A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 11 De zestiger jaren en de tweede feministiese golf
226
Een SER-rapport in 1966 over 'De arbeid van vrouwen in Nederland' beschouwde het als
een 'gegeven dat vrouwen in het algemeen ook huishoudelijke en gezinstaken te vervullen
hebben' en nam aan 'dat de afwezigheid van de moeder voor het jonge kind schadelijk is'.
Het stelde ter opheffing van het arbeidstekort minimale maatregelen voor, zoals versoepeling
van de sluitingstijden van winkels en openbare diensten, efficiëntere indeling van woningen,
en kursussen om oudere vrouwen voor te bereiden op hun terugkeer naar de arbeidsmarkt
(daarbij de wensen van de werkgevers, die jonge vrouwen wilden hebben, geheel negerend).
Om de weerstanden die bij echtgenoten en huisvrouwen leefden weg te nemen was er wel
meer nodig. Daar zou een beweging voor moeten komen. Maar voordat we het over de
beweging in de zestiger jaren gaan hebben, willen we eerst gaan kijken hoe het nu met die
verzorgingsstaat ging, en wat voor onbedoelde mogelijkheden door de 'verzorging door de
staat' aan vrouwen werden geboden.
Uitbouw van de verzorgingsstaat
De stijgende welvaart had het mogelijk gemaakt om een aantal andere beloftes van de
naoorlogse politiek te vervullen: het aantal sociale voorzieningen werd voortdurend groter.
Konfessionelen en liberalen begrepen wel dat als je de klassen strijd wilde afschaffen, je
daar wat voor over moest hebben. De sociaal-demokraten rechtvaardigen hun deelname aan
al die toch uiteindelijk konservatieve kabinetten dan ook met het argument, dat zij toch voor
arbeiders, ouderen, zieken en werklozen ontzettend goede voorzieningen tot stand konden
brengen.
Tegen de tijd dat het kapitalisme goed op gang was, rond 1960, werd de PvdA buiten de
regeringen gehouden - maar de uitbouw van het sociale verzekeringsstelsel ging gewoon
door. Daar waren geen socialisten meer voor nodig.
Aanvankelijk waren alleen werknemers verzekerd geweest tegen de gevolgen van ziekte,
ongevallen en werkloosheid; nu kwamen er steeds meer volksverzekeringen die voor
iedereen golden: algemene ouderdomswet (1957), weduwen- en wezenwet (1959),
kinderbijslagwetten (1963) en algemene wet bijzondere ziektekosten (1968), en voor
werknemers in het biezonder de wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (wao, 1967)
Deze wetten hebben ontelbare mensen, vooral ouderen, een beter bestaan verschaft dan ze
in hun jeugd ooit hadden kunnen verwachten. De wetten van de verzorgingsstaat hebben
dan ook wat dat betreft hun doel bereikt: juist voor de groepen oudere arbeiders en kleine
zelfstandigen hebben ze bewezen, dat er inderdaad financieel voor hen 'gezorgd' wordt, dat
het kapitalistiese systeem zo slecht niet is; niemand hoeft nu meer te verhongeren, iedereen
heeft recht op mediese hulp.
Het is echter niet zo dat al deze voorzieningen door de kapitalisten betaald worden ze
worden betaald door de arbeid-st-ers zelf. Sociale verzekeringen brengen een herverdeling
tot stand tussen de inkomens van werkende en niet-werkende arbeid-st-ers, niet tussen die
van arbeid-st-ers en bezitters. Zolang het goed ging met de kapitalistiese ekonomie, stegen
de netto-lonen nog steeds, ondanks de groeiende last van de sociale premies; daarom leek
het of het steeds beter zou gaan en dat de laatste resten armoede snel verdwenen zouden
zijn.
De wet die daarvoor moest zorgen was de Algemene Bijstandswet van 1965. Die was
ontworpen om iedereen die om één of andere reden buiten de sociale verzekering viel een
minimuminkomen te verschaffen. Dat heette geen armenzorg meer, zoals vroeger, maar
werd nu beschouwd als een algemeen recht van iedere burger: om in geval van nood door
de staat onderhouden te worden. De ontwerpers van de wet hadden hem als een sluitstuk
bedoeld: de uitkeringen zouden uit de belastingen betaald worden, zonder dat er eerst
premie voor geheven was, zoals bij de AOW wel gebeurt. Het was dan ook een grote schrik
toen zich zeker vijf keer zoveel mensen voor uitkeringen aanmeldden dan men verwacht
had: men had de vrouwen vergeten. 80% van de bijstandstrekkers zijn vrouwen.