A.C. van Baalen & M.C.F.Ekelschot, Geschiedenis van de Vrouwentoekomst. Amsterdam 1980, De Bonte Was
Hoofdstuk 3 De vrouwen vinden de landbouw uit: de neolitiese revolutie
60
Mannen waren echter, net zoals vrouwen, gewend om alles samen te doen, en dus, in
beginsel, allemaal hetzelfde. Het duurde lang voordat zij hun bezigheden over verschillende
personen gingen verdelen.
Naarmate de op hun parasitaire bestaan gebaseerde mannenkultuur echter groeide en
ingewikkelder werd, begon specialisering meer voor de hand te liggen.
Eén van de eerste specialisaties ontstond vermoedelijk op het gebied van magie en rituelen.
Niet iedereen is bijvoorbeeld in staat om lange gezangen uit het hoofd te leren; we zagen bij
de Pueblo's hoe de man die veel gezangen kent bewonderd wordt 'omdat hij weet hoe alles
gedaan moet worden'. Sommige clans kunnen 'rijker' zijn aan kennis van gezangen, dansen
en rituelen dan andere. Het ligt voor de hand dat zij zich de organisatie daarvan
toeëigenden. Magie en rituelen zijn dan op weg om een echte godsdienst te worden, met
priesters die zich nergens anders meer mee bezig houden.
De mannenkulturen op de Balkan hebben zich vermoedelijk een eind in deze richting
ontwikkeld. Uit de periode rond 4000 v.chr. (dus na 3000 jaar landbouwen) zijn namelijk
resten van tempels en van kleien modellen ervan gevonden. Godsdienst (of
voormoederverering, hoe je het noemen wilt) was toen dus niet meer uitsluitend een
huishoudelijke aangelegenheid, die met dagelijkse offers op een huisaltaar, ter verzorging
van de vrouwenbeeldjes boven de oven, voltrokken werd. Het bouwen van tempels betekent
gemeenschappelijke arbeid van verschillende clans, onder leiding van priesters, die weten
hoe de godin het best vereerd kan worden. De tempel en de priesters staan nu als
behartigers van de algemene belangen van de clans (ze zorgen immers nog steeds voor de
voortgang van de seizoenen, de regen en het slagen van de oogst) boven de clans.
Zij
kunnen arbeid eisen voor de tempelbouw, en gaven voor offerandes.
Het is mogelijk dat een dergelijke groep van priesters zich uiteindelijk tot heersers ontwikkelt
- maar daarvoor moeten er eerst nog allerlei andere dingen gebeurd zijn.
Mannenspecialisaties 2: mijnbouw, handel, vervoer, ambacht
We hebben hierboven al gezien hoe groepen mannen aan het rondreizen waren om
geschenken uit te
wisselen en grondstoffen te zoeken, die ze in hun eigen streek misten. Niemand weet
precies wanneer ze begonnen zijn dingen onderling te ruilen. Het bestaan van allerlei
soorten mijnen, zowel voor vuursteen als voor metalen, wijst er echter wel op dat die
produkten voor de mijnwerkers voordeel opgeleverd moeten hebben. Al uit tamelijk vroege
landbouwtijden ( ±5000 v.chr. in oost-Europa, ±4000 in west-Europa) vindt men hele diepe
schachten en gangen, die - gezien de primitieve hulpmiddelen van die tijd - met ontzettend
veel moeite gegraven moeten zijn. In de buurt van die mijnen worden ook dikwijls
werkplaatsen aangetroffen, waar bijvoorbeeld grote hoeveelheden vuurstenen bijlen zijn
gemaakt. Veel meer bijlen dan een stam voor eigen gebruik nodig zou kunnen hebben.
Misschien zijn ze eerst gemaakt om kado te geven, en later toen steeds meer mannen
mijnwerker werden - om ze in te wisselen voor zaken waaraan bij de betreffende clan een
tekort bestond.
Dit is allemaal nog tamelijk duister, maar zeker is dat er vanaf 6000 v.chr. behoorlijk wat
afgereisd is. Met roeiboten, zeilboten en ook met lastdieren, zoals de ezel.
Een andere aanwijzing is dat allerlei oude steden - zoals Jericho en Rome - op plaatsen
liggen waar in de buurt op een eenvoudige manier zout gewonnen kan worden. En zout is
een zeer geliefd artikel, dat lang niet overal gevonden wordt. Sommige geleerden denken
dan ook dat die plaatsen al heel vroeg handelscentra zijn geworden, waar de bewoners
leerden hun zout te ruilen tegen andere kostbaarheden. Op die manier wisten ze een veel
grotere rijkdom te bereiken dan de omringende landbouwvolkeren.