen rendabel te
maken met goedkope arbeid. Daar waren dus al die meisjes voor, wier leerplicht verkort
werd - en die zich ook niet zouden organiseren om een hoger loon te krijgen, omdat ze hun
loon toch aan hun vader moesten afdragen en zo snel mogelijk hoopten te trouwen.
Daarnaast waren er ook werkzaamheden waar de kapitalisten niets voor wilden investeren:
die werden, net als vroeger, thuis gedaan, door getrouwde vrouwen en hun kinderen, met
hun eigen gereedschap - meestal de naaimachine, voor al het konfektiewerk dat uitbesteed
werd (de betaling van dit werk was in 1965 nog niet hoger dan één gulden per uur; dat
vrouwen hun eigen 'produktiemiddel' thuis mochten hebben was dus alleen maar toegestaan
om.er iets mee 'bij te verdienen'). Ook puur handwerk, zoals garnalen of bollen pellen,
verpakkingswerk en het vervaardigen van speelgoedautootjes en feesttoeters werd als
'bijverdienste' voor schandalig lage lonen bij getrouwde vrouwen ondergebracht. Dat was
dus het niet-gemechaniseerde werk in de gemechaniseerde sektoren.
Er waren ook sektoren waar nauwelijks van mechanisering sprake was: de tertiaire sektor
van handel en andere dienstverlening. Zo dreef bijvoorbeeld de détailhandel bijna uitsluitend
op vrouwenwerk; het on-der-betaalde werk van de vrouw van de winkelier en van jonge
winkelmeisjes. Het leeuwinnedeel van het kantoorwerk werd door het 'kraagjes proletariaat'
gedaan. Al deze vrouwen stonden op de laagste trap van de ladder; voor een paar van hen
bestond als promotiemogelijkheid dat ze ooit cheffin zouden worden. Daarvoor kwamen in
principe alleen ongetrouwde vrouwen in aanmerking er was dan ook een groot tekort aan
vrouwen die 'in staat waren leiding te geven aan jonge meisjes'. Dat tekort was het grootst in
die beroepen waar opleiding, vakbekwaamheid en ervaring onmisbaar waren: de
verzorgende beroepen.
We hebben al gezien hoe - ondanks dat tekort - de arbeidsvoorwaarden nauwelijks verbeterd
werden. Verzorgend werk werd beschouwd als een soort liefdewerk, waarvoor de beloning
niet in geld uitgedrukt kon worden; de blijde gezichten van de zieken, ouden van dagen en
zwakzinnigen moesten voldoende zijn. Ondertussen was het wel duidelijk dat de
gezondheidszorg helemaal niet zonder vrouwen kon; de mannen waren te vinden op de
hoge funkties van direkteur, arts, psycholoog, al het uitvoerende werk was vrouwenwerk;
vrouwen moesten ervoor zorgen dat de patiënten niet in bed rookten, op tijd hun injekties
kregen, zich netjes gedroegen als de arts op visite kwam en - dat ze beter werden.
In het uitvoerende werk waren vrouwen dus onmisbaar, zowel onder aan de trap, als iets
hoger. Het werk wat ze daar doen is moeilijk te omschrijven. In het algemeen komt het op de
eerste plaats neer op 'verzorgen'. Daarin ligt de gemeenschappelijkheid tussen