A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 2 Het ontstaan van menselijke samenlevingen
38
om ver te lopen en te zwaar om ver te dragen, maar aan hen is al jarenlang zorg besteed; zij
zijn bijna in staat om voor zichzelf en anderen te zorgen.
De stap van dier naar mens is gemaakt op het moment dat de vrouwen niet alleen voedsel
meebrachten voor hun eigen kinderen, maar ook voor de oude vrouwen en de kleuters.
Daarmee werden alle oude vrouwen tot hun moeders en alle kleuters tot hun kinderen. De
eerste verdeling van de arbeid is de basis van de verwantschap van alle moeders met alle
kinderen.
De enige aanwijzing dat deze verdeling van voedsel al heel oud is, is het mogelijke rechtop
lopen van de ramapiteca. We hebben al gezegd dat rechtop lopen voor een dier zo
onpraktisch is, dat de geleerden daarvoor geen enkele aannemelijke reden hebben kunnen
bedenken (alleen de roofdierteoretici zeggen bijvoorbeeld dat mensachtigen rechtop gingen
lopen om beter wapens te kunnen gebruiken: maar die lopen vast op het feit dat
mensachtigen geen vlees aten, maar planten, wortels en zaden).
Wanneer je je voorstelt dat de jonge en sterke vrouwen, die geen kinderen hadden of kleine
babies, voedsel zijn gaan meenemen voor oude vrouwen en moeders met zware kleuters,
dan wordt het rechtop lopen heel logies. Op twee benen lopen is onpraktieser dan op vier,
maar heel wat praktieser dan op drie.
Je wordt er wel warm van, omdat het zo veel energie kost - dan hebben we meteen een
verklaring waarom mensen hun beharing zijn gaan verliezen en zweetklieren in hun huid
hebben ontwikkeld.
Het fascinerende van het menswordingsproces is dat deze wezens erin geslaagd zijn in
zoveel opzichten af te wijken van biologiese vanzelfsprekendheden, van de natuur niet
meer opeten wat je zelf gevonden hebt, niet meer vrijen met de dichtstbijzijnde mannetjes,
niet meer op vier handen lopen.
Deze mensen hebben het voor elkaar gekregen om de vanzelfsprekendheden van hun
instinkten te veranderen in de vanzelfsprekendheden van hun groepssamenwerking; die
waren geformuleerd als een geheel van verwantschappen en taboes - die zij zelf als net zo
onveranderlijk beschouwden als de natuur. Maar dat betekent wel dat in de miljoenen jaren
waarin het menswordingsproces zich voltrokken heeft, er steeds meer met verstand
gehandeld moet zijn: er moet gekozen zijn uit verschillende mogelijkheden wat de beste
keuze was moet onthouden zijn. En om wat belangrijk voor het overleven was aan anderen
en aan de volgende generatie over te dragen, moet zich de taal ontwikkeld hebben.
Het was omdat ze in het oerwoud niet meer genoeg te eten hadden dat de eerste
mensachtigen in een geheel nieuwe omgeving eten gingen zoeken. Degenen die het gelukt
is, dwars tegen hun instinkten in, om een samenwerkingsverband van de grond te krijgen,
hebben het gered en zijn onze voorouders geworden. Dat het niet vanzelfsprekend lukte
blijkt uit het feit dat de ramapiteca's in Europa en zuid-Azië uitgestorven zijn; alleen in oost-
Afrika hebben ze zich verder ontwikkeld.
De organisatie van de eerste menselijke groepen: verwantschapssystemen
De oudste samenlevingsorganisaties die ooit bestaan hebben berustten op drie elementen.
1. alleen moeders hebben kinderen: er zijn geen vaders.
2. alle moeders van dezelfde generatie beschouwen alle kinderen van de groep als hun
kinderen: er bestaat geen eksklusieve moeder-kind-band.
3. de leden van de groep hebben geen seksueel kontakt met elkaar (er is 'eksogamie':
sekspartners worden buiten de groep gezocht).
Om de enorme menselijke prestaties, die voor het totstandkomen van zo'n organisatievorm
nodig waren, te begrijpen, vergelijken we deze vorm van samenleven nog maar eens met die
van de chimpansees.
Het eerste punt is eenvoudig. Dat is hetzelfde gebleven. Chimpansees kennen geen
vaderschap en geen vaderlijk gedrag.